| |
| |
| |
| |
Over Nederlandse gotieken
VI De Koninklike Galerij te Dresden
HET is een erg verkeerde opvatting, dat de beroemde schilderijen, - werk van langvergane eeuwen, - die de grote primietieve meesters eens schiepen, op onze dagen slechts noch in wetenschappelik of geschiedkundig opzicht belangrijk zouden zijn; dat ze eigenlik noch maar uitsluitend in het belang van kunstkenners recht van bestaan hebben, maar dat de grote menigte van het lekenpubliek ze met beleefde blikken meer van verwondering dan van bewondering mag voorbij gaan - een opvatting, welke men wel het allereerst bij diegenen zal ontmoeten, die zich nooit de moeite hebben gegeven om gezegde schilderijen een weinig nauwkeuriger en oplettender te bekijken. En toch is het niet wel mogelik, om een op vaste gronden berustende belangstelling in - en een juist begrip van de kunst op ónze dagen te hebben, indien wij die scheppingen van langvergane tijden niet eerst grondig hebben bestudeerd.
Evenzo kan men de machtige Nederlandse kunstenaars uit de 17de en 18de eeuw slechts dan verstaan en op hun juiste waarde schatten, wanneer men de grootmeesters der 15de en 16de heeft leren kennen. Eenieder, die het werk van deze laatsten beschouwt, zal zeker veel meer vinden dan hij had durven verwachten en de overtuiging meedragen, dat ook hier een rijke bron van rein genot voor hem ontspringt, terwijl elk Duitser zeker vooral de ontdekking lief zal zijn, dat zeer veel in deze schilderijen een taal spreekt, welke hij verstaat en die met de zijne is verwant..., ja, dat veel daarin zelfs hem aanziet met trouwe, echt Duitse ogen.
Laten we, om deze bewering bevestigd te zien, een bezoek brengen aan de Dresdener Galerij, aan de meest beroemde dus van alle Rijks-Duitse verzamelingen, en richten wij onze schreden naar die zalen, waar de schilderijen van de Nederlandse meesters uit de 15de en 16de eeuw zijn geëkspozeerd.
| |
| |
Jan van Eyck
MADONNA MET HEILIGEN EN BEGIFTIGER,
Drieluik,
(Koninklike Galerij, Dresden)
| |
| |
Een rijke verzameling verwacht ons hier. De meesters van de Hollandse school zijn zeer duidelik van hun Vlaamse broeders te onderscheiden. Bij de eersten tellen wij er twaalf, bij de laatsten vier, waaraan wij onze biezondere aandacht willen wijden.
Allereerst maken we kennis met de Vlamingen. Drie van dezen, Jan van Eyck, Rogier van der Weyden en Hans Memlinc behoren noch geheel tot de 15de eeuw. Van de oudere van Eyck, Hubrecht, de broeder en leermeester van de jongere, bezitten wij hier, helaas, geen enkel stuk. Toch heeft Jan van Eyck zich door zijn verbetering en verbreiding van de toen moderne olieverfschildering een met recht beroemde naam verworven.
Daar zien wij zijn bewonderenswaardig vleugelaltaar uit Gent, dat men vroeger als een schepping van Hubrecht van Eyck beschouwde en zelfs een tijd lang aan Dürer toegeschreven heeft.
Wat ons bij dit schilderij, hetwelk uit vijf delen (middenstuk en twee binnen- en buitenluiken) bestaat, vooral opvalt, dat is de grote fijnheid van de uitvoering tot in de kleinste biezonderheden. Om dit duidelik te maken lette men vooral op de kapitelen van de zuilen in de rondbogenkapel, waar de Maagd Maria gezeten is. Al is de gelaatsuitdrukking bij Maria en 't Jezuskindje ook noch kinderlik weinig ontwikkeld, op de zijluiken en vooral in de gestalten van de begiftigers en de aartsengel Michaël heeft de schilder reeds een veel hogere trap van volmaaktheid bereikt. De beste indruk ontvangen we van de beide buitenluiken, die op bijna bedriegelike wijze geheel naar het leven uitgevoerd zijn.
Onder de navolgers van de van Eycken is de uitstekendste de stichter der Brusselse of Brabantse School: Rogier van der Weyden. Hoewel de echtheid van het schilderij, dat in de galerij te Dresden op zijn naam is gesteld, Christus aan het Kruis met de Zijnen, dikwels in twijfel werd getrokken, is het toch zeker, dat dit uiterst fijne stukje een voortreffelik denkbeeld geeft van Rogiers fijne en zo bij uitstek subtiele kunst. De kleuren, hoewel niet zo krachtig, zijn rein; de uitdrukking van de gezichten is teerder en inniger geworden. Het fijne, echt Nederlandse, een weinig geiedealiezeerde landschap, draagt er met de regenboog niet weinig toe bij, om de indruk van het geheel krachtiger te maken.
Overspannen door een reinblauwe, Ietaljaanse hemel zien we een Nederlands landschapje uit de werkplaats van de derde Vlaamse meester, Hans Memlinc, de heilige Kristoffel op zulk een wijze voorstellend, dat z'n gelijkenis met het bekende stuk van Dirk Bouts (of Rogier v.d. Weyden?) ons dadelik in 't oog valt. Hoewel ook op het stukje van Memlinc het landschap verreweg het meest is geaksentueerd, ontbreekt toch elk spoor van perspektief en schijnt ook het water onnatuurlik en dood.
Daarentegen is de meester in de voorstelling van zijn menselike fieguren veel gelukkiger geweest, een hoedanigheid waarvan vooral de krachtige en natuurlike Johannes-gestalte een schitterend getuigenis aflegt. Merkwaardig stijf en karakterloos zijn daarentegen de fieguren
| |
| |
op de beide andere stukken, die mede door de te donkere toon van de achtergrond een onaangename indruk te weeg brengen; het eerste stelt De Zondenval, het andere een borstbeeldje van Antoon van Burgondië voor, waardoor het denkbeeld, dat het eerste geen werk van Memlinc zijn zou, zeer aan waarschijnlikheid wint.
Zodra we ons echter tot de meesters van de 16de eeuw wenden, merken we zowel in de behandeling en de ineenzetting van het stuk als in de menselike fieguren dadelik grote vooruitgang op. Hiervoor getuigt vooral het schilderij, dat uit de werkplaats van Quinten Massijs stamt, hoewel het wellicht aan zijn zoon Jan is toe te schrijven, een stuk, hetwelk men De Verkoop van het Hoen, De Ruilhandel, en ook noch anders genoemd heeft. Op dit voortreffelike work zijn vooral de menselike fieguren zeer levendig en karakteristiek voorgesteld. Sprekend vooral is de uitdrukking van de gezichten en treffend geslaagd zijn de bewegingen, terwijl er tevens een veel meer ontwikkeld gevoel voor perspektief spreekt uit dit schilderij, hetwelk door zijn grondtoon van realisme veel dichter hij de moderne school staat dan bij de eigen tijd van de meester.
Van de vooruitgang, die op het vorig stuk zo duidelik zichtbaar was, bemerkt men bijna niets op het schilderij van Hendrik Bles, De Koopman en de Apen. Want al maken hier de bomen een tamelik natuurlike indruk, hemel, weide en mensen ontberen deze beide eigenschappen bijna geheel. Een stuk, dat uit de jeugd van de kunstenaar dateert, een altaarsluk in drie delen, een kopie, waarschijnlik is zeer schoon van kleur, maar tevens zeer zwaar van bewegingen, stijf en zwak van uitdrukking en onvoldoende wat betreft de behandeling van het licht.
Veel belangrijker is de kunst van Bernard van Orley, hofschilder van de regentes Margareta van Parma, een meester, bij wie zich Duitse en Ietaljaanse invloeden vermengen. In zijn Heilige Famielie is het landschap Duits, de archietektuur en de behandeling van het gehele stuk daarentegen Ietaljaans. Ook de gestalte van de moeder Gods, hoe Duits ze ook zij in haar echt vrouwelike teerheid, toont vooral in de handen zeer duidelik de invloed van Rafaël! Maar hoe karakteristiek is de uitdrukking van de gezichten! Het Jezusjongetje alleen schijnt niet recht geslaagd.... Hoe fijn is de gehele schikking van het stuk gevoeld! Dezelfde hoedanigheden merken we ook op in het mannenportret, dat wel op goede grond aan van Orley mag toegeschreven worden.
Maar ook de richting, die Quinten naar het dageliks leven had aangegenomen, begon meer en meer in zwang te komen en tot navolging op te wekken. Het stuk van Marinus van Roemerswale, De Geldwisselaar en zijn Vrouw, is niet veel anders dan een letterlike navolging van De Verkoop van 't Hoen van Massys. Maar deze vergelijking leert eerst recht de grote verdienste van de laatste kennen.
Veel realistieser noch, maar tegelijk in zijn kunst van veel geringer betekenis schijnt ons Frans Floris, die een onsimpatieke grove
| |
| |

Rogier van der Weyden
CHRISTUS AAN HET KRUIS MET DE ZIJNEN
(Koninklike Galerij, Dresden
| |
| |
aard tot de behandeling van heilige onderwerpen juist niet presies geschikt maakte.
En daar we tot nu toe altijd het meest nadruk hebben gelegd op karakteristieke opvatting van de menselike fieguren en natuurlike behandeling van het landschap, moeten we, in beide opzichten, onder al de tot nu toe genoemden, aan Pieter Breughel de prijs toewijzen. Zijn Boerentwist, een stuk, dat reeds van oudsher beroemd was, verenigt een zeer levendige behandeling van de fieguren en zeer karakteristieke uitdrukking van de gezichten met aantrekkelike, fijn getekende en ook in het opzicht van perspektief uitstekend opgevatte landschappen. Hieraan paart zich noch een uiterst krachtige en heldere behandeling van de kleuren, welke wellicht er het meest schuld aan draagt, dat licht en schaduw noch een weinig te oppervlakkig behandeld zijn. Het eksemplaar van het stuk, dat zich in de galerij te Dresden bevindt, wordt noch altijd door de Belgiese kenners voor het echte gehouden en een beter is inderdaad nergens te vinden. Bij een kunstenaar, die in staat was, om een zo voortreffelik genreje te vervaardigen, sprak het noch volstrekt niet van zelf, dat hij ook een onderwerp met een gehele volksmassa zou weten te beheersen. Dat hij dit echter wél vermocht, heeft hij in zijn Prediking van Johannes de Dooper bewezen, een arbeid, die men wel eens, en zeker zonder enige grond, voor onecht heeft verklaard.
In dit stuk vinden we dezelfde levensvolheid - dezelfde kleurenpracht, dezelfde aantrekkelike behandeling van de mise-en-scène, hetzelfde gevoel voor werking in de verte als in De Boerentwist; over het geheel is het uitstekend ineengezet, terwijl toch ook aan de bijzaken heel wat zorg besteed is.
In vele opzichten verwant met Breughel en toch ook weer in andere zeer van hem verscheiden, is de uit Mechelen stammende volksschilder Hans Bol, die zich door zijn miniatuurachtig fijne, in waterverf uitgevoerde stukjes onderscheidde, waarvoor hij de stof aan de mieytologie, de Bijbel of het dageliks leven ontleende. Ze geven ons alle karakteristiek Nederlandse landschapjes en uiterst levendig behandelde volkstoneeltjes te zien, zoals het Vissteken of de Boerenkermis, de uitvoering er van is tot in de kleinste biezonderheden verzorgd en bewonderingswaardig fijn.
Dezelfde lof verdient het in de biezonderheden even aantrekkelike, in de totaalindruk zeer levendige en indrukmakende stuk van Marten van Valckenborch, De Torenbouw van Babel, dat echter, helaas, zeer gebrekkig van kleur is.
Een zeer zorgvuldige uitvoering moet men ook in De vier Evangelisten van Joachim Beukelaer bewonderen, hoewel zijn rood hier evengoed te zeer spreekt als in Valckenborchs Torenbouw het blauw. Ook bestaat in de opvatting van de verschillende gestalten een zekere tegenstelling, die aan de harmonie van het geheel schaadt, want, terwijl Mattheus en Markus een plechtige uitdrukking vertonen, is Lukas te onbeduidend en eenvoudig en Johannes alles behalve.... een apostel.
| |
| |
Onder deze twaalf Vlaamse meesters uit de 15e en 16e eeuw zijn Jan van Eyck, Quinten Massijs en Peter Breughel de Oudere zeker de belangrijkste, de eerste, een iedealist, de beide andere gezonde realisten...; alle drie, ieder op zijn wijs, er naar strevend, om niet de uiterlike mens alleen maar ook het innerlike - de ziel, weer te geven. En zeer moeilik zou het zijn om te zeggen, welke van de drie hierin het best is geslaagd.
Niet even gelukkig zijn hierin de Hollandse meesters geweest, aan welke wij, in 't voorbijgaan, noch enige woorden willen wijden. Van Lukas van Leijden kan dit echter niet gelden, want in de verzoeking van de Heilige Antonius is volkomen juist uitgedrukt die zieletoestand van de kluizenaar, die rustig zijn rozenkrans biddend, onder een boom zit en de verleidster, die hem nadert, ook maar geen blikje gunt. En hoeveel stemming heeft de meester ook in de gehele omgeving weten te leggen, zodat het gehele schilderijtje een volkomen harmonieuze indruk op ons maakt! Inderdaad, in hem begroeten wij de grootste meester, die het 16e-eeuwse Holland heeft voortgebracht.
De kracht van de beide anderen ligt geensins in de weergave van het karakter. Dit schijnt in Jan van Scorels David en Goliath echter ook slechts bijzaak te zijn geweest, want het doden van de reus is uitsluitend als uiterlijk vertoon behandeld. Met onnatuurlik fantastiese landschap verhoogt echter noch de indruk, als had de kunstenaar de gehele voorstelling meer als de illustrasie van een sprookje behandeld. Vooral opvallend is zijn zin voor lichtverdeeling en effekten in de verte, die uit het levendig behandelde landschap tot ons spreken.
Aan de fieguren van de Haarlemmer Cornelis Cornelisz, die reeds voor een deel tot de 17de-eeuw behoort, is echter altijd noch een zekere stijfheid en hardheid blijven kleven, zoals bijv. aan de vrouw op het stuk, Geld of Liefde, waarvan de hoofdschuld zeker wel ligt aan de lichaamskleur. De beide mannen daarentegen zijn beter gelukt, hoewel men bij hen ook vergeefs zoekt naar een heldere, karakteristieke uitdrukking van het gezicht en naar losheid van bewegingen.
Zeker hebben zij niets voor op de Vlaamse meesters, aan wie vast een grotere maat van bewondering toekomt, omdat zij vooral in de karakteristieke weergave van elk fieguurtje op zich zelf hun doel reeds veel nader gekomen zijn.
Hoewel in al deze schilderijen noch veel sporen zijn te vinden van de invloed van de Oud-vlaamse meesters en tegelijk van de studie naar de Ietaljaanse Renaissance, toch zijn in dezelve reeds de elementen voorhanden waaraan later, in de 17de eeuw, de beroemde Antwerpse school haar bestaan zou danken, die, al sloot ze zich in de keus en behandeling van haar stoffen ook geheel bij de grote Ietaljanen aan, toch ook aan het eigenaardig Nederlandse karakter
| |
| |

Barend van Orley
HEILIGE FAMILIE
(Koninklike Galerij, Dresden)
| |
| |
een zeer bepaalde uitdrukking gaf, namelik - de schitterende werking van de kleuren, en de ziel, die ze in de gelaatstrekken van hun fieguren gelegd hebben.
Dr Bassenge,
Dresden.
|
|