In memoriam Emanuël Hiel
30 MEI 1834
27 AUGUSTUS 1899
HET ruisen van de Scheldebaren en het zacht murmelen van de kabbelgroene Dendergolfjes wiegden de eerste slaap van het kind, dat de voorlaatste dag van Wonnemaand vóór 65 jaar te Sint-Gillis bij Dendermonde geboren werd...
En in die zelfde lentenacht stond naast de wieg van dat kind een goede genius en streek even, geheimzinnig zacht, met de teerste veder van zijn vleugelen over de noch ongevormde slapen en fluisterde:
‘Gij zult een zanger zijn!’
En zó als die genius voorspeld heeft, zo is het geschied.
Toen dit kind zich ontwikkeld had tot een twintigjarig jongeling, stemde hij liederen aan in de taal van zijn moeder, die ook de taal van zijn volk was, en in die liederen zong hij van de Schelde en de Dender, van de Lente en de liefde, en van het lieve Vlaanderen, waarvan de genius naast zijn wieg had gestaan.
En zijn leven door zong hij van Schelde en Dender, van Lente en minne, en zijn liederen waren vaak zo fris als het windje, dat over Vlaanderens polders waait, zo eenvoudig als het gebabbel van een moeder met haar zuigeling, zo hartelik en oprecht als het koosgekeuvel van liefje met liefje...
En het waren Scheldeliederen...
Wij visschers van de Schelde,
wij visschen in den nacht,
dan is het al zoo lustig,
en 't waterken vloeit zoo zacht.
Geen sterreken moet ons lichten,
het vischjen is ons licht,
wanneer 't in 't netje dansend,
lief schemert in ons gezicht.