De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 14
(1901)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 32]
| |
![]() | |
Uit de Nalatenschap van Guido Gezelle.DuivenKlap-klap-klap,
m'n dertien duiven
slaan hun vlerken, de eene op de aâr;
klap-klap-klap,
en henenschuiven
doen ze, van mijn dak, mij daar.
Klap-klap-klap,
ze spelevaren,
rinkelrooiende, altemaal;
klap-klap-klap,
van harentaren
ommentom, in éénen haal.
Klap-klap-klap,
daar zijn ze weder:
hoort ge vlug hun vlerken slaan?
Klap-klap-klap,
ze vallen neder,
beetende op mijn dak voortaan.
Klap-klap-klap,
de veêren stuiven,
want hun baaike, groef en fijn,
klap-klap-klap,
m'n dertien duiven
boetende, in de zonne, zijn.
Kortrijk 10/2/'98. | |
[pagina *43]
| |
![]() GUIDO GEZELLE OP ZIJN DOODSBED
Naar eene fotografiese opname van G. Triebels, Brugge. | |
[pagina 33]
| |
![]() | |
MusschenDe musschen weêral, vrij en vrank,
vergâren, en verzinnen
hoe nog eens, naar den ouden gang,
de Lente gaat beginnen.
't En vriest niet meer, 't en sneeuwt niet meer,
't en vliegen meer geen vlagen;
't wordt dageraad in 't oosten eer,
en langer zijn de dagen.
De zonne, - 'n wordt, in 't zonnelicht,
de weide nog niet wakker, -
goemorgent, met heur mooi gezicht,
den moedermilden akker.
't Zit ander verwe in 't hout, voortaan;
de botgebolde boomen
niet langer meer zoo drooge en staan
te druilen en te droomen.
Daar gaat entwat gebeuren; 't is
geband en baar geworden,
dat Leven en Verrijzenis
zijn 't graf weêr uitgetorden.
De musschen hebben nieuws ervan
vernomen, en ze vliegen
't vermonden: geld noch goed en kan
dat musschenvolk bedriegen.
Zoo, weêral zijn ze, vrij en vrank,
de haantjes en de hinnen,
aan 't rinkevinken, luide en lang:
de Lente gaat beginnen!
Kortrijk, 11-12/2/'98. | |
[pagina 34]
| |
![]() | |
NevelduisternisGegrauwdoekt is de grond
der kimme en, allenthenen,
vol damp en duisternis;
de boomen, half verdwenen
half zichtbaar, hebben, daar
ze stille staan en stom,
van wolkenweefsel elk
een grauwen tabbaard om.
't Hoogmorgent en, zoo 't schijnt,
't en wilt geen dag meer dagen:
daar moet iets ongesteld
of los zijn aan den wagen
der zonnehingsten, dat
ze in toom gehouden staan
en, immer nippend, nooit
een schreê vooruit en gaan.
De wereld mist den troost
dier zoete zonnestralen,
die alles leven doen,
daar ooit zij nederdalen;
die 't schoone schoon doen en
die 't goede goed doen zijn:
die God verbeelden in
Gods beeld, den zonneschijn.
De wereld mist dat nu:
ze treurt en, langs de lanen,
daar 't eenmaal blommen droop,
en druipen nu maar tranen;
daar 'k eenmaal stemmen hoorde
en vogelzang, en ziet
mijn ooge onschoonheid maar
en sprakeloos verdriet.
| |
[pagina 35]
| |
Dat 't schaduw nu nog ware
en wolken, daar de winden,
zoo in een schapentrop
de honden, weg in vinden,
en bleve een plekske vrij,
dat blauw is, hier of daar!
Och, neen, 't is nevel, al
omtrent me, en nevel maar.
O Nevelduisternis,
bij nachte zien mijne oogen
de duizend teekens nog,
die 't ommegaan vertoogen
des sterrehemels! Gij,
o Nevelduisternis,
en toogt mij niets van al,
daar hope of troost in is!
't Is meer als leed genoeg,
en droefheid in mij, zonder
uw droef afwezig zijn,
o 't weergalooste wonder
van al dat wonder is
in 's werelds heerlijkheid!
o Zonne, en zij mij nooit
te lange uw licht ontzeid!
Kortrijk, 17/3/'98. | |
[pagina 36]
| |
![]() | |
De DageraadGa naar voetnoot(1)In 't blauwe van den hemel doekt
een kleene, witte wolke
de zonne mij;
en 't witte van die wolke en komt
geen vlekkelooze molke,Ga naar voetnoot(2)
geen wolle bij;
geen witgewasschen wolle, noch,
geen snee', die, versch gevallen,
te gronde ligt;
zóó wit is, op de boorden van
die witte wolke, 't brallenGa naar voetnoot(3)
van 't zonnelicht.
'k En kan 't niet meer bezien bijkans,
mijne oogen willen dolen:
't is vermiljoen,
dat, zwart in mijnen boek gedrukt,
zoo zwart was als de kolen,
en 't rood is groen.
De Leye, die daar stille ligt,
het water in de beken
is rood voortaan;
terwijl, van top tot tee'n, mij als
van 't morgenrood ontsteken
de boomen staan.
Het schemert hooge en leege nu,
en, diepe in 's hemels gronden,
vandage staat,
beneên dien witten zonnedoek,
in 's middags hooge stonden,
de dageraad.
Kortrijk, 8-9/3/'98. |
|