De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13
(1900)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 257]
| |
![]() | |
De Processie van O.L.V. van Blindekens te BruggeI.
| |
[pagina 258]
| |
onder welke laatste men Hugo van Bournonville, eersten raadsheer des konings, achttien baanderheeren en ongeveer drie honderd ridders telde. Philips zelf ontsnapte alleen, dank de tegenwoordigheid van geest van zijn schildknaap, die hem den met leliebloemen bezaaiden wapenrok van 't lijf rukte en aldus de identiteit zijns meesters voor de Vlamingen verborg. Zijn paard stortte onder hem neer en 't was op het ros van een zijner lijfknechten, dat hij spoorslags naar Parijs vluchten moest. De Brugsche vrouwen hebben woord gehouden: elk jaar dragen twaalf in 't wit gekleede meisjes de dertig-pond-zware kaars naar de Potterie-kapel, den zondag der octaaf van O.L.V. Hemelvaart. Die belofte is zeker wel de oudste, aan welker uitvoering nog in onze Westerwereld hand gehouden wordt: noch Duitschland, noch Engeland, noch Frankrijk kunnen op dergelijke woordtrouw wijzen. 't Was uit de kapel van Blindekens (waarover straks verdere bijzonderheden), dat de stoet der Brugsche vrouwen met de waskaars naar de Potterie vertrok. Die optocht, gekend onder den naam van Boetprocessie en ingesteld door Robrecht van Bethune in 1304, werd later in de eigenlijke Blindekensprocessie verbeeld, samen met den terugkeer van den Pevelenberg; zoodat men gerust verklaren mag, dat beide feiten de hoofdbestanddeelen van den vermaarden historischen stoet geworden zijn. Deze telt echter nog een ander element in zijn ontstaan: In 1588, zoo gaat de sage, werd Brugge door eenen vreeselijken hongersnood geteisterd: de stedevoogden waren radeloos; menschen en dieren stierven van gebrek; de geloovigen baden O.L.V. van Blindekens om hulp. Doch zekeren dag (14n Oogst), stevende een driemaster, slechts door één engel bemand, die als stuurman fungeerde, de haven der hongerlijdende stad binnen: het schip was met honderden zakken graan zwaar bevracht, wat dadelijk een einde aan de hongerplaag stellen kwam. Uit erkentelijkheid en om dit wonderbaar feit te vereeuwigen, werd eene processie van dankbaarheid ingericht, welke later Processie van Devotie geheeten werd en in 1623 door ‘heer ende meester Jan van Dycke’ mild begiftigd: 't is eigenlijk deze laatste, welke hij het volk als ‘Blindekensprocessie’ bekend blijft. Deze bestaat dus - onaangemerkt de opdracht der kaars in de Potterie, wat altijd eene op zich zelf staande plechtigheid gebleven is en soms enkele dagen na Blindekensprocessie geschiedt - uit de volgende bestanddeelen: de overwinning op den PevelenbergGa naar voetnoot(1) en | |
[pagina 259]
| |
de belofte der Brugsche vrouwen in 1304, de wonderbare redding van den hongersnood in 1588, de begiftiging door Meester Jan van Dycke in 1623, alsook een klein godsdienstig gedeelte. ![]() OPDRACHT DER GROOTE KAARS DOOR DFN GRAAF VAN VLAANDEREN.
Verkleind naar een oude en zeldzaam geworden gravuur. | |
II.
| |
[pagina 260]
| |
Maagd om zijn levensbehoud te danken en te harer eer eene kapel te laten bouwen. Dat vernam de graaf van Vlaanderen, Robrecht van Bethune. Meenende evenzeer, op den Pevelenberg, door de H. Maagd begunstigd geweest te zijn en in godvruchtige dankbaarheid voor den Franschen koning niet willende onder doen, liet hij te Brugge eene houten kapel oprichten, bij het ‘Passantelieden-gasthuis’, niet ver van de ‘Sinte-Magdalenapoort’, heden Smedenpoort geheeten. Daarbij, echter, bepaalde zich zijne vrijgevigheid niet en, bij de kapel, liet hij dertien huisjes bouwen (voor zeven blinde mannen en zes blinde vrouwen), zoodat de heele stichting, onder de bescherming der H. Maagd geplaatst, gansch natuurlijk den naam kreeg van O.L.V. der Blinde Lieden, of, gelijk thans, O.L.V. van Blindekens. Sanderus zegt, dat het gesticht ook vreemdelingen tijdelijk herbergde, dat veel geloovigen naar de bidplaats stroomden en Clemens VII, alsmede andere pausen, ze met geestelijke gunsten begiftigden. De houten kapel werd allengs te klein en rond 1650-1652 door een steenen kerkje vervangen, door den Heer van Pamele opgericht, met toestemming der Brugsche stedelijke overheid. Ongetwijfeld werd het ook door hem begiftigd, aangezien de eigenlijke godshuizekens van Blindekens, langs den kant der Kammenmakersstraat, zich aansluiten bij een ‘Godshuis Marius Voet’ en een ‘Godshuis Van Pamele’. 't Was Carolus van den Bosch, IXe bisschop van Brugge, die het nieuwe kerkje den 18n Augustus 1652 wijdde. De Fransche Omwenteling kwam en het vreemd Bestuur deed, den 24n October 1798, kerk en toevluchtplaats openbaar verkoopen, terzelfdertijd als het mirakuleus beeld van O.L.V., dat, hoewel jammerlijk verminkt, twee honderd pond betaald werd. De kerkmeesters der hoofdkerk kochten beiden terug in 1801 en deden het beeld, in 1805, plechtig naar zijne oude plaats terug dragen. Thans zijn kerkje en godshuizekens het eigendom der Burgerlijke Godshuizen geworden; de bewoners der huizekens zijn geen blinden meer, alleen behoeftigen, uitsluitend vrouwen, 't zij ongehuwde, 't zij weduwen zonder kinderen. En dit strookt volkomen met de zienswijze van den oprichter, Robrecht van Bethune, die vooral, bij de stichting der godshuisjes, de liefdadigheid beoogde, onder een wereldsch - en niet onder een geestelijk - toezicht, aangezien bij de inrichting plaatste onder zijn eigen toezicht en later onder dat zijner bloedverwanten en afstammelingen, in welker attributiën ook vallen zou, de belofte der Brugsche vrouwen trouw te doen onderhouden. Om beider uitvoering te verzekeren, zien we later een zoogezegd bureel van Weldadigheid, samengesteld uit een wereldlijke voogd of deken, bijgestaan door drie tot vijf zorgers, zooveel mogelijk onder de | |
[pagina 261]
| |
ZICHT OP HET KERKJE EN DE GODSHUISJES VAN BLINDEKENS, opzettelik voor de ‘Vlaamse School’ getekend door
Jozef Boûûaert. | |
[pagina 263]
| |
afstammelingen van den stichter gekozen, ook wel uit godsdienstige lieden van den adelstand, als zijnde de meest geschikte, om, door hunnen geldelijken onderstand, den duur der inrichting te bestendigen. Na deze historische bijzonderheden, welke overigens niet van belang ontbloot zijn, is het tijd tot het tegenwoordige weer te keeren:
Vereenvoudigde plattegrond van
HET KERKJE EN DE GODSHUIZEKENS van O.L.V. van Blindekens. Kerkje en beluik kunnen, volgens mijne oppervlakkige schatting, hoogstens acht à tien aren gronds beslaan. Ingesloten tusschen de Kreupelen- en de Kammenmakersstraten, waarvan ze overigens door twee poorten kunnen afgezonderd worden, lijken ze wel een wereldje op zich zelven, een prettig begijnenhof, stil en ingetogen, maar lachend in zijne Lilliputiaansche bloemenperkjes, vóór de simpele woninkjes met hun bruinrood deurtje en elk een venstertje, waar, achter de witte plooigordijntjes, een goedig besje te breien of te ‘spellewerken’ zit en een heel oud liedje neuriet. Waar het dertiende huisje geraakt is, heeft mij daar niemand kunnen zeggen. Werd het om het fataal getal van zijn nummer gesloopt, wellicht? Althans zijn er maar twaalf meer te zien. In Blindekenskerkje (ten jare 1854 door het Stadsbestuur als hulpkerk der kathedraal erkend) worden alle godsdienstige plechtigheden gecelebreerd, uitgenomen de vespers. Ruim noch groot is de stille bidplaats, maar zoo heelemaal overeenstemmend met de arme wijk waarin ze gelegen is en ook zoo gansch passend voor de eenvoudige luidjes, die er, den dag door, een poosje knielen gaan en een gebedeken prevelen, vertrouwend in het hoopgevend opschrift der zijmuren: ‘Komt hier, zieken; komt hier, kranken,
Komt hier, kreupelen en manken;
Komt hier, dooven; komt hier, blinden,
Om solaes en hulp te vinden.’
Vroeger bezat het tempeltje een vijftal schilderijen, waaronder een Kruisiging van rond 1520 en een tafereel van Jaak van Oost (oude), voorstellende eene groep biddende zieken en blinden, geknield vóór de H. Maagd en het Jesuskind Dáár waren die kunstwerken voor iedereen te zien; het bestuur der Godshuizen liet ze er echter weghalen en in een gesloten lokaal ophangen, waar ze nog enkel | |
[pagina 264]
| |
tegen zilvermunt zichtbaar zijn. Zóó wordt de kunst, te Brugge, tot winstbejag dienstbaar gemaakt.... Niettemin zitten in het kerkje nog andere zienswaardigheden te kijk: als ex-voto, het schip ‘De Sint Michiel’, naar het oud model van 1588; het houten snijwerk der dokzaal van 1684 en van den preekstoel; het gepolychromeerd O.L.V. beeldje (14e eeuw) in zittende houding, waarvan men echter niets merken kan, als het ‘gekleed’ is en dan schijnt recht te staanGa naar voetnoot(1); eindelijk, een hoogverheven gepolychromeerd beeldhouwwerk boven het eenig zijaltaar. ![]() O.L.V. VAN BLINDEKENS, zooals het beeld er vóór de verminking moet uitgezien hebben.
(Naar eene monotint-akwarel van Louis Grossé). Beide laatste stuks zijn merkwaardig: het gothiek Lieve-Vrouw-beeldje, uit eiken hout gesneden, is 70 centimeters hoog. Oorspronkelijk met levendige verwen geschilderd, werd het heel bruin als oud zilver; toch blijven er nog talrijke sporen van het verguldsel op de haarlokken, het roode kleed en den mantel. Het bovenlijf van het kind is heel naakt; zijn wit hemdeken raakt maar tot aan de heupen. Denkelijk bestaat er eene holte in het beeld; want langs achter is het met een groot stuk zeer dik lijnwaad beplakt, dat zooveel mogelijk met dezelfde kleur, als den mantel, besmeerd is. Hoe meer men het geheel onderzoekt, hoe meer de onherstelbare mutilatie te betreuren valt. Het hoogverheven beeldwerk - eenigszins geschondenGa naar voetnoot(2) - dagteekent van rond 1500 en verbeeldt Christus aan het kruis, tusschen zijne Moeder en den H. Joannes, met twee biddende engelen; op het voorplan, links van den aanschouwer, knielt de H. Maria-Magdalena en rechts een aartsbisschop in plechtgewaad. Zijn mijter | |
[pagina 265]
| |
ligt vóor hem ter aarde en op het goudbelegsel van zijn koormantel vindt men een azuren wapenschild, met gouden balk en roode roos in het punt, terwijl op de vleugels van het wijduitslaand ‘perizoma’ van Christus, het volgend opschrift geschilderd staat in moderne hoofdletters: IÔ. D. VALLE PINCXIT ME D. OSIIGa naar voetnoot(1) BRUXELLE. De heele samenstellling is vol godsdienstig gevoel en in dit opzicht is vooral het gelaat der H. Maria-Magdalena kenmerkend; de | |
[pagina 266]
| |
uitvoering, zoowel van het beeldhouw- als van het schilderwerk, verdient allen lof. Vóór eenige jaren was het kerkje erg vervallen: de Fransche Sansculotten hadden er deerlijk huis gehouden en, onder andere het borstbeeld van den H. Rochus, boven de sacristijdeur, verbrijzeld: dank aan de bemoeiingen en de wilskracht van den gewezen proost van Blindekens, den E.H. Pattyn, werd het kerkje heel hersteld, den H. Rochus naar het oud model vervangen en het koor met twee gekleurde glasvensters verrijkt. Onnoodig te zeggen, hoe de heer Pattyn, alhoewel geen proost meer, in zijne arme buurt nog altijd even populair gebleven is! | |
III
| |
[pagina 267]
| |
HOOGVERHEVEN BEELDWERK UIT DE KERK VAN O.L.V. VAN BLINDEKENS,
opzettelik voor de ‘Vlaamse School’ getekend door Jozef Boûûaert. | |
[pagina 269]
| |
maakten, den stoet te verlaten, om in een kroegje hunne dorstige keel te gaan verfrisschen, of met Pier en Klaas een praatje te slaan, ontstichtten ze werkelijk de menigte. Doch niet zoohaast was de processie voorbij, of de tafeltjes werden binnen genomen, de altaarbenoodigheden tot toekomend jaar op hun gewoon plaatsje geborgen en op dezelfde dwaal prijkten dan een berg heerlijke koekeboterhammen met krenten, kopjes dampende koffie en de pot met klontjes kandijs. Nu die luidjes hunnen godsdienstplicht volbracht hadden, kwam de vreugd aan de beurt: heel den dag werd er gefeest, fatsoenlijk door de eenen, buitensporig door anderen, door enkelen zelfs eene week lang, ‘gedurende heel de octaaf van Blindekens’, zooals ze het verontschuldigend heetten. Er bestonden dus misbruiken en wijlen de bisschop Malou schafte kort en goed de ‘Blekke-mannen’ af en deed heel het getuig op den rommelzolder bergen: 't was de doodslag der processie..... | |
IV.
| |
Eerste deel van den historischen stoet.
| |
[pagina 270]
| |
De ‘springale’Ga naar voetnoot(1), met meien versierd, door de Vlamingen op de Franschen veroverd, wordt als trofee binnen Brugge gebracht. De paarden die het oorlogstuig
KRIJGER. VAN DEN PEVELENBERG TERUGKEEREND naar een krabbel van E. van Mieghem.
trekken, worden bij den toom gehouden door de ‘Garsoenen der stede’ en dragen sloopen met het Brugsch stadswapen. Groep schilddragers der onderscheidene Ambachten. Hoornblazers der stad Brugge. Oude wapenmannen der Brugsche Gemeente, gezeid ‘Stedeserjanten’, in kleedij van 1300 opgeleid door hoofdman en ‘dyzenier’. Gezanten der groote Vlaamsche Gemeenten, dragende pennoenen met dezer wapens. | |
Tweede deel van den historischen stoet.
| |
Derde deel van den historischen stoet.
| |
[pagina 271]
| |
Groep edelknapen. Ruitergroep: Graaf Robrecht van Bethune, in praalgewaad, met schepter en kroon. Heeren van het Hof. Schildknapen. Groepen te voet: Burgers en kooplieden. Zeven blinde mannen en zes blinde vrouwen, dragend de livrei van het Godshuis. (Die groep, waarvan de figuranten werkelijk blind zijn en door kinderen bij de hand geleid, vergeet ik niet licht. Wel altijd en bij iedereen stemt blindheid tot meêwarigheid; maar hier waren die ongelukkigen zoo typisch in hunne middeleeuwsche kleederdracht en lagen de gelatenheid en kalme onderwerping aan 't wreede lot zoo treffend op hunne onbeweeglijke gelaatstrekken geprint, dat als een griezeling van medelijden den aanschouwers door merg en nieren sidderde, eene aandoening, welke nog aangroeide door de stilte, waarin juist dat gedeelte van den stoet voorbij schoof. Die indruk is niet weer te geven: men moet het zelf gezien en gevoeld hebben). | |
Vierde deel van den historischen stoet.
| |
Geestelijke stoet.Muziekkorps. Vanen en processiekruis. Groep der H. Philomena: De H. Philomena, door twee maagden vergezeld, die de zinnebeelden harer deugden dragen. Twintig maagden, in rood gedoscht, dragen palmtakken, zinnebeeld der zegepraal. De Heilige in haar graf Reliquiënkast. Groep van O.L.V. van Blindekens: Vijftien engelen dragen opschriften, citaten uit de litanie van O.L.V. van Loretten. Maagden, dragend de reliquie en het Mirakuleus beeld van O.L.V. Groep van het kind Jezus: Negen engelenkoren, met wierookvaten, het Goddelijk Kind aanbiddend. | |
[pagina 272]
| |
Zangers, flambouwdragers, koorknapen met wierook. Het H. Sacrament onder een draaghemel. Geloovigen, bijna uitsluitend vrouwen.
* * *
Het ligt niet in onze bedoeling, de belangrijkheid der processie van Blindekens te overschatten, al werken geschiedenis, folklore, kunst en godsdienst samen, om dezen stoet te vormen: Antwerpen, Brussel, Gent, Brugge zelve, hebben ons stellig aan veel rijkers en mooiers verwend; wij geven zelfs toe, dat de processie van Blindekens, langs de weidsche straten en lanen van Brussel of van de Scheldestad, fiasco maken zou, als zich niet meer in het midden bevindend, waarin ze zich moet bewegen, wil ze iets schijnen. Maar juist te Brugge maakt ze indruk en heeft ze zulk een schilderachtig karakter: voor haar is onze stad een ideaal midden, het gepast kader voor zulk een stoet; om er bij te genieten, als bij een curiosum, moet men hem zien voorbij schuiven, in de eenvoudige kronkelende straatjes, voor de geknielde biddende vrouwen uit de volksklasse, langs de nette lieve huisjes met trapgevel, uit wier venstertje een wimpel slingert en boven wier ticheldaken een kerktoren of ons reusachtig Belfort in de verte opdagen, als wilden ook deze, voor een oogenblik, hunne voornaamheid vergeten en - reikhalzend - eens naar de ‘Percesje van Blendetjis’ komen kijken....
Medard Verkest, te Brugge. ![]() |
|