De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 286]
| |
![]() | |
De van Dijcktentoonstelling te Antwerpen
| |
[pagina 287]
| |
![]()
Antoon van Dijck
CHRISTUS AFGENOMEN VAN HET KRUIS (Koninklijk Muzeum, Antwerpen) - Nr 23 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 289]
| |
![]()
Antoon van Dijck
ST-MARTINUS (Kerk van Saventhem) - Nr 28 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 291]
| |
Maar evenals de zon, bij de majesteit van haar geboorte en haar dood, ogenblikken heeft van zachte, teerinnige klaarte, en de maan, als ze woest wordt voortgezweept door de wolken momenten heeft van ontzaggelike pracht, zo had Rembrandt, zoals hij zich in den Geharnaste Man en de Emmaüsgangers geopenbaard heeft, episoden van bijna vrouwelike teêrheid, terwijl van Dijck, en wel het meest in zijn beste portretten, de majesteit van een grootse mannelike kracht bezit, die overigens vreemd was aan zijn uiterst fijn, uiterst subtiel, bijna vrouwelik talent, passend bij zijn teder, ontvankelik, in vele opzichten bijna vrouwelik gemoed. Waar Rembrandt m.i. het grootst is in zijn etsen en zijn in Holland te weinig gekende stukken, die hij uit eigen verbeelding schiep, is van Dijck het grootst in zijn portretten, waarin hij, naast de ziel van zijn modellen, altijd een deel van zijn eigen ziel heeft gelegd. En waar bij Rembrandt alles gloeide en schitterde en straalde in goud, ligt er over de doeken van van Dijck, die men alle zonder onderscheid van zeer nabij bezien kan, omdat ze zo uiterst fijn zijn gepenseeld, bijna altijd een zachte, zilveren schijn, waarin de heldere, reine, zelfs op zijn minst geslaagde stukken, nooit schreeuwende kleuren, op uiterst harmonieuze wijze versmelten tot een liefelik, onbeschrijfelik, betoverend geheel. Het meest opvallende van zijn talent, die kwalieteit, welke hem zo uiterst geschikt maakte om de lievelingsschilder te worden van het Engelse hof, eerst onder de regering van Jacob I, later onder die van Karel I, - dat is de aangeboren distinksie, het fijne, teeraristokratiese van zijn kunst, dat hij wellicht met enkele Gotieken, maar overigens met niet één van de renaissance-schilders deelt. Een verfijning, die hem weliswaar een enkele maal verliet, toen hij in zijn jonge bewondering voor het reuzentalent van Rubens zijn Gekruisigde Petrus of zijn Gevangenname van Christus schilderde, maar die hem later, gedurende zijn engelse tijd vooral, meesterstukken deed maken, meesterstukken van grasie en distinksie en achevé, zoals de portretten van Philips Wharton, Carew en Kiligrew, van Lord John en Lord Bernard Stuart, Bristol en Bedford en zovele andere. Bovendien mogen we, bij de beoordeling van van Dijck, nooit vergeten, dat hij eerst 42 jaar was toen hij stierf, en dat zijn talent noch altijd stijgende was, toen hij één jaar slechts na zijn huwelik met Mary Ruthven, een Engelse edeldame van koningin Henriëtte Maria, te Londen overleed. Men heeft er hem dikwijls een verwijt van gemaakt, en het is zeker ook in vele oprechten te betreuren, dat hij door een zekere zwakke plooibaarheid in zijn karakter, die hem tot de held van ontelbare liefdesavonturen maakte, altijd en altijd weer, onder de invloed van krachtiger persoonlikheden kwam dan de zijne, die hem dingen deed schilderen, die beneden hem en zijn kunnen stonden en die dus eigenlik niet meer waren van hem. Men kent zijne wijze van werken, vooral in de latere jaren. Door bezigheden overstelpt, wellicht ook door zijn al te grote zucht om | |
[pagina 292]
| |
binnen de kortst mogelike tijd rijk te worden, werkte hij, zoals de overlevering vertelt, aan een zelfde portret nooit veel langer dan één enkel uur. Bij een eerste zitting, schetste hij het gezicht, de houding, de draperieën en de handen; dan werd de deur van zijn atelier door een kamerdienaar geopend en een andere gast werd binnengeleid, wat de eerste als een beleefde wenk kon beschouwen om te vertrekken! Een nieuw doek werd op de ezel gezet, een andere bediende reikte hem een stel gereinigde penselen en een nieuw gezicht werd op het doek geschetst. Vervolgens werden de eerste aanleg en de trekken geheel door de leerlingen bijgewerkt, de draperieën, soms geheel, soms gedeeltelik door hen geschilderd en eindelik werd aan het gehele schilderij de laatste toets door de kunstenaar zelf gelegd. De handen, zegt men, werden bijna altijd na gehuurde modellen genomen. Ik ben enigsins geneigd het er voor te houden, dat van Dijck, naarmate de bedongen voorwaarden gunstig waren of niet, het stuk geheel zelf schilderde, of het door een leerling liet bijwerken. Want bij schilderijen uit dezelfde tijd, soms van hetzelfde jaar, vindt men, naast enkele van zijn allergrootste meesterwerken, vaak zulke inferieure doeken, dat mij deze onderstelling tamelik aannemelik schijnt. Zijn talent, hoewel het zich telkens veredelde, bleef zich toch, door zijn gehele leven heen, vrij wel gelijk. In zijn allervroegste jeugd reeds heeft hij werken geschilderd, die niet heel veel onderdoen voor zijn beste stukken uit de Italiaanse en Engelse tijd. Ik zou ze hier gaarne met name vermelden, maar omdat het mijn plan is om de stukken, naar het voorbeeld van de kataloog, liever naar hun onderwerpen dan naar het jaartal te rangschikken, vooral omdat op vele het jaartal ontbreekt, hoop ik in de loop van deze beschrijving de beste ervan te noemen.
* * *
De kunst van van Dijck laat zich in twee hoofdgroepen verdelen: de bijbelse en mythologise voorstellingen, de tonelen uit het leven van de heiligen - en zijn portretten. Landschap om het landschap alleen, heeft hij helaas uiterst zelden behandeld. Wel wordt de achtergrond van zijn stukken vaak door landschappen en stadsgerichten aangevuld, zoals b.v. op de portretten van Maria van Medicis en de graaf van Arundel, maar als hoofdmoment behandelde hij het landschap bijna nooit, zoals Rubens en Rembrandt, al zijn hun paysages minder bekend, wèl hebben gedaan. In Vlaanderen heeft hij de meeste van zijn bijbelse voorstellingen en enkele portretten geschilderd; in Italie portretten en enkele onderwerpen uit de bijbel, vooral uit het leven van de heilige maagd; in Engeland, bijna uitsluitend portretten. Zijn werken werden gewoonlik op bestelling uitgevoerd; vooral bij zijn kruisvoorstellingen liet men hem vaak niet vrij in de keus van zijn onderwerp en groepering van zijn personages en wellicht is het | |
[pagina 293]
| |
Antoon van Dijck
MANSPORTRET (H. Heugel, Parijs) - Nr 93 van de Tentoonstelling te Antwerpen - ![]()
Antoon van Dijck
GRAAF ALBRECHT VAN ARENBERG (Hertog van Arenberg, Brussel) - Nr 39 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 295]
| |
hieraan, en gedeeltelik aan de medehulp van zijn leerlingen toe te schrijven, dat de groepering gezocht is, en de houdingen gewrongen schijnen. Een der weinige, bepaald heel mooie Christus-voorstellingen, die hier op de tentoonstelling aanwezig waren, was die van de kleine Nood-Gods, in 1634 of 1635 door de Abt Scaglia aan de Minderbroeders van Antwerpen werd geschonken, om geplaatst te worden in de kapel van O.L.V. der Zeven Weeën, dat zich thans in het Antwerpse muzeum bevindt. Hoewel de houding van Maria tamelik theatraal is op dit stuk, zijn er twee prachtige fieguren op, die van Dijck in 't allerfijnste, allerbeste van zijn gave doen kennen. 't Zijn die van Johannes en van de engel, die 't blonde hoofd in de handen verbergt en om de dode Jesus schreit. Vooral deze engel is wondermooi, men ziet van de gehele gestalte niet anders dan het edel gevormde hoofd met de zachtgouden haren, de handen en de mooie, ronde schouder, waaromheen op de allerbevalligste wijze een zwarte sluier is gedrapeerd. De Johannes-fieguur, in een vuurrood gewaad, is uitstekend; de toon fijn, het gezicht en de houding gedistingeerd. Ook de dode Christus heeft veel dat ons aantrekt; hij ligt geheel met het hoofd en het bovenlijf op de knieën van Maria, zijn rechter hand rust op de hand van Johannes, die naar de wonde wijst in de rug van zijn hand; maar het gezicht van Jezus is toch tamelik banaal, het gehele lichaam is ook te dik, te vlezig voor een mens, die pas zo hevig heeft geleden en de gehele toon van het vlees is in mijn ogen niet mooi. Een ander stuk, mede van grote verdienste, dat ook zijne gewone plaats in het Antwerpse muzeum heeft, is de Kruisafname die in 1629 voor het hoofdaltaar van het Begijnhof geschilderd werd. Weder een dode Christus in de schoot zijner moeder, maar waar de vorige geheel lag, zit deze bijna als een kind in haar schoot en rust met het hoofd tegen haar borst. Dit is een onderwerp dat door van Dijck met voorliefde werd behandeld. Als goed katholiek, hoewel hij zich tamelik weinig om de kerk bekreunde, gaf hij bij voorkeur tonelen uit het aardse leven van Jezus, toen hij speelde op de schoot van zijn moeder, toen hij wandelde met zijn disciepelen door het Galileese land, van zijn lijden en zijn Dood, veelmeer dan van zijn opstanding. De dode Christus, die van 't lijden is ingeslapen aan de borst van zijn moeder, en de moeder, die weeklaagt over de zoon! En bijna even goed als de grote gotieken, heeft van Dijck dit lijden van Jezus verstaan. Waar Rubens zijn Christussen laat triumfeeren over 't leed, majestueus verheven boven de smart en boven zijn beulen, stelt van Dijck hem gaarne voor als de lijdende Verlosser, die als een kind aan het hart van zijn moeder ligt. Zo zachtgelaten en geduldig, zo geheel het Lam Gods, dat ter slachtbank werd geleid. Als weergave van de realiteit is het stuk zeer schoon, de vleeskleur is geheel de kleur van een dode, die onder de hevigste pijnen gestorven is, de uiterste ledematen zijn bijna geheel blauw en zelfs de | |
[pagina 296]
| |
vingers en voeten zijn bijna zwart, maar op het dode gezicht, dat van de doodsnik begint te bekomen, ligt nu een rein verheven rust. De vrouwenfieguren, Maria, Maria-Magdalena en Johannes, hoewel veel minder getroffen dan Jezus zelf, zijn toch wat minder theatraal dan gewoonlik en 't gezicht van de moeder is zelfs zeer schoon. Dit zijn eigenlik de enige twee van de religieuze stukkèn, waarin veel ligt dat mij bevalt. Wel bevat de Christus met de sponsGa naar voetnoot(1) veel goeds, o.a. 't gezicht van Jezus zelf en van zijn meest geliefde apostel, maar er is toch veel door leerlingen in bijgewerkt. De anderen, hoewel het natuurlik altijd knap schilderwerk blijft, verdienen naast zijn heerlike portretten eigenlik nauweliks een vermelding. Wel komen er op de overige scenes uit het leven en de dood van Jezus noch enige zeer goede gedeelten voor, zoals het kopje van Maria op het bekende stuk uit de lieve Vrouw te DendermondeGa naar voetnoot(2) en dikwijls zijn de aksessoires zeer schoon; maar over het geheel uitte het talent van de meester zich hier niet op zijn meest verheven wijze. Hoewel de fieguur van zijn Christussen vaak mooi is en de toon van al die voorstellingen zilverig fijn, is hij toch, gelukkiger geweest in zijn Italiaanse voorstellingen van de moeder, met haar lief blozend lachend kindje dan in zijn Vlaamse stukken, van de Madonna die met de disciepelen en de vrouwen treurt.
* * *
Nadat van Dijck een eerste maal, in 1620, naar 't hof van Jacob I beroepen, in 1622 naar Antwerpen was wedergekeerd, maakte hij een reis naar Italië, en na rijpe studie der beste werken van Tiziano, schilderde, hij er zelf tal van wondermooie doeken, waarvan een paar van de beste staaltjes, op de tentoonstelling aanwezig waren. De portretten wil ik later bij die rubriek vermelden om hier alleen te spreken van de Maagd met haar kind. De Heer Rudolf Kann te Parijs zond een Heilige Familie in, waarvan het jaartal niet bekend is, maar dat zonder enige twijfel in Italië, of onder sterk Italiaanse invloeden, geschilderd werd. Zijn koloriet is, vergeleken met de zuiver Vlaamse stukken, warmer, rijker geworden, en als we een bedenking konden maken, zou het deze zijn dat het te weinig Vlaams, te weinig van Dijck, en te veel Italiaans is. Maar zie eens dat kindje, is het niet allerliefst? een echt naief, gezond, gelukkig kindje; niets theatraals, geen stralenkrans, geen pose; - rustig slapend ligt het op de schoot van zijn moeder, en houdt haar hand met zijn handje vast. Die handjes en voetjes vooral zijn hier snoezig lief, hij heeft deze niet volgens het stereotiep model, maar naar de | |
[pagina 297]
| |
Antoon van Dijck
EIGEN PORTRET, GEZEGD VAN DIJCK MET DE ZONNEBLOEM (Verzameling van den Hertog van Westminster, Londen) - Nr 53 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 299]
| |
Antoon van Dijck
DOROTHEA SIDNEY, GRAVIN VAN SUNDERLAND (Hertog van Devonshire, Londen) - Nr 79 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 301]
| |
eigen geziene werkelikheid geschilderd. Ook 't Madonnatje is een doddig moedertje, een in-gezond vrouwtje, met een licht bruin gezichtje, maar toch met een ernstig trekje van weemoed om de lieve mond. Alleen de fieguur van Jozef bederft enigsins deze allerliefst eenvoudige voorstelling. Even grote verdienste heeft ongetwijfeld het stuk dat in 1631 werd geschilderd en dat thans zijn vaste plaats heeft in de uniek mooie verzameling van de hertog van Buccleugh, ‘Het mystiek Huwelijk van Catharina’. De Maagd is hier allerliefst; 't gezichtje is van het zuiverst ovaal, met de teerste, zachtste, reebruine ogen. De uitdrukking van dat gelaat is onbeschrijfelik eenvoudig, lieflik en rein, het heeft al het aristokratiese van zijn beste portretten uit de Engelse tijd. Zeer bestudeerd is ook het kontrast tussen haar fijne trekken van louter reinheid en de enigsins, een lichte tint ervan, slechts, voluptueuze uitdrukking op het gezicht van de heilige, die naast haar staat. Dat gezicht is echter ook wondermooi, een geheel ander type dan van de Madonna, maar daarom niet minder voortreffelik geslaagd; de lichtblozende huid, het teere, fijne neusje, 't mondje, met de even opgeworpen lippen; ook de rosgouden haren zijn enig schoon. 't Is een echt Venesiaans type, met fluweelzwarte ogen, en een parelsnoer om het rosgouden haar; het naakte ‘Jezuken’, dat op een witte doek op de schoot van Maria ligt, is echter niet zo goed als veel van zijn ander kinderfieguren. De bloemen op de achtergrond van het stuk zijn mooi, maar ik vraag mij af of ze wel door van Dijck zijn geschilderd; trouwens het gehele stuk had soms iets niet van Dijckachtigs voor mij. Er hing noch in een vergeten hoekje, een goede Madonna, die slechts door weinigen werd opgemerkt. 't Was een heel klein stukje, 30, bij 33, papier op doek, waarvan men een stuk scheen te hebben afgesneden, en dat door den Heer van den Elschen, te Brussel, ingezonden werd. Die kleine schets is een van de beste, die ooit door hem werden gemaakt; evenals op zijn beste portretten zijn er slechts enkele tonen van kleuren in, 't zachte bruin van de achtergrond, de verrukkelike vleeskleur van de moeder en haar kindje en een mooie rode mantel, die Maria draagt. Dit is alles, maar het is volmaakt; het kindje herinnert even aan de kleine Johannes op Maria, Jezus en Johannes, in de Pinakoteek te München; de uitdrukking is geheel die van een kind. De aanbidding van de Herders, uit de Lieve-Vrouwen Kerk te Dendermonde, hoewel het in 1635 werd geschilderd, is vlakaf een slecht stuk. Ik houd dit niet voor werk van hem zelf, alleen het lammetje met de gebonden pootjes op de voorgrond en het kopje van de eene, de oudste herder, zijn tamelik goed. Evenmin kan ik veel behagen scheppen in de hooggeroemde Augustinus en extase, in 1628 voor de Augustijnenkerk te Antwerpen geschilderd. Als dekoratieve kunst moge het grote verdienste hebben | |
[pagina 302]
| |
- maar de gehele voorstelling is overdreven, den verfijnd aristokratischen kunstenaar, die ze schiep, onwaard. Enkele akcessoires, bij.: de edelgesteenten en het borduursel op de kasuifel van de bisschop, de fieguren van de engelen, zijn goed en in de beste manier van van Dijck. Misschien zou het stuk, hoog op een auter geplaatst, meer aan trekkeliks bezitten; nu scheen het pose van tamelik erge soort.
* * *
Van zijn onderwerpen uit de mytologie, de levens der apostelen en der heiligen zijn hier echter enkele goede staaltjes te zien. In zijn Daedalus en Icarus, onder andere, hoewel hij, toen hij dit stuk schilderde, niet ouder was dan 21 jaar, heeft hij enige van zijn kwaliteiten gelegd, die zijn beste portretten tot wonderen maken van teere, fijn- zielkundige analyse. Dit mooie jongensgezicht schijnt mij enige gelijkenis te vertonen met dat van den meester zelf toen hij 21 jaar was. De kleur van het haar is glanzend en schoon en heeft enigsins de toon, die van Dijck's lokken in zijn jeugd hebben gehad. Bij deze jongeling, die naar de zon wilde vliegen, hangen ze in zware golven over het voorhoofd, tot in de schone fluwelen ogen, waarin de artiest met tamelik veel juistheid de uitdrukking heeft gelegd van een koppig kind, dat niet naar de waarschuwing van zijn vader wil horen. Deze, overigens niet zeer gelukte fieguur, staat met opgeheven vinger achter hem, en grijpt met de linkerhand naar zijn grijs witte vleugelen. Een stuk van grote verdienste, op geheel andere wijze behandeld en opgevat, is de St. Maarten, die zijn mantel deelt met de armen, dat van Dijck onmiddellik vóor zijn Italiaanse reis, voor de kerk van Saventhem in Brabant, schilderde, waar het nu noch altijd hangt. Sint Maarten, een slanke geharnaste jongeling, is gezeten op een sneeuwwit paard. Het gezicht van de heilige, die zijn mantel met zijn zwaard in tweeën deelt, is edel en die van de bedelaars zijn krachtig getypeerd en vol uitdrukking. Maar vooral de toon is mooi, de vleeskleuren zijn zo helder en doorzichtig, terwijl het kapelletje en de bloemen op den voorgrond in keurige fijnheid en uitvoerigheid niet voor het uitvoerige werk van de gotieken hoeven onder te doen. In geen van zijn andere schilderijen ligt zo iets helders, zo iets juichends als in dit doek. Twee andere stukken, waarin wellicht evenveel talent als schildering ligt, maar ditmaal alleen als schildering en dan noch het meest als knappe imitasie van het talent van anderen, zijn zijn Gekruisigde Petrus van vóor 164 en zijn Dronken Silenus van tussen 1627 en 1632, beide uit het Koninklik muzeum te Brussel. De eerste is geheel in de Rubensmanier, zó geheel, dat men het bijna voor werk van dezen meester zou houden. De kleur is zeer krachtig, overdreven van tegenstelling zelfs en de tekening over het algemeen goed, hoewel een van de figuren, de man, die naast de | |
[pagina 303]
| |
Antoon van Dijck
PENELOPE WRIOTHESLEY, BARONNES SPENCER. (Graaf Spencer, Althorp) - Nr 76 van de Tentoonstelling te Antwerpen - ![]()
Antoon van Dijck
MARKIEZIN PAULINA ADORNO-BRIGNOLE-SALA (Hertog van Abercorn, Londen) - Nr 44 van de Tentoonstelling te Antwerpen - ![]()
Antoon van Dijck
JAMES HAY, GRAAF VAN CARLISLE (Viscount Cobham, Hagley) - Nr 46 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 305]
| |
Apostel knielt, zó onduidelik is aan gegeven, dat men nauweliks onderscheiden kan waar zijn hoofd is, en de houding van de rechterarm van de apostel zelf, al heel ongelukkig is gekozen. De Petrus is meesterlik in het verkort genomen, maar van Dijck had toch geen zoo vulgeer, rood, dikhoofdig type behoeven te kiezen! 't Is de gedaante van een gespierde sjouwermans, die met het hoofd naar omlaag hangt, met bloed-belopen ogen; alle verhevenheid, alle waardigheid van de apostel ontbreken, en van de natuurlike, aangeboren goede smaak van de meester is hier geen spoor. Toch bezit het als gedurfd stuk, als kunnen, grote verdienste, evenals zijn Dronken Sileen. Zie hem daar voortwaggelen met een leeglopende kruik in zijn dronken handen, met zijn laagneerhangende buik. Achter zijn rug wordt hij uitgelachen door een Bacchante en een Faun, die noch recht op hun benen staan maar die er niet veel minder walgelik en liederlik uitzien dan hij. Al lijkt het dan ook volstrekt niet op de gewone van Dijck, als schilderwerk is het toch heel knap gedaan; de toon, de vlezen zijn prachtig, haast mooier noch dan bij Petrus. Daar ik alle schilderijen onmogelik apart kan bespreken, stip ik hier in het voorbijgaan alleen noch even aan, de Heilige Sebastiaan uit de kerk van Schelle en de Tijd die de vleugels snijdt aan de Liefde, beide zijn voor mij aantrekkelik door originele opvatting en fijne toon.
***
Velen, hier in Vlaanderen vooral, hebben het betreurd, dat van Dijck ooit in Engeland geweest is! Volgens hen heeft hij daar zijn koloriet verloren, is zijn fantaisie geknakt en is hij, in plaats van de grote opvolger van Rubens te worden, wellicht bestemd om noch groter te zijn dan hij, nu niets anders geweest dan de zeer onderdanige ridder van de koning en dienaar van het Britse hof. Een portretschilder, en niets meer! - Een portretschilder, ja, dat is hij geweest! een schilder van portretten, méer dan Rubens, méer dan Cornelis de Vos en Frans Hals, bijna even groot als Rembrandt en Velasquez wellicht. Frans Hals toets zien we heel sterk zelfs, in de beide portretten van een Man en een Vrouw vóór 1621 geschilderd en nu in het bezit van de Graaf della Faille te Antwerpen, in dat van Anna Maria de Schodt (Lawrie & Co, Londen) en meest van al in dat van een Edelman (Warnant, Brussel). Daar deze alle hoewel niet tot het beste, toch tot het zéer goede werk van van Dijck behoren, wil ik ze hier even beschrijven. - Van de beide portretten van een Man en Vrouw van de Graaf della Faille, is het bijna niet te geloven, dat hij ze, zoals de Katalogus zegt, vóor 21 zou hebben geschilderd. In het mansportret kan ik echter nauwelijks iets van zijne gewone manier, of liever van een van zijn manieren terugvinden, in het Vrouwenportret, een oude dame van een goede vijftig jaar, ligt daarentegen, vooral in | |
[pagina 306]
| |
het gezicht, veel van zijn verfijning, en de kolom, achter haar stoel, is wel in de gewone van Dijckmanier. De stukken, hoewel hij hier op verre na de hoogste hoogte van zijn kunnen noch niet bereikte, zijn toch beide reeds van behandeling zeer goed. Beide zijn ze in 't zwart, de man in een met bont omzoomden tabbert, de vrouw in een deftig, zwart kleed met gouden knoopjes. De vleezen zijn mooi en het koloriet, bij beiden verschillend, is toch bij beiden schoon, bij den man een warme, oranjegouden toon, bij de vrouw een teere, grijze glans, geëtheriseerd door zilveren refleksen. De handen van de vrouw zijn goed, die van de man zijn minder getroffen. De vrouw houdt ze op eene bij de groote Hollandse portretschilders zeer geliefde wijze, in de schoot gevouwen. Als pendanten van deze twee zouden kunnen gelden de kniestukken van den Heer en Mevrouw de Witte, hoewel de tijd, waarin ze geschilderd werden, niet is bekend. De opvatting van beide is noch zeer sober, hoewel ze veel meer in de gewone van Dijckmanier behandeld zijn. Het zwart satijn van de kleding is uniek mooi, de paarlen en de pelzen van de vrouw, herinneren aan de beste Engelse stukken. Een van zijn allerbeste schilderijen, zowel wat tekniek als zielkundige analyze betreft, is dat wondermooie portret van Anna-Maria de Schodt, dat tussen 1627 en 1632 werd geschilderd en ingezonden is door de firma Lawrie & Co te London. Zie dit plezierige, Vlaamse vrouwtje! Tevreden, behäbig, een beetje burgerlik, maar toch met een allerliefst, goedig gezicht, staat ze daar, midden op het doek, bepaald om ‘geportretteerd’ te worden. De handen in de geliefde Rembrandt houding, houden een kanten zakdoekje vast; 't gezicht komt vrolik en tevreden uitkijken boven de witte, geplooide kraag. De bijzaken vooral zijn verzorgd. Even als vele van zijn portretten, vooral van oudere lieden, is ze in 't zwart satijn. Zie die gloed, die heerlike, warme gloeigloed, zie dat geelgouden borststuk, waarboven het aardige, witte doekje uit komt piepen! De handen zijn ook goed geschilderd, de lieve, trouwe, een beetje gezwollen, een beetje grove handen van een huismoeder, die er van houdt zelf mee aan te pakken. Heimelik is ze heel trots geweest, dat ze door de voorname schilder wordt geconterfeyt, en heel naief heeft ze zich getooid met haar beste spullen, met al haar goud, om ‘schoon en deftig’ op het portret te komen; en hoe verrukkelik, als beloning, heeft de grote meester dat goud gemaald! Zie, zó zien we de mooie Antwerpse jongen gaarne, zó en ook weder, in iets andere wijze in de portretten van Mijnheer en Mevrouw Vinck. Deze portretten stuiten op het eerste gezicht een weinig af, omdat de modellen tamelik onaangename trekken hebben, vooral de | |
[pagina 307]
| |
Antoon van Dijck
DE DRIE OUDSTE KINDEREN VAN KAREL I (H.M. de Koningin van Engeland, Windsor Castle) - Nr 58 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 309]
| |
Antoon van Dijck
KLEIN MEISJE MET HONDEN (Museum van Schoone Kunsten, Antwerpen) - Nr 100 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 311]
| |
vrouw, maar, they grow upon one, hoe meer men ze beziet, door de meesterlike behandeling van de stoffen. Beide zijn, hoewel niet in zijn allerbeste manier, toch verdienstelik geschilderd; bij beiden zijn ook de handen zeer goed. Let, b.v. eens even op die kragen! Die van de man een eenvoudige, effen plooikraag, van de vrouw een zeer ingewikkelde geschiedenis van fijn moesselien en kant; ieder, die maar een teekenpen in zijn hand heeft gehad, weet hoe moeilik het is om zoo'n zeventiende-eeuwse kraag te schilderen; van Dijck heeft 't bijna spelend gedaan! Een stuk, dat ook geheel in de Hollandse manier is opgevat, is een Mansportret zonder naam, in het bezit van M.H. Heugel te Parijs. Het stuk (een buste) is tussen 1627 en 1632 geschilderd. De niet schone, maar intelligente kop, heeft een waardige en geestige uitdrukking, het satijn en laken van zijn ruim, zwart huisgewaad, behoren tot het allerbeste wat van Dijck ooit schilderde; de uiterst sobere, uiterst stille achtergrond, doet verrukkelik tegen de mooie goudkleur van het haar.
***
Van Dijck bereikte zijn effekten gewoonlik op geheel andere wijze dan de grote Hollanders. Zonder ooit in geliktheid te ontaarden, zijn zijn verven toch bijna altijd op keurige, gelijke wijze over het doek gestreken, zodat men ze evengoed van zeer nabij als uit de verte kan bezien. Een zeer goed staaltje van deze uiterst fijne wijze van behandeling, is het portret van Spinola 1627 of 28, ingezonden door Rudolf Kann te Parijs. Hoewel hij hier wellicht weer niet geheel zichzelf is, hoewel er vreemde invloeden in zijn te bespeuren, is dit reeds een van zijne volmaakte stukken, een zachte, tere toon zweeft er als maneglans overheen. Spinola heeft hier een goedig gezicht; over het blinkend harnas, is de halskraag fijn geplooid en schittert de prachtige keten van de vliesorde. Er ligt een onuitsprekelike toon van voornaamheid over dit stuk, die wij later, maar in noch groter mate, op zijn Engelse portretten, weer zullen vinden. Het even beroemde portret van Marten Pepijn, van Dijck's vriend en broeder in de kunst, hoewel in geheel andere toon, is niet minder voortreffelik, het herinnert enigsins aan dat heerlike buste van van der Geest in de National Gallery te Londen. Waar het vorige zacht in zilver schemert, heeft dit ongeveer hetzelfde koloriet als van den Icarus, hoewel noch goudener, noch warmer van toon. De los neerhangende kraag, is een wonder van tekniek, het uiterst aangename, heldere, opgewekte gezicht, is tot in de fijnste vezeltjes van de ziel bestudeerd en die ziel straalt uit de heldere ogen en lacht om de schone bewegelike mond. De twee portretten van de Coesar Alexander Abt Scaglia, dat uit het Antwerps muzeum en dat van Kapitein Holford, hingen tamelik dicht bij elkaar, zodat een vergelijking mogelik was. Beide zijn gelijk van opvatting, gelijk in de wending van het hoofd, in de houding van | |
[pagina 312]
| |
de handen, alleen op dat van Kapitein Holford, is de voet iets meer naar achteren getrokken en is de toon, goudglanzende op het laatste, op het eerste gehouden in zijn geliefd zilvergrijs, terwijl op het Antwerpsche wapen en kwalieteit vermeld staan, die op dat van Kapitein Holford ontbreken. Dit was wel echt een type, om in de smaak van van Dijck te vallen! een fijn, geleerd, en uiterst aristokraties gezicht! Hoe verstandig is de uitdrukking van de lichtbruine, een weinig minachtend lachende, een weinig cynies neerblikkende ogen! De effen zwarte dracht, ongeveer als nu noch het kostuum van de Belgiese priesters, is een meesterstuk van kunnen, de goudbruine draperie achter hem en het tapijt zijn niet minder goed. - De ruimte laat me niet toe om van deze goede Vlaamse portretten alle te noemen, ik teken dus alleen noch de titels aan van Portret van een Magistraat, tussen 1627 en 1632, Mevrouw Edouard André, Parijs, het Borstbeeld van de graaf van Arenberg ingezonden door de Hertog van Arenberg te Brussel en eindelik dat prachtige portret van Malderus 5e bisschop van Antwerpen, dat ik toch niet met een blote vermelding kan voorbij gaan. De kop van de statige man is biezonder krachtig getypeerd en mooi expressief, de vleeskleur behoort tot van Dijck's beste werk.
***
Deze portretten hoe mooi ze ook zijn, openbaren hem echter noch niet op de sublieme hoogte, die hij eerst later bereiken zou. Zijn er onder zijn kruisigingen en fantaisieën op religieus en mytologisch gebied, dikwijls ook op latere leeftijd zeer zwakke stukken, onder de portretten is, met enkele uitzonderingen, een voortdurend stijgen van zijn grote gave waar te nemen. Vergelijken we bijv. zijn Eigen portret van vóor 1621, in het bezit van de Hertog van Grafton, Londen, met de bekende van Dijck met de Zonnebloem, dat tussen 32 en 41 werd voltooid. Beide zijn schoon, beide verraden een kennis van zijn eigen ziel, zoals ik ze bijna nooit bij een ander kunstenaar heb gevonden. Maar hoeveel rijper, hoeveel krachtiger, is het koloriet op het laatste, hoeveel glanzender is 't licht in die verleidelike ogen, - hoe heerlik is de zonnebloem geschilderd! - De portretten zijn te overbekend om ze hier nader te beschrijven.
De reis naar Italië was voor van Dijck als een revelasie van zijn eigen kracht. Bij zijn eigen teere opvatting, bij zijn reeds zoo fijn en intens ontwikkelde zielkennis, leerde hij de verrukkelike gloed van de grote Italiaanse meesters kennen, vermengde dan weer die gloed met al de verfijning van zijn eigen aristokratiese ziel en goot er stromen van zilver over. De Pittore Cavalleresco heeft ridders geschilderd, edelvrouwen en edellieden, zoals geen vóor of na hem het ooit heeft vermocht. | |
[pagina 313]
| |
![]()
Antoon van Dijck
KAREL I VAN DRIE VERSCHILLENDE ZIJDEN GEZIEN (H.M. de Koningin van Engeland) - Nr 50 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 315]
| |
![]()
Antoon van Dijck
LORD JOHN EN LORD BERNARD STUART (Verzameling van Graaf Darnley, Cobham Hall) - Nr 78 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 317]
| |
Uit deze periode waren eenige zeer aantrekkelike proeven op de tentoonstelling aanwezig. Al waast er een geheel andere toon overheen dan over die uit zijn latere, Engelse tijd, zij zijn bijna niet minder volmaakt dan deze. Waar daar alles zonnig is en licht, vaag vergrijzend tot vaal in de laatste jaren van zijn leven, hangt over vele van deze portretten een waas van mysterie - van donkerheid - dat hij met de grote Italianen deelde en dat hij in hunne school heeft geleerd. Hier bijv. bij dit lid van de familie Brignole ingezonden door Baron Georges Franchetti, Venetië. Deze ridder is ook, zoals vele van zijn portretten, in 't zwart satijn; maar waar het op de minste Engelse stukken schemert en glanst en lacht in het licht, kan men hier vooral op duistere dagen, nauwliks de vormen onderscheiden van deze mooie, statige figuur. Al het licht konsentreert zich op het donkere, olijfkleurige gezicht, met de sprekende ogen, vaag lachend, wegstarend in de verte. - Een ander stuk, Portret van een Edelman, veel lichter van toon, meer overhellend naar de Engelse manier, is in het bezit van Mevrouw André-Jacquemart te Parijs. Het vertoont reeds al zijn allerbeste kwalieteiten, de handen zijn niet ultra verfijnd, het mooie, levenslustige gezicht is waardig en vol uitrukking, de achtergrond is sober, maar heel warm van toon. Noch een goed schilderij is dat van Ambrosio Doria, Doge van Genua, waarvan echter de echtheid wordt in twijfel getrokken. Het is van 1626 en heeft tegenwoordig zijn plaats in het muzeum te Brussel. Het stuk, echt of niet echt, draagt het echte van Dijkse karakter. Hoe ligt hier het type in van de Italiaan, met zijn wellustig-wrede ogen en zijn zinnelike rode lippen! De kraag en de plooisels om de al te fijne polsen zijn wat te blauw van toon, maar het lange, zwart zijden kleed van moiré is een meesterstuk; het harnas op de voorgrond en de overige aksessoires zijn wonderschoon. Veel mooier echter noch, en van een geheel andere, dichterliker opvatting is het portret van de Markiezin Paulina Adorno-Brignole-Sala uit de verzameling van de hertog van Abercorn te Londen. Het kopje en de handjes zijn wellicht iets te klein voor de enorm grote kraag, de lubben en de brede plooien van haar kleed, maar welk een warme gloed ligt er op dat satijn, op het mooie, gouden passement! Het is een van zijn stukken van weinig kleur: goud, bruin en groen vormen de hoofdtonen met sprankels van licht in het zware brokaat.
***
Zoals ik reeds zei, ontwikkelde van Dijck echter zijn allerhoogste kunst in die portretten, die hij tussen 1632 en 41, dus na zijn vestiging in Engeland, maakte. Ik wil met de beschrijving van deze Engelse werken opklimmen van de minder schone tot de allerschoonste, maar eer ik hier toe overga wil ik een onderdeel van deze uiting van zijn kunst en kunnen vermelden, waarin zijn heerlike gave zich noch teerder, noch reiner | |
[pagina 318]
| |
dan in zijn konterfeitsels van grote mensen openbaarde, namelijk in zijn kinderportretten. Hierin is hij door geen meester, van welke tijd ook, overtroffen of ook maar geëvenaard. Rembrandt was in het schilderen van kinderen niet het gelukkigst. Rubens heeft lieve kinderen, kupidootjes en engelen geschilderd, maar zij hebben dikwijls iets gemaniereerds of ze zijn wat zwaar. Van Dijck's kinderen daarentegen zijn bijna altijd allerliefst; wij zelf bezitten er een heel aantrekkelik voorbeeld van in ons rijksmuseum, waar de kleine, 12 of 13jarige Willem de tweede, zijn kindbruidje Maria bij 't handje houdt. Ditzelfde meisje, maar veel kleiner noch, niet ouder dan zes of zeven jaar, vinden wij weer op de drie oudste kinderen van Karel I, dat in 1635 geschilderd werd. Zie haar daar deftig staan naast haar broertje, met gevouwen handjes, precies als een grote dame van het hof! Het broertje, de latere ongelukkige Prince Charlie (Karel II), geeft de hand aan zijn heel klein zuigbroertje Jacobus, die zich krampachtig aan hem vasthoudt om niet te vallen. Ze zijn eigenlijk allen te bekend om ze nader te beschrijven, maar ze zijn toch zo lief in hun komiek kinderlike waardigheid! Daardoor maken ze wel ongeveer dezelfde indruk als kleine Zeeuwse boertjes en boerinnetjes, maar de gezichtjes van alle drie zijn doddig, kinderlijk en lief. Ze hebben alle drie mondjes om te kussen en hun houding, de gehele toon van de schilderij is zo wondermooi; bijv. dat zachte zeeblauw van de mantel van het prinsesje over haar wit onderjaponnetje van satijn en kant. Mooier noch is het goudzijden pakje van het prinsje; de kleine hondjes, echte King-Charles, die naast de kindertjes zitten, zijn ook allerliefst. Maar niet minder aantrekkelik is 't snoezige kindje met zijn wit gepluimd hoedje op het schilderij, dat thans aan graaf Bronlow te Ashridge behoort en dat eenvoudig ‘Vrouw met haar kind’ is betieteld, het jaartal is niet eens bekend. Allergrappigst is dat gepluimde grotemensenhoedje op het hoofdje van dit heel kleine kindje! Hoe voortreffelik heeft de kunstenaar die kleine kinderfieguur gevat, hoe echt kinderlik is de ongedwongen houding; 't zit zo echt, met kindertjes onbeholpenheid in zijn lang jurkje en steekt zijn handjes uit naar het mooie gordijn. Een van zijn alleraantrekkelikste kinderportretten, waarvoor, hoe bekend 't ook is, eenieder als in een soort verukking bleef staan, is het leukplechtige kleine meisje met de honden. (Muzeum van Antwerpen). Daar staat ze- deftig met de roodgekapte valk op het vuistje, met gele strikjes op haar blauw jurkje en een komieke pluim op haar zwarte baret. Ze ziet er onbeschrijfelik deftig en plechtig uit en met een bats gezichtje kijkt ze in de verte. Onder 't witte mutsje krult 't mooie, blonde haar. Eerst toen de tentoonstelling reeds lang was geopend, kwam er een van de schoonste dubbelportretten in Prins van Nassau met zijn Gouverneur. Dit stuk bezit reeds al van 's kunstenaars beste kwaliteiten, zonder ook maar éen gebrek. De handen zijn hier wondermooi en die van de preceptor vertonen veel karakter. Het licht valt geheel op | |
[pagina 319]
| |
Antoon van Dijck
LORD GEORGE DIGBY, 2e GRAAF VAN BRISTOL EN LORD WILLIAM, 5e GRAAF EN 1e HERTOG VAN BEDFORD (Verzameling van Graaf Spencer, Althorp) - Nr 52 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 321]
| |
deze fieguur, die in een huisgewaad van zwart fluweel met witte ringkraag, in een hoogopgaande leunstoel zit, 't gezicht is aangenaam, waardig en ernstig en tevens van schildering onberispelik, de vleeskleur fijn en mals, de ogen vooral zijn prachtig uitgevoerd; 't kleine Prinsje, dat bescheiden een weinig achter hem staat, schijnt toch een beetje bang voor hem te zijn; 't is een lief blond jongensgezichtje; de lubben en de kanten halskraag zijn mede uniek mooi van behandeling.
***
Een deel, een klein deel wellicht van zijn charme, maar een deel toch- dankt van Dijck aan de prachtige mode van zijn tijd, een der schoonste kleederdrachten, die ooit door alle eeuwen heen hebben bestaan. 't Zij hij ze schildert in al de pracht van stoffen en verwen, zoals op het dubbelportret van de broeders Stuart of van de graaf van Bristol en de hertog van Bedford, 't zij hij, zoals bij Carew en Kiligrew, zich slechts tot enkele tonen of nuansen van tonen bepaalt, overal geven ze een charme aan zijn stukken, die ze bij onze ongelukkige tegenwoordige kleding zouden hebben gemist. Maar hoe wist hij ook te woekeren met die heerlike stoffen! Hoe mooi kreukt zijn satijn, welke zachte glans ligt er over dat fluweel! Al deze stukken bezitten bovendien in hoge mate het charme van de historiese konneksie. Wanneer wij ze zien, die edele rei van de machtigste edelen aan het hof van Engelands meest prachtlievenden koning, trekt ons een deel van Engelands geschiedenis voorbij - ze trekken ons voorbij in glanzende, schitterende gelederen, als juwelen aan een snoer, al die schone, vaak zo ongelukkige edelen, waarvan de meesten later als ‘cavaliers’ op het slagveld vielen, of als hun koning stierven op het schavot. En hem zelf, zien we ook, die ongelukkige, en in al zijn zwakheden toch zo beminnelike koning, eenmaal van drie zijden gezien, op het stuk van 1637 dat als model voor het borstbeeld van Bernini werd geschilderd, eenmaal met de koningin Henriette-Maria. De koning heeft geen aantrekkelik gezicht; zijn weifelende, praalzieke, zwakke aard, die hem zijn troon zou kosten en zijn hoofd, komt duidelik uit in de houding, die hij waarschijnlik zelf zal hebben gekozen. Hij steekt de hand uit naar een lauwerkroon, die hem door de koningin gereikt wordt; en waarmee had hij die lauweren verdiend? Hij heeft een enigzins onbeduidend gezicht, maar toch met een zekere voornaamheid van ras en sereniteit in de trekken, die hem in de laatste ogenblikken van zijn leven groot deden zijn. De koningin heeft een veel fijner, veel gedistingeerder gezichtje en haar grote, reebruine ogen zijn wondermooi. Over 't geheel is er echter veel pose in dit stuk, hoewel de détails onberispelik zijn geschilderd, maar er zijn zovele portretten vooral uit die jaren, waarin hij meer zijn gehele ziel heeft gelegd. Het andere, veel schoner dan dit, stelt de koning in drie verschillende houdingen en in drie verschillende kostumen voor, - weer een | |
[pagina 322]
| |
ijdelheidsvertoon, dat voor het maken van het borstbeeld toch zeker niet nodig was! Het profielportret is enigsins vervelend, het trois-quart veel beter, maar het en face heeft heel veel goeds. Er ligt tóch iets koninkliks op dat witte, hoge voorhoofd, in de rustige blik van die blauwe ogen; 't is of de kunstenaar zijn laatste moment hier heeft voorgevoeld en als schildering is het een van zijn beste portretten. Tussen de jaren 32 en 41 is van Dijck's talent meer dan ooit vruchtbaar geweest. Die jaren bracht hij bijna onafgebroken in Engeland door en de schone Engelse edelen, met hun dames verdrongen zich in het atelier en de vorstelik ingerichte zalen van de ridder-schilder, die, al was hij maar de kleinzoon van een marskramer, niet minder voornaam en ridderlik was dan zij. Gepluimd en gehandschoend, gedegend en gespoord, in satijn en zijde en de kostbaarste kanten, moet het schilderen van al die schitterende aksessoires, voor den schilder alleen al een genot zijn geweest. De stoffen zijn in dit tijdperk van zijn leven goddelik geschilderd; nooit maakte Terburg beter satijn, Rembrandt schoner laken, Hals voortreffeliker fluweel. Het glimt en glanst en gloeit van de doeken, meest in een zachte, vaagzilvere schemer, soms in het fijnste, teerste goud. Een prachtig staaltje van die rijke en toch zo innig voorname kleeding, geeft het dubbelportret van Lord John en Lord Bernard Stuart tussen 32 en 41 geschilderd, en thans in 't bezit van Graaf Darnley, Cobham-Hall. De hoge edelen van koninklike bloede hebben beide zeer voorname maar ook een weinig domme gezichten; in een zwarte jas zouden ze niets zijn geweest, maar in mantels en hozen van satijn en fluweel, zijn ze importante verschijningen. Trots als een jonge pauw, zet de een zijn voet op de onderste trede van de trap om de mooie plooien van de zeegroene hozen en 't kleine, smalle voetje in 't elegante laarsje van slapbeige leder te doen uitkomen; de kleine handen steken, raffinement van elegantie, in zeer wijde handschoenen van soepel wit leer. De hoofdtoon van het kostuum is groen, groen satijnen broek, groen fluwelen mantel, die hij heel nuffig oplicht, met de rechte hand om de doublure van wit satijn te doen bewonderen. De andere broeder is veel eenvoudiger. Een fijn geplooid hemd van wit linnen gluurt even door de plooien van het geel satijnen buis; zijn hozen zijn van bruin laken met gouden franjes gezoomd, zijn laarzen, van iets donkerder bruin dan die van zijn broeder. Twee dergelijke, even schoon, zoniet noch schoner in de behandeling, zijn de portretten van Lord George Digby, tweede graaf van Bristol en Lord William Russel, vijfde graaf en eerste hertog van Bedford. Bij even grote voorteffelikheid als op het vorig schilderij, waar echter de gezichten minder aangenaam waren, voegen deze noch de charme, van een schoon, voornaam uiterlik, al ziet er de ene er wat al te bats en bazig uit. De blondste van de twee is geheel in het zwart satijn met wit satijnen ondermouwen en een brede witte kanten kraag; 't is eenig zoals van Dijck kanten schilderde! De andere draagt een | |
[pagina 323]
| |
Antoon van Dijck
LUCIUS CARY LORD FALKLAND COLONEL CHARLES CAVENDISH (Hertog van Devonshire, Londen) - Nrs 47 en 48 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 325]
| |
Antoon van Dijck
WILLIAM VILLIERS, VISCOUNT GRANDISSON (Verzameling van Jacob Herzog, Weenen) - Nr 82 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 327]
| |
pak van rood satijn, met goud galon omzoomd, en roodlakense hozen; een rood fluwelen mantel is los over zijn arm gedrapeerd. Twee zeer fjne, in hun eenvoud uiterst voorname portretten, zijn die van Lucius Cary, Lord Falkland en Kolonel Charles Cavendish, beide tussen 1632 en 1641 geschilderd en ingezonden door de hertog van Devonshire te Londen. De fieguren zijn als pendanten van elkaar, beide op ongeveer dezelfde wijze gekleed, de kleuren voornaam en sober, de achtergrond een diep, goudkleurig bruin, over de gezichten trilt een zachte gouden glorie. Een zeker deel van hun aantrekkelikheid danken deze stukken wel aan die mooie voorname gezichten, maar het grootste charme toch legde de schilder er zelf in.
* * *
En nu openbaart de meester zich aan ons in zijn hoogste glorie! Wat jarenlange studie van de grote vlaamse meesters, wat zijn veelvuldige reizen in het buitenland, en zijn verblijf aan het hyper verfijnd aristokratiese hof van Karel I hem geleerd hebben, vat hij samen in de twee heerlikste doeken, die ik ooit in Engeland zelfs van hem zag: Het dubbelportret van de tooneelspeler Thomas Killigrew en de dichter Thomas Carew het eigendom van de koningin van Engeland en dat van Philips Lord Wharton van 1632, muzeum l'Ermitage, St Petersburg. Carew en Killigrew, die in 1838, dus slechts weinige jaren vóor zijn dood, werden geschilderd, zijn, hoewel beide voor hun tijd tamelik beroemde personages waren, zeer eenvoudig gekleed, geheel in het zwart en naar de mode uit de latere regeringsjaren van Karel I, in een in repen geknipt buis, waardoor het witte lijnwaad heenschemert; de tooneelspeler met zijn golvende, lang neerhangende blonde haren, in 't laken, met een oneindig aantal knopjes op de borst bevestigd, de dichter, die er niet al te snugger uitziet, in glanzend zwart satijn. De glaatskleur heeft, waarschijnlijk gedeeltelik door de tijd, een teere goudbruine toon gekregen, die de vleeskleur noch natuurliker maakt; de ogen zijn doorzichtig en klaar. De achtergrond is wonderschoon, voor een deel een stukje fijn blauwe lucht, met zachte drijvende wolken, voor een deel een stuk goudleerje behang. Het portret van Philips Wharton is bijna noch aantrekkeliker voor mij. Dit is wel de echte jonge Engelse edelman, een type zo verfijnd en voornaam, een weinig trots wellicht - een weinig supercilious, maar met een goedig trekken in de mooie, volle lippen, zoals men ze wellicht alleen in Engeland en dan noch onder de hoge adel vindt. De achtergrond wordt gevormd door een rotsachtig landschap en een gordijn van het geliefkoosde groen van van Dijck, waartegen 't donker paarse wams en de schone, geelgouden mantel uitkomen. Maar vooral dat gezicht! dat frisse, mooie, onschuldige jongensgezicht! de aristokratiese hand, is hier ook goed op zijn plaats en de schildering | |
[pagina 328]
| |
is volmaakt, noch volmaakter dan van het vorige schilderij. Het geheel drijft in een zacht teere wasem van goud. Zo schoon als deze waren er geen meer op de tentoonstelling en ik meen wel niet onder al de werken van van Dijck.
* * *
Hoewel van Dijck op het gebied van ets en tekenkunst niet zoveel als anderen, als bijv.: Rubens en Rembrandt presteerde, en hij hierin vooral voor de reusachtige scheppings- en produksiekracht van de laatste moest onderdoen, vinden we op deze tentoonstelling toch enige zeer schone tekeningen en etsen van zijn hand. Onder de etsen, deelmakende van de Iconografie, werd mijn aandacht vooral getrokken op het portret van Pieter Breughel, waarvan vooral de ogen uitstekend zijn geslaagd. - De portretten van Jan Breughel, van Francis Franck en vooral dat van den kunstenaar zelf, zijn ware juwelen van etskunst, zo fijn, met zo lichte maar toch zekere hand zijn ze op 't koper geschrabt. Onder de tekeningen komen mede zeer schone voor. Ze werden voornamelik ingezonden door de koning van Italië, sir Charles Robinson, te Londen, Leon Bonnat te Parijs, en J.P. Heseltine te Londen. Die van Bonnat was wellicht de mooiste, hoewel Heseltine ook een, weliswaar kleine, maar zeer belangrijke inzending deed, o.a. hoofd van een oud man, zo maar eenvoudig in pen en inkt, een heel mooi zwart-krijt portret van Antonius Cornelissen, terwijl in een gewassen tekening bepaald veel actie is en de behandeling, de toets veel zuiverder, veel fijner dan van de schilderij met hetzelfde onderwerp uit Cracovie afkomstig, die ik bepaald niet voor echt houd. Onder de verzameling Robinson merkte ik vooral op een zeer goed aangelegde potloodschets van Karel I, prachtig vast van tekening en toets en twee grisailles de Christus tusschen de moordenaars en een graflegging, beide vooral wondermooi in te toon. De inzending van den koning van Italië is over het algemeen minder belangrijk. Alleen teekende ik met genoegen aan een prachtige pentekening, Mansportret en een andere tekening met de pen en krijt van Cornelis van der Goes, een Christus met een prachtig gedoezelde kop en een met wit opgehoogde penteekening, het portret van de Graaf van Pembroke.
De kleine inzending Heseltine, was zooals ik zei, mede zeer belangrijk. Zeer mooi is de Gekruisigde Petrus, waarin vooral zeer aantrekkelik is, het kontrast tussen de geheel omlijnde fieguren op de voorgrond en de slechts half geacheveerde, die men onduidelik op den achtergrond ziet. De zwart en witte krijttekening van Lady Ritchie en van de | |
[pagina 329]
| |
Antoon van Dijck
SIR EDMUND VERNEY, STANDAARD-DRAGER VAN KAREL I (Verzameling van Sir Edm. Verney Bart., Claydon) - Nr 75 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 331]
| |
Antoon van Dijck
THOMAS KILLIGREW, TOONEELSPELER, EN THOMAS CAREW, DICHTER (H.M. de Koningin van Engeland, Windsor Castle) - Nr 61 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 333]
| |
Plaatsnijder Lukas Vorsterman zijn mede uitstekend geslaagd; dat van Lady Ritchie is veel beter dan het geschilderde portret.
Met een enkel woord wil ik ook de twee albums vermelden, die door de hertog van Devonshire ingezonden werden. Het eerste is een echt schildersschetsboek, in een halfvergaan perkamenten bandje met tekeningen, korte notas en krabbels van de Italiaanse reis. Het is minder om zijn kunstwaarde belangrijk, dan wel om de konneksie die het met de grote kunstenaar heeft. We kunnen zijn opmerkingen over de verschillende schilderijen lezen in zeer vloeiend Italiaans, in inkt die door de tijd een zacht, strogeel tintje heeft aangenomen; we kunnen er zijn wijze van schetsen in zien, we leven een deel van zijn leven mee. - Het Groote album, dat door de hertog zelf verzameld is, is veel belangrijker. Hierin komen bepaald stukken van grote kunstwaarde voor, en wij leren het talent van van Dijck is een geheel nieuwe faze kennen, in het landschap namelik, waarvan hier een zeer aantrekkelik staaltje te zien is, een gezichtje in de buurt van Windsor, met zacht ondulerende heuvelen en bomen, in de tinten van herfstnevel en najaarsgroen. Verder enige bekende gezichtjes aan de Amstel, die vreemd genoeg eenigzins aan de behandeling van Rembrandt in zijn etsen herinneren. Verder een van de mooiste Christussen, die ik ooit van hem zag, in de verte zweemend naar de Christus met het Riet, in het bezit van den hertog van Arenberg, een mooie, geacheveerde Madonna, die echter sterk aan de Rubenstypen doet denken, en enige zeer mooie mansportretten in potlood, zo zacht getoest, zó fijn geacheveerd, zo geheel in de manier van zijn beste, geschilderde portretten.
A.W. Sanders van Loo. Antwerpen. ![]() |
|