noch van die zwarte wolk die is neergedaald over hun huis. Het is het laatste ogenblik, eer het afscheid komt voor goed, - eer het deksel wordt gesloten en er in Gods stille dodenakker een zaadje ter opstanding in de grond werd gelegd!
Frisse Noordduitse lucht ademt Mackensens Herfst. Het water stroomt door de smalle gracht naar de Wehr (sluisje); laag en kaal ligt de weide er neven en tegen de loodzwarte lucht, zwaar en vochtig van regen reuzelen en waaien zachtjes de bomen. Heel stil is het om het eenzame heidehuis.
Frits Overbeck geeft een van die heel fijne voorjaarsstemmingen, waarin hij meester is, en een beeld van Worpswede zelf. Van de hoogte van de Weierberg glijdt onze blik in de diepte neder, hoog wech over het schilderachtige gewemel van huizen en straten tot aan de kerk, die hoog en trots boven al het andere uitsteekt.
Licht-rozige, sprookjesstille vrede geeft het grote schilderij van Finnen, ‘Rust’. Hoge, statige stammen spiegelen zich in de stille, diepblauwe beek. Tussen de stammen door glijdt de blik over een verre, vredige vlakte, en lichte, witte wolken trekken ver boven ons hoofd aan de hemel voorbij door het gladde, effen blauw.
Otto Modersohn is vóór al 't ander een landschapschilder. Zijn schilderijen, - bijna altijd landschappen, - zijn stemmingsgedichtjes van grote verdienste en diep gevoel. Nooit wordt hij moede, de natuur van de heide te schilderen in werken van grote, intieme fijnheid, of in machtig grandioze scheppingen.
De hier tentoongestelde stukken Herfststorm, Schemering in 't Moeras en Winteravond - een diep weemoedige Worpsweder straat, - geven een zeer goed en juist denkbeeld van zijn buitengewone scheppingskracht.
Hans am Ende, die ons tot nu toe uit zijn schilderijen en etsen hoofdzakelik als landschapschilder bekend was, toont zich hier voor het eerst als portrettist, en wel met enige werken van niet geringe waarde; toch blijft de landschapschilder, aan wie wij meer gewoon zijn, ons eigenlik liever, hetzij hij ons een bekoorlik stukje aarde toont, dat door de zon beschenen wordt, of een groots en geweldig natuurtafereel.
Hoe volmaakt in de voorstelling, hoe pakkend is niet zijn Storm! Angstig schudden en buigen zich de berken, die het pad, dat door de heide loopt bezomen, en donkere, dreigende wolkgevaarten vullen de horiezon.
Van Heinrich Vogeler, de jongste maar ook stellig oorspronkelikste van al de leden van de Worpsweder kring, geeft het portefuije, helaas, slechts twee bladen, een van zijn allervroegste studiën, en een Wintersprookje, - de Drie Koningen in de sneeuw. Jammer, zeer jammer is het, dat men zo weinig acht heeft geslagen op een kunste-