| |
| |
| |
| |
Theophiel Lybaert
TOEN ik het eerst een tafereel zag van Th. Lybaert, was het te Brugge, in het Gruuthuse, in een der prachtige kamers van den vroegeren kunstminnenden Vlaamschen Medicis, Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuse, prins van Steenhuyse, graaf van Winchester. - Het was een eenvoudige Madonna met een zegenend Kindje Jesus in den trant der tafereelen van de Vlaamsche primitieven, maar die toch in zekere deelen de hand verried van een moderne. En toch, het stuk hing daar zoo goed in harmonie met het omringende, dat ik toen eens te meer die walging gevoelde voor museums, caravanserails van tafereelen, mengeling van oud en nieuw, choor van eeuwen en landen en volkeren, waar de geest geslingerd wordt door alle scholen, over alle tijden, zonder dat het oog een stond rust mag genieten: op alle wanden, van beneden tot aan de kepering is het één opeenstapeling van kleur, zoodat men waarlijk overrompeld is, versmacht. Nog huiver ik, als ik denk aan den Louvre, onschatbaar sprookjespaleis van kunstrijkdom; nog ben ik duizelig, als ik denk aan het museum van Brussel, zoo rijk ook, want uit beide kwam ik verbrijzeld, verbijsterd; - maar spreek me van het museum Plantijn, van kerken, van kloosters, van het Sint Jan's Hospitaal en van Gruuthuse te Brugge, dat zijn wandelingen in den hemel, daar geniet men, daar gevoelt men zich in een harmonisch midden, daar kan men een oogenblik het oog van het bewonderde tafereel afwenden, om het te laten rusten op een meubel, door een venster op een hofje en nieuwe kracht te verzamelen tot dieper bewondering.
Dit is een verre afwijking van de Madonna van Th. Lybaert in Gruuthuse, doch, treffender dan waar elders ook ik tafereelen zag van den Gentschen meester, gaf die Madonna daar, in dat adequaat midden, den indruk van het diep verwantschap, dat er bestaat tusschen Th. Lybaert en de primitieve Vlaamsche meesters.
***
Het ware moeilijk, zoo niet onmogelijk, voor iemand, die niet intiem geleefd heeft met den schilder Th. Lybaert, sinds het begin zijner kunstloopbaan, een volledige ontleding te geven van het werk
| |
| |

THEOPHIEL LYBAERT
van den meester, want het grootste gedeelte zijner tafereelen is in het buitenland en vertrok, meestal rechtstreeks uit zijn atelier, zonder door een tentoonstelling in het vaderland te gaan. Ik mag me ongelukkiglijk niet verheugen in zulk een jarenlange vriendschap met den Gentschen meester en heb me ten gevolge daarvan moeten bepalen voor het schrijven van dit opstel, tot de documenten van vrienden die den meester in zijn jeugd gekend hebben, tot recensies uit inlandsche en buitenlandsche tijdschriften, me betrouwend op de kennis en den kunstsmaak van hen die deze recensies schreven, tot photographiën van zijn voornaamste werken en tot de studie zijner gewrochten, die ofwel hier in het land gebleven zijn, of die nog op den ezel stonden in zijn atelier.
Theophiel Lybaert, die ongetwijfeld heden onder de Vlaamsche schilders een eerste plaats veroverd heeft - heel zeker de eerste in zijn school - begon zijn loopbaan in de kunst op een zeer ont- | |
| |

Th. Lybaert
DE HEILIGE ELISABETH
| |
| |
moedigende wijze. De Pactool liep door zijn huis niet en daar de noodzakelijkheid van te leven hem tot zeer stoffelijke bezigheden riep, kon hij slechts aan de studie van teeken- en schilderkunst zijn avonduren wijden. En zoo begon zijn loopbaan met het zeer prozaïsch schilderen van heraldische wapens. Het is alsof daarin de kiem ligt van zijn overgroote liefde voor de Vlaamsche meesters, want in het vervolg bestudeerde hij met tegenzin de Grieksche en Italiaansche Oudheid, veel meer aangetrokken door onze primitieven.
Langzamerhand onderscheidde hij zich op de Gentsche Academie, waar hij werkte onder de leiding van Th. Canneel, en in 1869, pas 21 jaar toen, stelde hij een ‘Christus aan het kruis’ ten toon, die volstrekt geen bijval genoot. De jonge schilder deed overigens alles wat noodig was, om zich de vijandschap van hen, die den smaak van den dag regeerden, op den nek te halen: hij was, in dat tijdstip van verfranschten smaak, een bewonderaar van Leys, een aanbidder der middeleeuwsche kunst, een echte Vlaming die droomde, van een hergeboorte der Vlaamsche kunst, terwijl zijn broeder er hardnekkig voor streed met woord en pen. Ook op de Gentsche tentoonstelling van 1877 werden de twee tafereelen, die door Th. Lybaert tentoongesteld waren: ‘Wat waart ge, bedelaar of vorst?’ en ‘De Opvoeding van Lodewijk van Nevers,’ (beide in het bezit van den heer Senator Vercruysse Bracq) wederom op een weinig vleiende manier onthaald door de Fransche pers uit zijn geboortestad.
Het was dus een zeer ontmoedigend inleidende periode voor den jongen schilder, die gedurende dit eerste tijdstip nog enkele andere tafereelen geleverd had: Kerstdag in Vlaanderen in de XIVe eeuw - Bladzijde uit de Spaansche Furie, - Een Bezoek bij Tante Begijntje, en Een Begrafenis in het Begijnhof (heden toebehoorend aan den heer A. de Limon).
De bijval was niet gekomen, integendeel, en de jonge schilder zocht een andere, meer winstgevende richting voor zijn kunst, richting, die gelukkiglijk slechts tijdelijk was.
Hij had reeds vroeger voor de ‘exportatie’ gewerkt, vooral voor Amerika, en had aan de Yankees tal van tafereelen geleverd in het genre Louis XIV en Louis XV, markiezinnetjes voorstellend, mooie vrouwtjes in draagstoelen, veel meer modeprentjes, die in den smaak vielen van het Amerikaansche parvenu-geslacht.
Middelerwijl was Th. Lybaert in aanraking gekomen met Gérome, den beroemden Franschen meester, en onder zijn invloed ontwikkelde zich in hem een voorliefde voor het orientalisme - de groote ziekte van dat tijdstip. Het Oosten, met zijn rijkdom van licht en van kleuren, met zijn prachtige typen van mannen, bont en rijk gekleed, overladen met wapens, ietwat tooneelachtig in hunne fiere houdingen, dat alles werd onder allerlei vormen op het doek gebracht volgens het recept van Fromentin of Gérome. Doch hoe weinig origineel de tafereelen ook waren, die uit het atelier van Lybaert letterlijk gestolen werden door de Amerikaansche kunsthandelaars, toch was er daarin iets, dat
| |
| |

Th. Lybaert
DE MOEDER MAAGD
naar een oorspronkelike wastekening
| |
| |

Th. Lybaert
HET GEBED
een uiterst behendige hand verried, en, voor wie de zeden kent van die Amerikaansche ‘kunstschuimers’, is er volstrekt geen twijfel, of menig orientalistisch tafereel van Lybaert prijkt heden in een Yankeesch salon, met het handteeken zorgvuldig uitgeschrapt en behendig vervangen door dat van een meester in het vak: een Gérome, een Fromentin, een Decamps.
Niet, dat de Gentsche meester zich geen opofferingen getroostte voor het schilderen van zijn tooneelen uit het Oosten, gelijk ‘de Bewaarder der Babouchen aan den ingang der Moskee’ (heden bij den heer Havenith-van den Berg, te Antwerpen) of ‘de Circassiaansche Wacht’: de talrijke ‘accessoires’, die de schilder aankocht en die heden nog zijn werkplaats versieren, de talrijke studien naar het leven, die hij maakte voor die tafereelen, bewijzen, dat hij met ernst werkte, doch hem ontbrak het Oostersch licht zelf, dat licht, dat men niet schept, dat ginds ver op de plaats zelf moet bestudeerd worden en ras gevestigd op het doek in al zijn plots veranderende schakeeringen.
Ook na de verdiende vermaningen der kritiek, die dit maal met recht den schilder wees op de slechte baan, die hij opging, verliet Theophiel Lybaert zijn orientalisme, zoo niet geheel en al, toch voor het grootste gedeelte, en kwam terug tot de gezonde, Vlaamsche kunst,
| |
| |
tot de kunst, waarvan hij de hergeboorte in zijn jeugd gedroomd had: zij werd bij hem in het vervolg tweevoudig: Vlaamsch en godsdienstig. Deze ommekeer werd grootendeels bewerkt door een reis in Duitschland, waar Th. Lybaert de Duitsche primitieven in al hunne pracht kon bestudeeren en, teruggekomen in het vaderland, niet zonder trots en fierheid, mocht besluiten hoeveel hooger onze Vlaamsche primitieven stonden.
Die overgang tot de school der gothieken werd niet zoo brusk bewerkt en er was een tamelijk lang tijdstip, gedurende hetwelke de Gentsche meester zich vermeide in het schilderen van geschiedkundige tafereelen en tot dat tijdstip behooren: ‘Pepijn de Korte na den Moord van Wissar, (toebehoorende aan de kunsthalle van Hamburg), - Het volk wachtend vóor het paleis van den Emir (museum van Sliedrecht) - Het plein van het Alhambra na de vernietiging der Abencerages, - (museum van Montpellier). De Kempische Patriotten doodgeschoten tegen den muur van het Begijnhof van Diest (museum van Kortrijk), doch vooral de Heilige Elisabeth van Hongarijë biddend in hare kapel (toebehoorend aan den Oostenrijkschen Staat).
Dit tafereel, waarvan een gedeelte op bl. 165 afgebeeld is, werd tentoongesteld in de Gentsche tentoonstelling van 1880. - Nog was Th. Lybaert geen profeet in zijn land, indien men de kritiek raadpleegt, die A. Siret in het ‘Journal des Beaux Arts’ liet verschijnen:
‘Ste Elisabeth de Hongrie’, schreef hij, ‘est une merveille d'exécution: ce panneau si finement travaillé, si harmonieusement conçu, n'est pas une des choses les moins remarquables du salon et il faut vraiment désespérer de la justice des jurys quand on voit passer un de ceux-ci indifférent (c'est la plus anodine de nos suppositions) devant les oeuvres de M. Lybaert sans y accrocher une médaille. Que M. Lybaert se console; ses tableaux si frais, si corrects, si sympathiques vivront plus longtemps que les décisions des jurys.’
Ook richtte de Gentsche meester zich hoe langer hoe meer tot het buitenland en vooral in Duitschland viel hem een buitengewone bijval ten deel.
In de tentoonstelling van 1883 te Munchen werden zijn Heilige Maagd en het Kind Jesus, de wereld zegenend met een buitengewonen bijval onthaald - alle kunstbladen loofden buitenmate de mooie opvatting, zoo diep mystiek, en de wondervolle techniek, zoo dicht bij die der primitieven door de naïeveteit der houdingen, door de uiterst vergedreven uitvoering, die aan het benedictijnenwerk van een Memling of een Van Eyck herinnerde. - Toen het tafereel later in België, te Brussel, geëxposeerd werd, was de bijval niet minder groot, en de recensent van l'Écho de Bruxelles, schijnt me toen de juiste karakteristiek van dit tafereel gevonden te hebben.
‘M. Lybaert a voulu donner un pendant à la Ste Elisabeth de Hongrie, qu'il avait exposée en 1880 au salon de Gand, où elle a obtenu un grand succès; les deux toiles sont travaillées d'après le même procédé. Toutes deux ont exigé une grande dépense de talent.
| |
| |

Th. Lybaert
DIE ZOETE MAGELIJN ZEGGET HAAR GEBEDEKIJN
| |
| |
Sans avoir le sentiment identique qui distingue les gothiques, la dernière oeuvre de Lybaert a certainement de leur principales qualités. L'artiste est un primitif dont la foi a dû se façonner au scepticisme du siècle; sa peinture s'en est ressentie. Elle est un méli-melo du passé et du présent, véritable document pour l'histoire de l'art en Belgique à la fin du XIXe siècle.’
De kunstrichting van Th. Lybaert werd voortaan geheel en al godsdienstig, en van dit oogenblik af nam de Gentsche meester onder de Vlaamsche schilders den allereersten rang in in het genre door hem verkozen: het godsdienstig tafereel, dat langzamerhand vervallen was tengevolge van afwezigheid van oprecht godsdienstig gevoel bij de schilders, vond een voortreffelijken kampioen in Th. Lybaert. Bewerkte de heer Baron Bethune de hergeboorte der christelijke kunst door het terugkeeren tot het gothisch ideaal, hij vond in Th. Lybaert en in van Hove van Brugge twee medewerkers van verdienste, die gelukkiglijk talent genoeg hadden, om niet te vervallen in het noodlottige kunststelsel der St Lucasscholen.
Immer overladen met loftuigingen volgden de tafereelen zich op: De biddende Maagd (museum van Brussel) ontrukte aan A. Siret in het ‘Journal des Beaux-Arts’ een geestdriftig artikel, toen het tafereel in de tentoonstelling van 1886 te Gent verscheen. ‘C'est tout simplement un chef-d'oeuvre d'exécution.... Je vous assure que (cette vierge) a un succès énorme, mais on n'ose pas le dire. On va en cachette admirer cette pose délicieuse si profondément comprise, ce coloris frais et brillant, cette minutie qui s'étale avec largeur dans le milieu harmonique d'une suavité parfaite, cet ensemble si admirablement compris dans lequel les détails jouent leur rôle avec un naturel si parfait.... La vierge de Lybaert est d'une coloration tout à fait flamande; le dessin m'a rappelé celui de Mabuse revenu d'Italie; c'est au demeurant un panneau délicieux d'aspect, de grâce et de finesse.’
Dan Keizer Caligula, Een Dag van Aanbidding, een groot tafereel, waarvan Charles Buet zegt, dat het wonderbaar is van uitvoering en eenen ongewonen diepen indruk maakt door de schitterende tonaliteit, gansch rood, als met vuur overgoten, maar samen smeltend in een wondervolle harmonie. -
Dan volgden: De heiligen Franciscus Borgia en Regis. (Kerk der Jesuiten te Brugge), Mater Dolorosa (Vatikaan), de muurschilderingen der drie Kapellen in de Sint Anna-kerk en dan gansch die reeks tafereelen, die de H. Kerstkerk te Gent versieren, outerstukken en een kruisweg, die ongetwijfeld tot het beste behooren, dat op godsdienstig gebied in onze eeuw voortgebracht werd.
Wanneer ik nog Die liefste Magedijn met het zoete Kindekijn, zal gemeld hebben en De Avond des Levens, - tegenwoordig ten toon gesteld te Gent in het Salon - dan zal ik een vlug overzicht gegeven hebben van het werk van den Gentschen meester.
| |
| |
Deze twee laatste tafereelen toonen den meester in de volle ontwikkeling van zijn talent, en voor die ver gedreven fijnheid van uitvoering, voor die nauwgezetheid in de kleinste bijzonderheden, ontstaat weer de discussie: ophemeling door deze, afbraak door gene. Ik wil niet in deze zaak de gemakkelijke middenpositie nemen, maar liefst door de toekomst, die zich nooit vergist in hare beoordeeling, laten beslissen, of Th. Lybaert, die ongetwijfeld een man is van talent, ook een man is van genie.
Hendrik de Marez,
te Gent.
| |
| |
Th. Lybaert
CHRISTUS ZEGEPRALENDE OVER DEN DOOD
|
|