De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13(1900)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 349] [p. 349] Rond het Klavier Wanneer gij speelt. Wanneer gij speelt, ontvlamt uw aangezicht en heel de kamer is vol zilverlicht. Ik hoor een zee, die door mijn woning spat en loop met blooten voet door 't schuimend nat. Wijd naar een tempel zweef ik op uw psalm en blijf daar hangen, licht, als wierookwalm. Gij sluit mijn oogen met uw wiegelied: in zachter pluimen sluimert de eider niet. Ik word een vlieg en laaf mij aan den room, die uit uw handen vloeit gelijk een stroom. Mij dunkt, dat ik mij op de hei bevind... Miljoenen knopjes wieglen in den wind. Gij schudt een fladderzieke vlinderschaar en duizend gouden bijen uit uw haar. Uw stem is zoet en malsch gelijk een kus... Zóó sprak de Heer bij 't graf van Lazarus. Een breed notturno fluistert door mijn zaal... Ik hoor het hééle jaar den nachtegaal! Azuren feeën loeren door den wand met rinkeltamboerijnen in de hand. Zij vlammen in den gouden zonnegloed en slingren perelsnoeren vóór mijn voet. Aloude sagen droomen om mij heen: ik leef ze mede en ril in merg en been. Fonteinen springen uit den harden grond en laven mijn verdorden pelgrimsmond. Voorzeker gaf u Breughel zijn penseel! Om mij verrijzen bosschen van fluweel; ik wandel in een fresco op den muur en rijd met sterrenwagens door 't azuur; ik dobber in een lauwen waterschoot en blanke zwanen glijden vóór mijn boot. Speelt voort... De wereld raak ik niet meer aan en voel me in licht en schuim en vuur vergaan. L. Lambrechts, te Ronse. Vorige Volgende