houding en mèt die verhouding het onderwijs er bepaald onprettiger om geworden was.
De eenige in de familie, die het kind eenigermate begreep, was 'n oud tantetje, ‘tante Dora’. Elken Zondagmiddag kwam ze eens kijken. Brachten andere medelijdende bezoekers vaak snoeperijen mee voor den ongelukkigen knaap, tante Dora schafte lectuur. Freek hield niet van zoetigheden en was onbeleefd genoeg om dit op onverholen wijs te kennen te geven. Hij had 't land aan al die menschen, die hem met zoo'n medelijdenden blik aankeken en hem openlijk beklaagden, om dan gewoonlijk over te gaan tot het op tellen van voorbeelden van dergelijke kinderen, ook die of 'n aanverwante kwaal bezittende, en waar het dan meestal treurig mee was afgeloopen.
Tante Dora deed immers zoo heel anders! Meestal vroeg ze hem naar de geschiedenissen uit de boeken, die ze voor hem had meegebracht. Ze vertelde hem van nieuwe, die ze nog thuis had en die ze 'n volgenden keer mee zou brengen. Ze maakte allerlei figuren uit krantenpapier en wist allerhande aardige dingen in elkaar te zetten van lucifers. Vaak vertelde ze hem grapjes en anecdotetjes en lachte en schertste met hem - totdat er 'n stralend lichtje in z'n oogjes blonk en 'n zeldzaam lachje van hem werd vernomen. Maar bovenal - en dat stal z'n hart allermeest - ze stelde belang in z'n kastanjeboom!
‘Freek’, zei ze dan soms, spijtig, als 't najaar werd, ‘wat takelt onze goeie boom weer af, hè jongen? Maar kijk, daar bovenaan zitten nog mooie kastanjes, hé! Die zullen wel gauw afvallen. Wil 'k nog eens vragen aan de menschen uit 't benedenhuis of z'er nog gevonden hebben?’
‘'t Hoeft niet’, zei Freekje, half in gedachten weer, ‘er is 'r geen één afgevallen. Ik heb ze gisteren nog geteld en nou zitten er nog even veel’.
In 'n sigarenkistje, dat 's avonds altijd meeging naar bed en dan onder z'n hoofdkussen verdween, lagen de afgevallen vruchten van verleden jaar en daarvóór; door de buren, uit medelijden met den jongen lijder, getrouwelijk verzameld en boven gebracht. Mooie, groote, diep-donkerbruine waren er bij, die Freek dof maakte met z'n adem, om ze daarna op te wrijven met 'n wollen lapje of met z'n mouw, maar ook mismaakte, ingevretene door een of ander insect. Toch waren ze hem alle even lief en hij dacht er niet aan er ook maar een enkele weg te doen.
's Winters was het de triestige tijd voor Freek. De kale takken staken dan zoo doodsch, zoo verlaten uit. Vaak waren ze bedekt met sneeuw of werden ze ontsierd door donkere, overlangsche strepen, door aanhoudende regens veroorzaakt. Maar 'n enkele maal ook tooverde de rijp een prachttafreel vóór 't vensterraam, zooals alleen op bevel van vorstin Natuur ter vertooning kon worden gegeven. In stil verwonderen zat Freekje dan neer en kon z'n blikken niet ontrekken aan het wondere witte-lijnenspel.
‘Moe,’ vroeg het ventje toen eens, ‘zijn er in den hemel óók kastanjeboomen?’
Moe stond niet weinig beteuterd. Van den hemel had ze nooit veel studie gemaakt, en er nooit anders aan gedacht dan in de kerk of wanneer er 'n lijkkoets voorbijging; van kastanjeboomen wist ze, zoo 't kon, nog minder. Maar haar oogen werden dof en vochtig en met 'n poging om zich goed te houden zei ze: ‘Dat denk ik wel, jongenlief; daar is alles even mooi, de mooiste bloemen en de mooiste boomen zijn er, en lieve engelen zingen er de mooiste liederen. Maar hoe kom je aan zoo'n vraag, m'n ventje?’
Dat wist haar ventje niet. Moe verviel weer in haar gewone zenuwachtighartstochtelijke buien en hield niet op Freek te liefkoozen en te omhelzen, die 't echter weldra begon uit te schreeuwen van ongeduld en ergernis.
Zoo langzamerhand geraakte de Winter ‘op zwart zaad’, en iederen volgenden Zondag stelde tante Dora weer duidelijker 't vooruitzicht open, dat nu weldra alles weer leven en kleur zou worden aan den boom: Daar zwollen de eerste knopkens; 'n kleverige stof overdekte ze en als de zon scheen glansden de harsachtige uitbottingen in haar jonge licht.
Freek telde de dichtstbijstaande. Iederen morgen was hun aantal weer grooter en waren ze weer meer gezwollen. Maar daar kwamen ijzige oostewinden en