Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.49 MB)

Scans (744.69 MB)

ebook (15.29 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 13

(1900)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 353]
[p. 353]




Boekbeoordelingen

Walhall. Die Götterwelt der Germanen. Prachtwerk mit 50 Illustrationen von prof. E. Döpler D.J. in Chromotypographischen Druck; Text von Dr W. Ranisch. Gebunden in Original-Leinenband. Verlagsbuchhandlung von Martin Oldenbourg, Friedrichstrasse, 239, Berlin, S.W. 48

Dunkt het u ook niet, lezer, dat het stilaan tijd is geworden, om, in alle landen van Germaans ras, in de huiskamer evengoed als in de school, wat ruimte over te houden voor een wetenschap, welke tot hier toe maar al te zeer verwaarloosd is geworden, - die, namelik, van onze eigen voorouderlike godenleer?

Zeker ben ik er ver van af, te beweren dat het nodig of zelf maar wenselik zou wezen, voortaan de klassieke, meer bepaaldelik de Oud-Helleense en Oud-Latijnse mietologie uit opvoeding en onderwijs te verbannen. Ik ben integendeel van mening, dat, op zijn minst genomen, een algemeen begrip van de goden- en reuzenfabelen, welke in zekere zin de kern en de ziel zijn van de gezamenlike kunst van de Grieken en de Romeinen, voor elk werkelik beschaafde al even onontbeerlik is als de kennis van de oorsprong en de ontwikkeling van het kristendom.

Wat ik intussen wél durf beweren, dat is - dat de goden- en reuzensagen van onze eigen voorouders, een schat uitmaken van poëzie, welke in geen enkel opzicht - in zuiver esteties even min als in zedelik - bij die van de bedoelde klassieke overleveringen moet achterstaan.

Wel integendeel! De hoge levensernst, welke aan de wereldbeschouwing van de oude Germanen ten gronde ligt; het diepzinnige natuursimbolisme, dat ook wij, moderne mensen, er wel bij enige inspanning in ontdekken; de maagdelike frisheid van deze en de kerngezonde ruwheid van weer gene andere godenen godinnensagen, geven ons het volste recht, te houden staan, dat van die oudste en hoogste dromen en opvattingen van ons voorgeslacht een opvoedende kracht zou kunnen uitgaan, die de allergunstigste invloed zou kunnen oefenen op schoonheidszin en karakter van de hedendaagse noordelike volkeren.

Vooral in déze tijd, waarop al meer en meer de overtuiging veld wint, dat de studie zowel van de middeneeuwse als van moderne Germaanse kunst en letteren een onontbeerlik bestanddeel dienen uit te maken van alle enigsins hoger en vollediger opvoeding; waarop niemand noch zou durven beweren, dat de Nibelungen, Hamlet of Faust niet tegen de Ilias, Oidipous en Orestes -, de katedraal van Straatsburg of Westminster niet tegen het Parthenon, een meesterstuk van van Eyck, Matsijs of Dürer niet tegen de Apolloon van het Belvedere of de Venus van Milo vermag op te wegen; nu vooral, zo komt het mij voor, is het niet alleen betamelik, maar vlakaf dringend nodig, de opkomende geslachten in te wijden in de eigenaardige schoonheden van ons eigen vroegste denken en dichten, hopen en geloven.

Er bestaat geen twijfel, of de beide talentvolle mannen, die het hierboven genoemde prachtwerk voltooiden, zijn uitgegaan van het verlangen, om in de mate van hun middelen bij te dragen tot de verwezenliking van het schone doel, in bovenstaande regelen door mij omschreven. Met de uitgever, die het op zich nam, hun gezamenlike arbeid een ruime kritig van vrienden en bewonderaars te verschaffen, hebben zij ingezien, dat - waar het geschreven woord alleen tot nu toe onmachtig bleef, ons, zoals hun prospektus zegt, ‘die Götterwelt der alten Deutschen zu neuem Leben zu erwecken,’ ongetwijfeld beeld en woord te zamen een meer bevredigende uitslag zouden verkrijgen.

In een goede vijftig bladzijden, geschreven in een wel eenvoudig, maar vloeiend, glansrijk en, waar het zo

[pagina 354]
[p. 354]

past, dichterlik Duits, schets Dr Ranisch vooreerst, hoe vroegere geslachten er toe kwamen, de natuurkrachten om te scheppen tot een soort van hogere, meer-dan-menselike wezens, die zij zouden vrezen en beminnen, vereren en aanroepen als voortbrengers en behouders van alle dingen, als straffers en beloners, als voorbeelden van al wat zij achtten en liefhadden; terwijl hij daarna, in een werkelik aangrijpend, hooggekleurd tafereel, al de in de Edda en elders verspreide epiezoden schildert van het leven, strijden en ondergaan van de grootse famielie van goden, van de als mensen en vaak met de mensen denkende en voelende, overigens sterfelike Azen, waarvan alleen de leer van de blanke Kruisgod hen kon afkerig maken.

Aan het slot van zijn werk ontleent hij, aan de noch heidens gebleven dichter van de Woluspa, welk denkbeeld zich de Germaanse of allerminst Noorse volkeren vormden van oorsprong en toekomst van de wereld op het ogenblik, dat de kristen predikers reeds hun vaderland doorkruisten.

Van meer dan één van de Edda-verhalen heeft de schrijver met veel talent partij getrokken; om er slechts één te noemen, van de werkelik hoogdichterlike Balder-fabel.

De illustrator, E. Döpler, verdient zeker geen geringere lof dan zijn medewerker. Voor elke bladzijde tekst vervaardigde hij een omlijsting, meestal bestaande uit een hoofdtafereel, ongeveer de gehele bovenhelft van die bladzijde beslaande, en dikwels noch - geheel onderaan - een rand, die alsdan ofwel een of ander onderdeel van het bovenstuk, ofwel eenig Oud-Germaans snij- of weefwerk te zien geeft. Op enkele bladzijden zijn de illustrasies op enigsins andere wijze, b.v. links of rechts van de tekst, aangebracht.

Al deze platen zijn uitgevoerd in een chromo-druk, die niets minder dan onberispelik is.

Het spijt mij, niet te kunnen verklaren, dat de plastiese voorstelling, welke Döpler van de overigens talrijke Asen en Asinnen gaf, geheel en al aan mijn verwachting beantwoordt. Aan enkele personaazjes, - o.a. aan Heimdall, de Nornen, Loki, Idun, Thor, Freia - had ik een veel minder moderne, minder weke, minder zoeterige gedaante willen zien geven. Heimdall en Thor had ik veel, veel machtiger, ruwer, als uit rots of boom gehouwen, - Loki veel boosaardiger, magerder, listiger, de Nornen geheimzinniger gewenst.

In verwech het grootste aantal van zijn platen was de kunstenaar dan ook veel gelukkiger dan in die, welke ik zo even bedoelde. Enige zijn in de volle zin van het woord voortreffelik. Zo de wilde Jacht op bl. 9, de Hertustocht op bl. 11, Odin op zijn troon met raven en wolven op bl. 17, Odin aan de wereldes hangend op bl. 19, Odin bij Gunlod op bl. 20, Freyr op bl. 32, de Tempel te Upsala op bl. 34, Balder op bl. 36. Mooi zijn ook de Krijg tegen de Wanen op bl. 50, Ymir op bl. 47, Balders Dood op bl. 52-53, Odin en de Fenriswolf op bl. 55, en Ragnarok op bl. 57.

Biezonder goed gevonden zijn zekere benedenranden, - vooral die, waarin of Oud-Noors snijwerk, bl. 13, 14, 15, of een heel priemietief tapijt, bl. 52-53, nagebootst worden.

Ook het zeer dekoratief omslag verdient vermeld te worden.

Als geheel is Walhall een boek, dat - ook om zijn werkelik zeer billike prijs - zijn plaats verdient in elk beschaafd huisgezin en in elke school.

Albrecht Dürer von L. Kaufmann. Zweite Verbesserte Auflage, mit einer Heliogravüre, fünf Lichtdrucken und neun Holzschnitten. Freiburg im Breisgau, Herdersche Verlagshandlung. XII + 184 bl.

Ware het niet wat kleingeestig, dan zouden wij op de schrijver van dit zeer degelike werk willen toepassen de Franse spreekwijze, qu'il a les défauts de ses qualités.

Uitgaande - en terecht - van de stelling, dat men, om een groot kunstenaar wel te begrijpen, vooreerst zijn leven dient te kennen, brengt L. Kaufmann ons van het gehele bestaan van Albrecht Dürer een zo uitvoerig en omstandig tafereel, dat de ruimte, welke hem voor de eigenlike beoordeling van zijn dan toch veelomvattend opus over-

[pagina 355]
[p. 355]

blijft, er wel wat schaars door wordt.

Ver van mij, het te betreuren, dat de reizen van de te bestuderen meester, o.a. die naar de Nederlanden, zijn betrekkingen tot Keizer Max I en tot zo vele voortreffelike geleerden en humaniesten van zijn tijd, met betrekkelike uitvoerigheid worden behandeld. Geen van al deze biezonderheden zou ik gaarne geschrapt zien, zelfs niet ene van de toch minder belangrijke mededelingen omtrent Dürers echtgenote en haar al of niet..... overeenkomen met zekere klassiek-Griekse Xantippe.

Ik erken zelfs, dat het hoofdstuk, waarin de schrijver ons een blik gunt in Dürers godsdienstige overtuiging, namelik: waar hij zijn opvatting van het protestantisme verduidelikt, op zich zelf hoogst interessant en voor het beter verstaan van 's meesters werken van grote betekenis is.

Wat ik eigenlik zeggen wilde is dit: naast het voortreffelik bewerkte geschiedkundige gedeelte steekt het meer bepaald estetiese wat af. Er kan heel wat meer gezegd worden over Dürer als schilder in het algemeen en over Dürer op de hoogte van zijn kunst in het biezonder. Hoogstens een dozijn van de 184 bl., waaruit het eigenlike boek bestaat, zijn aan dit onderwerp gewijd.

Op dit ene voorbehoud na verdient Kaufmann's boekje niets dan lof.

De uitvoering laat niets te wensen. Als tietelplaat krijgen wij een weergaaf in lichtdruk van Hollar's koperplaat naar Dürer's eigen-geschilderd portret, nu in het Prado; verder noch 4 puike lichtdrukken naar Kupferstiche, met name Erasmus, Melancholie, Hieronymus in zijn studeervertrek, en Pirkheimer; een heliogravuur, Keizer Max, naar een kooltekeng in de Albertina, en de overige platen in zinkografie.

Deux nouveaux autographes de Rubens, par Henri Hymans. Bruxelles, Hayez, 1900

Een alleszins belangrijke aantekening over een Latijnse verklaring van een door Rubens getekend, doch eerst vrij lang na zijn dood gegraveerde tietelplaat voor de Legatus van Frederik van Marselaer, en over een fragment van een in 't Nederduits gestelde brief, - beide van de hand van Antwerpens grootste meester.

Het stuk brief maakt melding van een Cambyses, die de stad Brussel voor 3000 florijnen aan de geniale kunstenaar besteld had. Ongetwijfeld was die brief gericht aan van Marselaer, die destijds stadsontvanger van Brussel was.

Great masters in painting & sculpture. Sodoma, by the Contessa Priuli-Bon. Luca della Robbia, by the Marchesa Burlamacchi. Giorgione by Herbert Cook, M.A., F.S.A., Barrister-at-law. London, George Bell & Sons, 1900

Naarmate van deze verzameling meer deeltjes het licht zien, wordt het ons tevens al duideliker en duideliker, dat de uitgaaf van de Great Masters in Painting und Sculpture een ware weldaad is, door de ondernemende en smaakvolle Londonse uitgevers bewezen aan degenen, die zich met de studie van de beeldende kunst onledig houden.

Ik aarzel niet, deze uitgaaf te verkiezen boven die van Velhagen en Klasing, al zijn de platen, in deze laatste, ook twee en driemaal zo talrijk.

Het lijdt geen twijfel, dat de Engelse boekjes niet alleen oneindig smaakvoller van uitvoering, maar tevens veel artiestieker geschreven en praktieser ingedeeld zijn dan de meeste van de bedoelde Duitse kolleksie.

Even min als de acht vroeger verschenen bandjes, zouden deze drie allernieuwste in de biblioteek van geen enkel kunstliefhebber mogen ontbroken.

English book-plates, ancient and modern, by Egerton Castle M.A., F.S.A.. London, Bell and Sons, York Street, Covent Garden, 1894

Naar aanleiding van de onlangs gehouden eerste tentoonstelling van boekmerken vestigen wij heden de aandacht van alle verzamelaars op dit werk, waarvan, in drie jaar tijd, van 1892 tot 1894, niet minder dan drie uitgaven, elke van minstens 1000 eksemplaren, het licht zagen.

Het was het eerste deel van een gehele reeks, heden uit een zestal bandjes be-

[pagina 356]
[p. 356]

staande, en bleef in zekere zin het model, waarnaar alle latere werken over exlibrissen opgevat werden.

Voor wie het werk volstrekt niet leerde kennen, zij er hier aan herinnerd, dat het verdeeld is in vier hoofdstukken, waarvan de drie eerste respektievelik handelen over de oudste in Engeland vervaardigde ‘book-plates’ (1590 - ± 1700), over die uit de XVIIIe eeuw en over die uit de negentiende.

Die van de eerste groep onderscheidt de schrijver naar drie soorten van stijl, die uit het tijdvak van de Tudors, 1590-1625, die uit het tijdvak van Karel I en II, 1625-1660, en die uit de tijden van de Restaurasie.

In de tweede groep behandelt hij die van de Queen Anne and Earley Georgian Style, die van de Middle Georgian, Chippendale or Rococo Style, die van de latere Georgian or Festoon Style en dan, onder de gezamelike tietel van Pictorial Plates, boekmerken met portretten, met allegorieën, met landschappen, met opeengchoopte boeken en binnengezichten van boekerijen, enz...

In het vierde hoofdstuk spreekt hij over de hoedanigheden, die een boekmerk moet bezitten en over het aanleggen van verzamelingen.

Een biebliografie van Engelse book-plates en een index besluiten het boek, dat door een lezenswaardige Introduction van niet min dan 40 bl. geopend wordt.

Talrijke ex-librissen zijn zo buiten als in de tekst gereproduseerd.

The Artist's Library. I. Hokusai, by C.J. Holmes. II. Giovanni Bellini, by Roger E. Fry. III. Altdorfer, by T. Sturge Moore. Goya, by W. Rottenstein. Edited by Laurence Binyon and published at the Signe of the Unicorn, VII, Cecil Court St. Martin's Lane, London

Deze monografieën, uitgegeven onder de uitstekende leiding van de zeer bevoegde conservator van het prentenkabienet in British Museum, de smaakvolle kunstkenner en keurige schrijver L. Binyon, onderscheiden zich in dusverre van de meeste elders verschijnende werken van dezelfde aard, en wel in de eerste plants van die, welke onder het bestuur van Knackfusz het licht zien, dat zij zijn geschreven zonder enig uiterlik apparaat van geleerdheid, en bijgevolg vooral voor kunstenaars, heel wat aantrekkeliker zijn, en - ten tweede, - dat zij vooral waarde leggen op datgene, waarop het dan toch in de eerste plaats bij min of meer grote meesters aankomt, namelik op geest en karakter en gehalte van hun werk.

Reeds vroeger werd hier met lof gesproken van het tweede stukje van de reeks, gewijd aan Bellini. De drie andere nummers verdienen niet minder te worden aanbevolen. Vooral Hokusai en Altdorfer zijn aantrekkelik. Voor ons was het een aangename verrassing, in een zo kort bestek, - zo wat een 40tal bl.. - een algemene blik te zien werpen op de heind en ver verspreide, vaak niet voor elkeen toegankelike, en toch zo interessante werken van een kunstenaar als de laalstgenoemde, die zeker door de meesten niet naar waarde geschat wordt.






Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken