De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 334]
| |
![]() | |
I Tooneel.
Romeinsche soldaten vegen de plaats schoon. Ze schertsen, slaan malkander met hun bezem, enz. - Andere leggen een verhoog met graszoden aan, met een paar treden ervoor. Twee soldaten brengen op een kleine berrie den curulischen stoel en het roodfluweelen vloerkleed met S.P.Q.R. er op zooals in het 2e Bedrijf.
rollo in oude Skalde verkleed, met harp en langen, bruinen mantel, lange grijze haren en baard, een spies tot staf, gaat gebukt en hinkend. Ei, vrienden, wat bedrijvigheid alhier?
Wat is er gaande? Viert men feest van daag?
soldaat.
He, zegt, wie staat dien lammen hond te woord?
(lachen)
andere.
Dat is er ook nog één, die overschiet.
andere.
Mooi exemplaar! Een wandelende kruk!
(lachen)
andere.
En die nog kraakt.
(lachen)
andere.
Die stond wis in een hoek,
Toen wij daar ginder hebben opgeruimd.
andere.
't Werd zeker haar te stil! Ze kroop er uit
En hinkt hier rond nu als een levende X.
andere.
Ei, bravo, rhetor, voor dat treffend beeld!
rollo,
tot de soldaten die om hem heen staan.
Zijt gij Romeinen, die den grijsaard hoont?
soldaat.
't Is waar ook mannen! Nu genoeg gesold.
tot Rollo.
Gij schijnt van ver te komen, oudje, zeg.
rollo.
Neen, vriend, ik heb een langen slaap gedaan.
andere soldaat.
Het schijnt of hij twee jaar geslapen had.
| |
[pagina 335]
| |
![]()
Antoon van Dijck
PHILIPS LORD WHARTON (Museum L'Ermitage, St-Petersburg) - Nr 85 van de Tentoonstelling te Antwerpen - | |
[pagina 337]
| |
andere.
Naar d'oogen niet, want hij heeft wakk're kijkers.
andere.
Zij fonk'len ongewoon.
andere.
't Zijn kolen vuur.
soldaat.
Welnu, wij hebben gister feest gevierd.
Het is er lustig toegegaan, ter Moere.
rollo.
Ter Moere, zegt ge, bij den ouden Harald?
soldaat.
Heel juist! Den wargeest, die met lage en list,
't Vertrouwen loonde van 't bevriende volk.
Maar niet op hem was het vooral gemunt.
rollo
(haastig).
Op wie?
soldaat.
Op eenen jongen snoeshaan, Rollo!
Die Lupe, die wil vriend van Caesar zijn
Heeft aangevoerd; ik zeg u, 't was een dansje!
Het kostte ons twintig man waaronder Stur.
rollo.
En Rollo vondt ge dien?
soldaat.
Tot Lupe's spijt,
Was hij van wal gestoken naar zijn oom.
rollo.
Vernam hij 't niet, dan komt hij nog wel weêr.
soldaat.
Welnu, dan is 't een vogel voor de kat.
rollo.
En geene vrouwen?
soldaat.
Vrouwen, ja en puik,
Het kruimken uit, maar veel te weinig;
Een paar ontglipten, d'and're zitten warm.
rollo.
En hoort ge niet het luid gemor in 't land?
soldaat.
Wat kan dat?
andere.
En van ochtend, in het kamp,
Gaven de Blonden niet hun onwil lucht?
't Wordt tijd dat ons de Consul hulpe zendt.
soldaat.
Het hoofd is weg, het lijf valt dan wel stil,
Bekomen we een legioen nog toegezonden
Dan worden z'ingelijfd voor 't verre Zuiden.
(Trompettengeschal in de verte)
Vertrek, Germaan, want de Legaat ontvangt
Van daag 't gezantschap van het Moerenland.
Vandaag wordt hun voor goed de les gelezen.
(Rollo af rechts.)
| |
[pagina 338]
| |
II Tooneel.
Soldaten komen op met Germaansche mannen half Romeinsch gekleed en gewapend. Twee lictoren plaatsen zich rechts en links van den curulischen stoel. Wolfert - Centurio met de gevangen Ada. Ada rechts op den voorgrond.
wolfert
(tot Ada).
die een wenk geeft aan den Centurio - deze, twee passen achteruit.
Ik hoop dat gij op 't eind verstandig wordt,
Ik houd u in mijn hand, kom laat u redden.
'k Bereid u eene schoone toekomst voor,
Zoo gij gehoor wilt leenen aan mijn stem.
(Ada staat onbeweeglijk, kloek.)
Gij wordt slavinne thans of wel mijn vrouw,
Uw schoonheid wekt begeerte en leidt ten val
Zoo gij weerstaat, maar roem zoo gij mij hoort,
Zij moge 't loon zijn voor mijn lange liefde.
Ada bedwingt met moeite haar afkeer, tranen biggelen over haar wangen terwijl zij smeekend opwaarts blikt.
Hoor, Ada, 'k word legaat hier in den lande
En alles bukt voor mijnen wil en d'uwen,
Zoo gij verstandig zijt en wordt mijn vrouw.
Gij weent, o Ada, van ontroering wis,
Bij 't hooren van het heerlik lot dat u
Uw Wolfert minnend voorbeschikt.
ada.
O, Rollo!
Trompetten - Centurio treedt tusschen met een paar mannen. Wolfert rechts af den Legatus te gemoet.
| |
III Tooneel.
Vorigen. Legatus door lictoren voorafgegaan. - Wolfert en soldaten. Legatus statig vóór den stoel - Wolfert naast hem.
legatus.
Men heeft me voor van ochtend aangezegd
't Gezantschap van 't oproerig Moerenland.
Gelukkig dat z'in 't onrecht niet volharden.
Ik wil hen hooren. Geeft het sein, trompetten.
(Het sein - Trompetten.)
centurio.
Legaat, verneem! Gezanten zijn nog niet
Hier aangekomen maar men meldde z'aan.
Zie hier, eene gevangen vrouw van 't Moer.
legatus.
Wat wil ze?
centurio.
Z'is Romeinsche burgeres,
Zoo zei ze toch en wacht op een verhoor.
legatus.
Romeinsche burgeres! Wat spotternij!
ada.
O, Heer, was 't onrecht dat ik op u hoopte?
| |
[pagina 339]
| |
![]() PETER BREUGHEL
Oorspronkelike ets van Antoon van Dijck ![]() DE BOUWMEESTER INIGO JONES
gegraveerd door Vorsterman naar een tekening van Antoon van Dijck ![]() LUKAS VORSTERMAN
Oorspronkelike ets van Antoon van Dijck | |
[pagina 341]
| |
legatus.
Ei, zie, is dit niet Haralds fiere dochter?
't Was onrecht zeker, dat gij leugen spraakt.
ada.
O, Heer, vergeef! 't Geschiedde in blinden nood.
Ik deed het voor mijn hoogste goed, mijne eer.
legatus.
Gij hadt gelijk, gij pastet niet voor hen.
ada.
En daarom, Heer, vertrouwde ik mij u toe.
legatus.
Dit spreekt voor u, getuigt van goeden smaak.
wolfert.
Legaat, mijn vriend, ik nam die vrouw gevangen.
legat.
Een goede keus, was het geen krijgsgeluk.
wolfert.
Sta toe, dat ik haar meêneem, z'is mijn buit!
legatus.
'k Begrijp ten volle uw wensch. Een kluifje... hm!
wolfert
(levendig).
Legaat, maar deze vrouw is mijn geliefde!
ada
(opvliegend).
Legaat, ik zweer ik zweer, het is niet waar!
legatus.
Ho, ho, mijn maat, geen spek voor uwen bek.
wolfert.
Legaat! Zij is verbijsterd, is beschaamd!
Ik spreek de waarheid!
ada.
't Is een leugen, Heer!
O, Red me voor dien man!
legatus.
Ik zal u redden.
(tot den Centurio.)
Leid deze vrouw in het praetorium,Ga naar voetnoot(1)
Centurio! Men geve voedsel, rust
En al wat tot haar opschik noodig is.
Ik wil haar netjes vinden als ik kom
Om haar mijn opwachting te maken. Ga!
wolfert.
Dat zal niet zijn, ik steek haar liever dood!
De Centurio weerhoudt hem op een wenk van den Legatus - Ada rechts af gevolgd door Centurio en twee soldaten.
| |
IV Tooneel.
Vorigen - zonder Ada en Centurio.
legatus.
Kom Lupe, wees bedaard.
| |
[pagina 342]
| |
wolfert.
Bedaard, bedaard!
Ik geef den brui van uwen raad, verstaat ge!
legatus.
Wanneer men wil bereiken wat gij wenscht,
Is ongeduld de grootste hinderpaal.
wolfert.
Wat weet gij wat mijn wensch is en wat niet?
legatus.
De woede is slechte vriend, want zij maakt blind.
Ik weet zoo ongeveer wat gij beoogt.
Hoor toe of ik mijn les ken en verbeter:
Uw wensch, de grond van al uw doen en laten,
Is hier legaat te worden in den lande,
Niet merkende, wat u daartoe ontbreekt,
Want weet van mij, dat kuipen niet volstaat.
wolfert.
Gij doet mij onrecht.
legatus.
Zoo men dit nog kon.
Daarom, vriend Lupe, zwartet gij mij aan
Bij den Consul, verraadt gij land en volk.
Nu leer nog dit: verraad krijgt loon naar werk.
Was 't me de moeite waard, ik hield u aan,
Maar 'k wil genadig zijn en laat u loopen.
wolfert
(bitter).
Mijn besten dank voor uw grootmoedigheid,
Ik zeg in dit geval mijn dienst u op
En Rome mijne vriendschap. Wees gegroet!
Tot later, tot ik afscheid neem!
legatus.
(lachend).
Tot later!
(Wolfert af rechts).
(Trompetten).
| |
V Tooneel.
vorigen - centurio.
centurio.
't Gezantschap wacht eerbiedig op verhoor.
legat.
Wat is hun wensch?
centurio.
U om verschooning vragen
En spijt betuigen over 't jongst geval.
legatus.
Zoo laat hen komen, 'k sta hun bede toe.
| |
VI Tooneel.
vorigen - bor - widolf - moeren.
bor.
Legaat, wij zeggen dank voor het verhoor.
Wij willen uitleg hebben van 't gebeurde
Om verder bloedvergieten te vermijden.
Wij meenen......
| |
[pagina 343]
| |
legatus.
't Past me niet u aan te hooren,
Zoo gij niet eerst uw onderwerping biedt.
't Verdrag bestaande tusschen u en Rome
Werd zonder voorkennis door u geschonden,
Dit eischte geen verhoor maar strenge straf.
bor.
Veroorlof, Heer, we willen niet verdraaien.
legatus.
Verdraaien hoe, betwijfelt ge mijn woord?
bor.
Wij nemen geenszins aan dat wij dit schonden.
De wapens in de hand viel men ons aan
En zoo zich eenige onzer vrienden stelden,
't Geschiedde uit billik recht van zelfverweer.
legatus.
Wij vonden u gewapend en versterkt,
Gij werd dus niet verrast noch overrompeld.
bor.
Wij zijn Germanen, 't zwaard verlaat ons nooit,
Ons duurste naast de vrijheid en onze eer.
legatus.
't Bewijst het schenden juist van het verdrag,
Dat g'argwaan voeddet tegen ons, uw vrienden.
bor.
't Bewijst ook even goed dat het verdient was
legatus.
Maar wat een toon gebruikt gij?
bor.
Wedertoon!
Was 't geen verrassing, 't liep zoo goed niet af.
Onze arme vrienden vielen overmand,
Hun vrouwen zonder een'ge schuld vermoord
Of weggevoerd, geschaakt.
(Instemmend gemompel bij de Germaansche soldaten).
legatus.
't Is krijgsgebruik.
bor.
Daar was geen krijg; hadt gij de speer geworpen?
legatus.
Er was verraad en dat staat buiten wet.
bor.
En werden wij niet in den laatsten tijd,
Herhaald behandeld als verwonnen volk,
Veracht, gehoond in wat ons 't dierbaarst is?
Bespot gij onzen godsdienst niet, de taal
Ons heilig pand, dat wij van God ontvingen,
Als 't eenig merk van een zelfstandig volk?
Al klinkt ze ruw in uwe zuiderooren,
Zij klinkt ons zoet, zij is ons lief, ja lief,
Omdat zij d'onze is en niet de uwe.
(Instemming).
| |
[pagina 344]
| |
legatus.
Gij schondt de vriendschap die u eere doet.....
(naar links).
En stilte daar of anders van de roede!
(gemompel voort).
Gij zijt ondank'bren, zijt vrijwillig blind,
Verdient de liefde niet van 't groote volk
Dat u deelachtig maakt aan zijn beschaving,
Aan zijn genot, zijn weelde en wereldroem.
bor.
Wat heeft een mensch aan brood heeft hij geen honger?
Wij wenschen niet wat gij ons schenken wilt;
't Beleedigt ons, het krenkt ons, doet ons zeer.
Wij willen blijven wat wij zijn of sterven!
Wilt ge onze vrienden heeten weest dan vrienden,
Legt vriendschap in uw hand, niet in uw mond,
Dan zal zij wortel schieten in ons harte
En vast daar staan als d'eiken in ons woud.
| |
VII Tooneel.
vorigen - rollo (Skalde).
rollo.
O, Heer, ik heb grijs haar, ik kom van ver.
legatus.
Wat wil nu die, spreek op, ik heb geen tijd.
rollo.
Geen tijd, geen tijd, geduchte Heer, het hoofd
Van wat het edelst is op aarde,.... 't Volk?
legatus.
Groeit dan welsprekendheid hier in den grond
Met deze boomen die daar staan en groeien?
rollo.
Gij spreekt van groeien, 'k wil u iets vertellen.
legatus.
Nu ja, vertel me tot ik honger krijg.
rollo.
Na mijn vertelling krijgt g'er zeker geen.
legatus.
Ter zake, man, 'k schenk d'inleiding u kwijt.
rollo
(plechtig).
Ik ken een plant, een wond're plant, voorwaar!
Zij groeit zeer lang, ja eeuwig, diep en hoog,
In 't diepste diep verbergt zij hare wortelen,
Oneindig diep en talrijk fijn en klein.
Bekomt ze zonneschijn en lucht dan vormt ze
Een krone, niet te groot, maar heerlik schoon
En dan als heerlik hoofd, als kroon der krone,
Een bloem, het edelste der ed'le plant.
Ik zeide dat ze diep groeit en ook hoog.
Een machtig trachten dus van 't sap naar boven,
Tot rijke voeding van én kroon én bloem.
Maar deze bloem lijdt aan een wondre kwaal. -
| |
[pagina 345]
| |
't Gebeurt haar soms dat zij op zonneschijn
Alleen belust, verblind door d'eigen pracht,
Het ned'rig, nijver sap veracht'lik vindt
Zich er van afwendt en haar harte sluit.
Dan komt een woelen in die vele krachten,
Die willen stijgen, moeten en niet kunnen,
Van koud geweigerde genegenheid,
Van stroomen opgestuurd tot hunne bron.
Dan komt een machtig koken in de diepte,
Een schudden, vez'len-scheuren, krone-kraken,
Tot d'overschoone bloem wordt neêrgesmakt,
Ontluisterd en in bloedig slijk vertreden.
legatus
(spotlachend).
't Verhaal is wonder als de wond're plant.
Ik vat den zin van 't eene noch van 't andre.
rollo.
Gelukkig zoo gij 't vatten mocht. Die plant
Is 't edel volk, Legaat, de bloem.... het hoofd.
legatus.
Waar groeit die wond're plant? In uwe streek,
Waar 't blonde grijs is en de rechte..... krom?
rollo.
Ter streek waar eiken groeien en ook mannen.
legatus
(lachend).
Komt gij van daar en waart g'er hovenier?
rollo.
Ik kom er van, haar hovenier heet skalde,
De zonne die haar koestert is zijn ziel,
Het wakend snoeimes is zijn snijdend woord,
De gieter die haar laaft, zijn reine harp
En 't lesschend, sterkend vocht zijn ed'le zang!
(Germanen mompelen juichend).
legatus.
Dan is de plant wel schooner dan de planter!
rollo.
En hoort ge 't dreigend woelen niet der krachten?
't Onrustig bruisen van het gistend sap?
legatus.
Hier groeit slechts 't eerst gewas, naar ik bemerk,
Ik meen: slechts eiken, beuken, en dan..... riet.
rollo.
En 't vez'len-scheuren van het volk zijn harte?
legatus.
Dat ook niet, maar.... ik heb wat hard gehoor.
rollo.
En 't onheilspellend schudden, glanzend hoofd?
legatus.
Mijn stoel heeft als de skalde, kromme pooten,
Maar zie, hij staat er deste vaster om.
rollo.
En hebt ge.....
| |
[pagina 346]
| |
legatus.
Weet ge wat ik heb? 'k Heb honger!
En als ik honger krijg is 't gekken uit.
rollo
(onveranderlijk).
En 't volk dat honger heeft naar vrijheid, hier?
(Hij wijst rond).
Nog deze vraag: Hebt ge ook een harde huid?
legatus.
Ik weet het niet.
rollo.
Welnu, ik weet het wel!
Legaat, Romeinsch Legaat, in naam der Goden,
Wier woord ik voer, beveel ik u, 'k beveel,
Verstaat gij, ik beveel u: geef het vrij!
legatus.
Nu wordt ge mal, vent, ja waarachtig mal.
rollo
(plechtig).
De Goden spreken en de volk'ren luis'tren,
Legaat, uw laatste woord!
legatus.
Ik lach u uit!
rollo.
Welnu, laat zien wat uwe huid vermag!
Hij werpt zijn spies den Legatus in het hart die neergebliksemd voorover valt op de treden van het verhoog. Rollo springt vlug over hem heen en staat als Rollo nu, boven op in fiere houding, links de harp, rechts zijn zwaard.
rollo.
Mijn volk, mijn edel volk, ik maak u vrij!
Algemeene schrik; de lictoren vluchten; de Centurio wil bevelen - links in de groep en rechts bij de gezanten vliegen de zwaarden uit de scheede - verwarde kreten.
bor.
Bij Thor! 't Is Rollo! Mannen, broeders komt!
Hoiho, hoiho! Wij hebben Rollo weêr!
(Hoihogeroep in 't ronde.)
(enz.) Sleidinge. Dr Haller von Ziegesar. ![]() |