Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.49 MB)

Scans (744.69 MB)

ebook (15.29 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13

(1900)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]




De Van Dijck-tentoonstelling in de Royal-Academy te Londen (1 januarie - 10 maart 1900)





MOOIER of minder mooi dan de Antwerpse? Een vraag, die op de meest uiteenlopende wijs werd beantwoord!

Eenzijdiger was zij stellig, aangezien het grootste deel van de tentoongestelde schilderijen tot de Engelse tijd behoren - terwijl de Vlaamse tijd, vooral in de godsdienstige stukken, heel mager vertegenwoordigd was.

Maar de Engelse tijd was presies de mooiste in 's kunstenaars loopbaan - en, om de waarheid te zeggen, heb ik niet het minste heimwee gevoeld naar de kalvariebergen en dergeliken, die te Antwerpen meterhoog en vadembreed hun deerniswaardige leeg- en holheid uitspreidden....

Wel integendeel waren te Londen een aantal werken van allereerste rang, van het soort, dat te Antwerpen slechts door een drietal stuks vertegenwoordigd was.

Al wat men de inrichters van de Londense ekspoziesie zou kunnen verwijten, is van niet al te scherp toegekeken te hebben bij 't aanvaarden van zekere stukken - o.a. van enkele Engelse portretten van derde rang, blijkbaar geheel of gedeeltelik door leerlingen geschilderd. Te Antwerpen ontbraken dergelike stukken overigens evenmin, en men bedenke, dat de Engelse tentoonstelling 235 nummers telde, dus bijna honderd méer dan de Antwerpse. - Eerlikheidshalve, en zonder ook iets op de hoge verdienste der Antwerpse af te dingen, zeggen we dus dat de Londense tentoonstelling in haar geheel wel de mooiste was.

Een vijf-en-twintigtal schilderijen, waaronder van de beste, waren overigens op de beide tentoonstellingen aanwezig - b.v.: Philip Wharton, Carew en Killigrew, de 3 kinderen van Charles I, Bristol en Bedford, John en Bernard Stuart, van Dijck met de zonnebloem enz. En wat de Engelse daar te buiten voor nieuws bracht, dat staat, als geheel, zonder enige tegenspraak hoger dan wat we te Antwerpen te zien kregen.

Voegen we daarbij noch, dat voor de Antwerpse ‘uitzet’ de

[pagina 84]
[p. 84]

bescherming van koning, ministers enz. te pas kwam, dat de hele stad er voor in rep en roer stond - en dat de Londense doodgewoon als ‘winter-exhibition’ doorging in de Royal Academy of Arts die nu sedert vier-en-dertig jaar zulke tentoonstellingen houdt....

Eigenlik komt het er ook al bitter weinig op aan, welke tentoonstelling nu bij slot van rekening de mooiste was, en de vraag getuigt minder van belangstelling in de kunst dan van een soort eerzucht, die even misplaatst als kinderachtig is.

We zullen ons dus niet langer in deze beschouwingen verdiepen en liever een kijkje nemen in de tentoonstelling.Ga naar voetnoot(1)

Het leeuwenaandeel werd dus ingenomen door Engelse portretten. - Stukken uit zijn eerste jeugd, vóór het vertrek naar Italië in 1621, zijn er in het geheel niet, behalve twee kruisigingen, die wellicht in die periode geschilderd werden. Een van deze twee (nr 115, Rev. Laugton George Vere) is beter dan de meeste voorstellingen van dit soort, ook dan die van de latere tijd. Warm van kleur, de hemel harmonieus blauw en het lichaam van Christus mooi gemodelleerd; de Maagd en St Jan, die aan het Kruis staan, en Maria-Magdalena, die erbij neerknielt, zijn echter wat houterig van beweging en de engeltjes zijn nochal vervelend. Als geheel echter een zeer bevredigend stuk - veel beter dan het andere (nr 120, Prior Park College, Bath), dat weer geheel in deklamasie vervalt.

Van de Italiaanse tijd (1621-1625) een half dozijn stukken, waarvan één stellig tot het beste behoort, dat de kunstenaar ooit voortbracht.

Het is 't portret te voeten uit van Andrea Spinola, Doge van Genua (nr 47, Captain Heywood-Londsdale). Uit de verte schittert het ons tegen in een pracht van heerlik rood, als een vreemde, vurige bloem. Het is de wijde, rooodsatijnen mantel, die heel de Doge in breedkreukende plooien hult. Het warme licht van de zuiderhemel blaakt en broeit er in bedwelmende refleksen van rood: granaatrood in de donkere plooien, aardbezierood in de lichtere delen, oranjerood en geel bijna op de helderste kreuksels. Breed en vetttig is de verfstof er overgestreken, met stoute vegen van de kwast, zodat de onderste lagen door de bovenste heenschemeren en een verrassende illuzie van de werkelikheid geven. Vol ingetogen waardigheid zit de Doge in zijn zetel, de linkerhand neerhangend, de rechter rustend op een tafel. De rode, elegante koturn is even zichtbaar onder de rand van de mantel. Plooisels van wit mousselien omvatten polsen en hals. Het grijze hoofd is sterk bestudeerd. Die peinzende ogen, dat hoge voorhoofd, die kleine, puntige baard en opgestreken knevels zijn het kenmerk van hoge adel en scherp vernuft. De man past geheel in het vorstenkleed dat hem om de schouders hangt en van Dijck heeft hem afgebeeld in al de pracht van zijne majesteit.

Een ander Italiaans schilderij, dat echter meer aantrekt door

[pagina 85]
[p. 85]

zijn eigenaardigheid dan door biezonder hoge verdiensten, is het portret van Prinses Balbi (nr 70, Captain G.L. Holford). Heel plezierig ziet ze er uit in haar enorm zwart kleed met mooi goudborduursel, het kleine, aardige gezichtje in een dikke pijpkraag gevat - maar de kleur is 'n beetje doods en in het gehele stuk ontbreekt licht en reliëf.

Onder de werken van de Vlaamse tijd (1625-1632) vooreerst een prachtstuk van allereerste gehalte: Portret van Jan, graaf van Nassau Dillenburg (nr 51, Lord Ashburton). Op zeer donkere achtergrond lost de fieguur, tot aan de knieën gezien, helder uit. Het stalen harnas, rijk gesiezeleerd, glimt en schittert in het licht; borst en heupen, schouders en armen zijn er mee bedekt. Aan roodlederen riemen hangt de degen met prachtig behandeld gevest, waarop de gehandschoende linkerhand rust, terwijl de ontblote rechter de bevelhebberstaf zwaait. De hals is bloot, met losse, open kraag, en het grijze hoofd, eveneens onbedekt, is met een trotse beweging ter zijde gekeerd. Dat hoofd vooral is heerlik. In alle rimpels is het bestudeerd; het spel van licht en schaduw op het blanke, halfdoorschijnende vlees is angsvallig afgekeken - en die utdrukking, die trek om mond en neus, die blik van de ogen is met verbazende levendigheid weergegeven.

De houding, die bij van Dijck soms 'n beetje stijf en houterig wordt, is hier geheel vrij, ongedwongen, natuurlik. Het gehele portret leeft, ademt, beweegt - het treedt uit de lijst en spreekt u toe, het licht u tegen als een wonder toverbeeld.

Minder mooi, maar toch in zijn aard heel verdienstelik, is het portret van Madame de Ste Croix, geb. Beatrice de Cusance (nr 68, Windsor Castle). De kleur is nochal zwart en schijnt enigsins ingetrokken. Het onderkleed en de mouwen van brokaat evenals de bijzaken zijn echter in de beste manier behandeld.

Noch even wil ik vermelden het portret van Charles de Mallery (nr 118, Earl Cowper, K.G.), een gezet man, geheel in donkere, geelachtige tint gehouden, met 'n verlichting, die in de verte aan Rembrandt herinnert. De vochtige ogen zijn heel ekspressief.

 

En nu de Engelse!

Ondanks de vele héel mooie stukken, die ze bevat, begint deze reeks op de duur toch 'n beetje te vermoeien. - Zovele stukken zijn van een zeker tussensoort, niet goed genoeg, om tot de beste gerekend te worden, te goed, om ze voorbij te lopen - zodat men er ten laatste niet al te best raad mee weet.

Van Dijck werkte gemakkelik - ál te gemakkelik wellicht - en, vooral in Londen had hij véél geld nodig. Daarom fabriekeerde hij dan ook schilderijen bij de vleet - en naast zijn meesterstukken en zijn werken van twede rang leverde hij een soort doeken, zoals we er op deze tentoonstelling een aantal te zien kregen: zeer verdienstelik soms van uitvoering, aantrekkelik van kleur en vorm, maar missend de geniale trek die alleen hoge begeestering er vermag op te leggen.

[pagina 86]
[p. 86]

In de regel zullen we dergelike stukken onvermeld laten. Hun unieformieteit maakt ze weinig belangrijk - éen of tien, hoog kunstgenot vermogen ze toch niet te geven.

Om dan met de beste te beginnen, vermelden we eerst de Graaf van Strafford en zijn Secretaris, Sir Philip Mainwaring (nr 82, Earl Fitzwilliam, K.G.) Dat is misschien een van de levendigste en meest ekspressieve portretten, die van Dijck ooit schilderde. Strafford, ‘Lord President of the Council’, zit aan een tafel, tot de knieën gezien. De zwarte ogen kijken scherp starend uit het schilderij. Een driftige trek ligt om neus en mond, terwijl over 't voorhoofd donkere wolken trekken. In de hand, die op de stoelarm rust, houdt hij een brief. Rechts, achter de tafel, zit de Secretaris, een man met licht haar en baard, die hem met een ergerlik arglistige blik gadeslaat. In de achtergrond een geestig getoest landschap.

Het gehele stuk is helder, fris van kleur en heel los getoetst; ditmaal hebben de leerlingen er stellig geen deel aan gehad, zo meesterlik is iedere borstelstreek aangebracht, zo geheel zonder geknoei of gepeuter, - rààk steeds bij de eerste slag.

Maar wat dit stuk vooral zo aantrekkelik maakt, is de aangrijpende levendigheid van uitdrukking. Zelden zag ik bij van Dijck zulke spontaneïteit in het vatten en weergeven van een levensmoment. Zijn personages zijn meestal stom, bewegingloos, - rustig en soms wel 'n beetje koud pozerend in de hoek van een stil vertrek. Hier heeft hij in 't ware leven gegrepen, de polsslag van zijn personen gevoeld en hun stem gehoord en ze op zijn doek gerefleteerd, zoals hij ze in hun dagelikse doen bespied had.

Naast dit stuk, het krachtigste van ekspressie op heel de tentoonstelling, vermelden we de vijf kinderen van Karel I (nr 55, Windsor-Castle) - het tiepe van zijn tere en hoogst-verfijnde kinderportretten.

Hoe dikwels heeft hij ze niet uitgeschilderd, die heel lieve kindertjes, echte sprookjesprinsjes, in hun mooie kleren van zijde en fluweel! We hebben ze te Antwerpen gezien, in 'n groepje van drie. Anders weer zijn ze op de schilderijen te Berlijn, te Dresden, te Turijn... Dit is een van de volledigste en aantrekkelikste eksemplaren. Respektievelik zeven, vier, zes, twee en éen jaar oud, staan ze daar, de vijf koningskinderen: de Prins van Wales (later Charles II), de Hertog van York (later James II) Prinses Mary (later Prinses van Oranje) Prinses Elizabeth en Prinses Anna, beide laatste jong gestorven: de geliefkoosde honden zijn ook niet vergeten!

Het geheel is in een stille, geelachtige tint gehouden, 'n beetje donker, maar uiterst hormonieus. De kleur schijnt hier en daar wat ingetrokken, en het schilderij heeft zeker veel van zijn oorspronkelike frisheid verloren.

Heel bescheiden van afmeting, nauw enkele duimen in 't vierkant is 't portret (buste) van Thomas Howard, graaf van Arundel (nr 42, A.J. Robarts, Esq.). En toch reken ik dit stuk tot de beste van de tentoonstelling. Het schijnt een met losse hand getoetste studie te

[pagina 87]
[p. 87]



Antoon van Dijck

GRAAF JAN VAN NASSAU DILLENBURG

(van Dijcktentoonstelling te Londen)

Gereproduseerd met bizonder aan De Vlaamse School verleende toestemming van de eigenaar, Lord Ashburton, ‘The Grange’, Alresford, Hants (Engeland)

Antoon van Dijck
GRAAF JAN VAN NASSAU DILLENBURG
(van Dijcktentoonstelling te Londen)
Gereproduseerd met bizonder aan De Vlaamse School verleende toestemming van de eigenaar, Lord Ashburton, ‘The Grange’, Alresford, Hants (Engeland)


[pagina 89]
[p. 89]

zijn naar de natuur, veel levendiger, spontaner dan menig ander meer afgewerkte schilderij. Het komt me niet onwaarschijnlik voor, dat dit stuk de schilder tot model gediend heeft voor meer dan éen van de bekende portretten van Howard. Geen van deze, te Londen of te Antwerpen tentoongesteld, haalt het echter bij deze nederige schets. - Met meesterhand is de verf op het doek gestreken, warm amberkleurig, vettig verdikt op sterk verlichte delen, als voorhoofd en pijpkraag. - Zacht kijken de donkere, vochtige ogen, even rood aan de rand; de mond is half verscholen onder de dunne bruine baard, die door handige borstelstreken de schijn heeft van zeer uitvoerig, haartje van haartje geschilderd te zijn - alhoewel hij er zeker toch maar vluchtig werd opgevaagd. Door die gedurfde maar o zo zelfbewuste faktuur zit er in die kop een leven, een uitdrukking, een frisheid die ik haast bij de nooit volprezen ‘van der Geest’ uit de National Gallery zou willen vergelijken.

Een ander portret van de graaf van Arundel, nu tot aan de lenden (nr 2, Duke of Sutherland), is ook heel mooi, alhoewel de vleeskleur iets te flauw en te bleek is. De handen zijn ditmaal eens natuurgetrouw, en niet zo konvensioneel en overdreven spits als bij van Dijck al te dikwels het geval is.

Een lief prinsesje is Prinses Mary, ook in dit eksemplaar (nr 1, Earl of Normanton), waar ze heel alleen, te voeten uit, in 'n blauw satijnen kleedje geschilderd staat. Toch schijnt ons de behandeling van minder kwaliteit dan de prinseportretten uit Windsor.

De Gitaar-speler (nr 86, Earl of Northbrook) zou men, op 't eerste gezicht voor een Frans Hals kunnen houden. 't Ene been over 't ander geslagen, in zijn zwart pak met witte kraag en mansjetten en grote zwarte hoed, zit hij te zingen en tokkelt op zijn gitaar. - Dat is geen onderwerp voor van Dijck en ook in de behandeling wijkt hij van zijn gewone werkwijze af.

De Duke of Richmond en Lennox daarentegen (nr 13. Marquess of Bristol) is een van Dijck van de echte stempel. Niet in somptueuze kledij of omgeving heeft hij hier het kenmerk van hoge adel en onderscheiding gezocht. Met een soort raffienement heeft hij zijn jeugdige hertog tot aan de lenden in een zeer fijn lijnwaden hemd gepozeerd. Als een twede Paris draagt hij een appel in de hand, hoewel zijn fiezionomie niet al te best voor die rol past. Dit stuk is meer bekend uit het eksemplaar van de Louvre, waarvan dit een herhaling schijnt te zijn.

In een afschuwelike lijst met grote, gouden krullen hing het portret van Queen Henriette Marie (nr 76, Marquess of Landsdowne, K.G.), een der beste koninginneportretten, die ik gezien heb. - Van Dijck was over 't algemeen niet erg gelukkig in zijn portretten van de koningin. Het kleine, lieve, maar enigsins onbeduidende vrouwefieguurtje scheen hem niet machtig te interesseren. In dit portret nochtans is hij beter geslaagd. Het kopje is met zorg bewerkt en het witsatijnen kleed is mooi van effekt.

Heel eigenaardig van beweging is het Portret van een Kunstenaar

[pagina 90]
[p. 90]

(nr 7, Duke of Sutherland). Half rijst hij op uit zijn stoel, waarin hij vóór zijn met papieren en allerlei voorwerpen bedekte tafel gezeten was. Van terzij kijkt hij ons aan, met zijn mooie kop, waarin twee donkere, levendige ogen. Warm licht speelt over het doek, dat geheel in geelachtige tint gehouden is.

Van groot allooi is het driedubbel portret, te voeten uit in natuurgrootte, van Earl en Countess of Derby en hun Dochter (nr 81, Earl of Clarendon). Ik twijfel er geen ogenblik aan, of vele leerlingen hebben flink helpen borstelen, om die grote lap vol verf te krijgen. - Toch zijn zekere delen niet zonder verdienste, b.v. het hoofd van de man, het kleed van de vrouw, en de achtergrond.

Twee aardige kindertjes zijn George en Francis Villiers (nr 38, Windsor Castle), de ene in aardbezierood de andere in 'n bruin pakje. De kopjes zijn lief behandeld, in de manier der beste kinderportretten.

Terloops noch te vermelden de Duchess of Richmond (nr 121, Marquess of Bath) een heel plezierige dame, in zonderling kostuum van goudbrokaat, een lange staf in de rechterhand - en de Earl of Peterborough (nr 79, Elrington Bisset), met ekspressieve kop en mooi vermiljoenen mantel met gouden stiksels.

 

Interessant op deze tentoonstelling waren de mietologiese en religieuze stukken, in Engeland geschilderd. Vooreerst de grote kompoziesie Rinaldo en Armida (nr 67, Duke of Newcastle), wat ik wel voor een van zijn beste fantaziestukken houd. - De samenstelling is biezonder gelukkig, goed in evenwicht, niet te vol of niet te ledig zoals in vele van zijn werken van die aard. Er is veel lijn en elegante beweging in het geheel; wel is die ene draperie wat konvensioneelwaaierig en er zijn ook wel meer andere dingen van smaak of uitvoering te beknibbelen, - maar over 't algemeen maakt dit stuk een aangename, harmonieuze indruk - De kleur is rijk en krachtig, een beetje donker, met zware harmonieën van rood en het blauw van een avondhemel. Het gehele stuk geeft echter meer de indruk van een dekoratief penneel, ter versiering van een kostbaar gestoffeerde zaal, dan van een schilderij waarin een dichter zijn droom heeft afgebeeld. Dat is weer in hoge mate karakteristiek voor van Dijck. Tot de ziel, de kern van de voorstelling is hij niet doorgedrongen. Aan de tiepering van zijn personages evenmin als aan de dramatiezering van het moment heeft hij veel moeite besteed. Hij was tevreden, zodra zijn figuren een vorm hadden, die, volgens tradiesie en konvensie, enigsins met hun karakter overeenstemden - en zodra hun houding en gebaar enigsins het konflikt weergaven, dat er tussen hen gebeurde; meegeleefd, meegevoeld, zich heel en al verplaatst in zijn personen zoals Rubens dat zou gedaan hebben, heeft hij niet. Hij was daartoe niet in staat - hij was een te objektief, te weinig lieries kunstenaar, die alleen door mooiheid van vorm en kleur, alleen door aantrekkelikheid van het uiterlike op ons werkt, maar niet tot hart en gemoed weet door te dringen.

Een heel eigenaardig schilderijtje is De Doop van Christus (nr 27,

[pagina 91]
[p. 91]

J.T. Dobie, Esq.), gewoonweg op een stuk wit marmer geschilderd, waarvan de aderen de wolklucht voorstellen. De schildering is eer als schets opgeval, maar heel aangenaam van kleur.

Een stuk, dat we vooral niet mogen vergelen, is de ovale Maagd met het Kind en de Donateur (nr 24, Lady de Rothschild). De Madonna is, naar het schijnt, de Hertogin van Arenberg met haar zoontje, terwijl we in de Donateur al dadelik de karakteristieke fiezionomie van de abt Cesar Alexander Scaglia herkennen. Het schilderij is vol voorname elegansie. De vrouw is buitengewoon mooi en edel, met volle malse wangen en schouders, in de hoogste bloei van haar jeugd. Als 'n madonna ziet ze er echter volstrekt niet uit, evenmin als het kindje, hoe lief 't ook is, iets goddeliks heeft. De abt Scaglia, die met gevouwen handen nederknielt, is als portret, ook weer heel goed behandeld. - Het geheel is helder van toon, met lichte vleeskleur, aardbezierode jurk, blauwe lucht: een harmonie van frisse, vrolike kleuren.

 

Tal van stukken op deze tentoonstelling waren 't bespreken noch overwaard. - Naast de schilderijen zagen we, b.v. in de zaal met tekeningen, de beroemde verzameling grisailles van de hertog van Buccleugh, het Portret van Lukas Vorsterman, een Bacchanale, een Christushoofd, een Diana op jacht en meer andere dingen.

Maar het was er ons alleen om te doen, een woord te zeggen over het beste, dal er te zien was, en daarom willen we ook niet langer over minder belangrijke dingen uitweiden.

Uit dit korte overzicht zal in ieder geval wel blijken, hoe hoogst interessant de Londense van Dijck-tentoonstelling was. En van Dijck schijnt wel in alle eeuwigheid een zondagskind te moeten blijven, nu er drie honderd jaar na zijn geboorte twee tentoonstellingen gehouden werden, die samen wel de grootste verheerliking zijn, waarvan hij in zijn leven ooit heeft kunnen dromen.

 

P. Buschmann Jr.





voetnoot(1)
De schilderijen, die ook te Antwerpen tentoongesteld waren, zullen we hier niet bespreken. We verwijzen daarvoor naar het verdienstelik artiekel van A.W. Sanders van Loo, De Vlaamse School, 1899, blz. 286.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paul Buschmann


landen

  • over Groot-BrittanniĆ« (en Noord-Ierland)


datums

  • 1 januari 1900

  • 10 maart 1900