met zijn haren gespeeld had, maar rook hij alleen de fijne lucht, doordringend, bedwelmend van fijne aromen, de teder-versterkende lucht van de Zee, vermengd met de geuren van rozen en violen.
Dan weer een duintop, en dan weer de Zee.... Maar 't was, of ze telkens weer in het blauw ging verdwijnen, of ze steeds vóór hem wegdeinde, ver aan de kim...
* * *
Mijn Kind werd zo moe, en om te rusten, zette hij zich op een van de hoogste toppen neer.
Hij speelde met de scherpe blaadjes van het helm en luisterde dromend naar het eentonige, oude, eeuwige lied van de golven, dat bij pozen aan kwam drijven als een verre, zoete klacht.
In de verte daalde de zon in bloed en lei een zachte, gouden schemer over de verre oneindigheid van de wolken, waar ze éen werden met de lichte lucht.
En in een wijde, wijde plas, lag de Zee achter de verste duinen als een kleed van zijde met kleine plooisels van kant.
En 't was hem, of er zacht, heel zacht, een sluier daalde uit de hemel en over de gouden golfjes werd gespreid.... En of die sluier gedaante kreeg en kleur, een teerroze kleur als 't vlees van een blonde, en uit de sluier wond zich een gedaante los, 't malse lijf van een héel jonge vrouw, dat zachtjes op en neer wiegde met de golfjes en éen werd met de lichte Zee.
Zou dát het Misterie zijn van de golven? Was dát het geheim van de klagende Zee?
En zachtjes, heel zachtjes wiegde het lichaam heen en weder, op en neer op de maat van de wind....
Mijn Kind was ver gegaan en hij was al zó moe...
Maar met haar toverstem bleef de Zee hem lokken.
En weer stond hij op, en blij, met een vrolike, trotse beweging schudde hij 't lange, krullende haar.
En hij rende de hoge heuvelen af, de valleien door, waar de witte anemonen bloeiden in het grijze, zachtkrakende mos.
Toen! de laatste rei duinen! en daar lag ze...., de Zee!
En in wilde vaart klauterde hij op de steile helling van zand, zich vastgrijpend aan het helm en de gele lelien.... Want een wild verlangen had hem bemeesterd.
En toen hij de hoge, ruige top had bereikt, was de zon achter een lichtbank verdwenen, en in plaats van het tere, azuurreine blauw, was de hele vlakte éen zilverig grijs, met wit hier en daar op de kuif van de golfjes, die zacht snikkend in zuchtjes stierven op het strand.
Dáar zag hij het weer...., het geheim van de Zee!
Het week-roze lijf hief zich op uit de golven; schuimvlokjes dropen langs de glanzige huid en 't was of de tengere handjes hem wenkten.
Zijn droom! - zijn droom! - Het geheim van de Zee!....
Langzaam, bijna plechtig daalde hij de laatste helling af naar het strand.
Zacht kreunden de kleine, roze schelpjes, tot de enkels zakte hij weg in het zand, tot hij eindelik het schuim aan zijn voeten zag sterven.
Toen hief het Misterie zich geheel uit het water omhoog!
Als een reuzenbloem tekende 't rozige lijf zich af tegen 't fijne opaal van de hemel met een straalgloed van licht om het hoofdje en de schouders. -