De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 14
(1901)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 89]
| |
![]() | |
Reisaantekeningen
| |
[pagina 90]
| |
Schotse bergen en de Schotse meren; maar met een soort van angst denkt men er aan terug. Krachtig geritmeerd kronkelt de lijn van de ‘bens’Ga naar voetnoot(1) aan de horizon, maar het klinkt ons in de oren als een zang van haat en wraakzucht. In tere tinten spiegelen de ‘loch's’Ga naar voetnoot(2) de wolken weer, - maar 't deint ons tegen als een melodie van weemoed en onheelbaar verdriet..... ![]() LOCH LOMOND,
gezien van Inchtavannach. En men begint te begrijpen het barbaarse van de Schotse geschiedenis. Is dat niet een land, waar moest gevochten worden - gevochten, gemoord, gebrand, geplunderd? Is niet die rode bodem geschikt tot het drinken van bloed? - Zijn niet die kuilen, die spleten, die waters, zovele schuilplaatsen tot het verbergen van misdaad en wordt niet het kwade gedekt voor het zonlicht door een eeuwige mist? Het volk is ook hier éen geworden met de bodem, waarop het gegroeid is; het heeft ook hier zijn karakter gevormd naar het karakter van het landschap; het heeft ook hier het machtig brandmerk ontvangen van de natuur, waarin het sedert eeuwen leeft. - En hoewel nu de tijden van barbaarsheid, naar men beweert, voorbij zijn, voelt de vreemdeling noch heel sterk die trek, die de bevolking gemeen heeft met het land. - En daar, in dat norse, onvruchtbare Schotland, is ook geen kunst gegroeid. Wat betekenen de enkele proeven van architektuur, hier en daar verspreid? Een eigenaardig karakter missen ze geheel, en voor 't grootste deel zijn het kastelen, vecht-holen in plompe massa op steile rotsen gebouwd. Zeer eerbiedwaardig zijn stellig enkele ruïnes van oude kerken en abdijen. Maar hebben deze iets in hun stijl, dat ze bepaald ‘Schots’ maakt? - En waar zijn de Schotse dichters buiten een tweetal en waar, wààr zijn de Schotse schilders....? Het zou wel interessant zijn, te onderzoeken, in hoever de Schotse natuur eigenlik geschikt is tot onderwerp voor het penseel. Kan het woeste en droefgeestige van bergen en valleien niet verheerlikt worden met verf en kleur? Zijn er geen effekten te bespieden van licht en perspestief? Kan het eigenaardig karakter van het land niet samengevat, niet gestyliseerd, niet tot zuivere kunst omgewerkt worden door de hand van een genie?... We moeten 't bij de vraag laten. Tot heden toe echter gebeurde het niet. En misschien wel om déze reden, dat ieder artiest, die 't beproeven moest, onder 't werk met ontzetting zou gewaar worden dat zijn schilderij hoe langer hoe meer zou gaan lijken op... een oleografie!
Wat er nu presies ontbreekt aan het Schotse landschap, om het tot een begeerlik onderwerp voor een kunstenaar
Gezicht op Ellen's Isle in Loch Katrine.
te maken, is heel moeilik te omschrijven. Het praatje, dat een ‘berglandschap’ a priori vervelend is, komt niet in aanmerking. Waar blijft men dan | |
[pagina 91]
| |
Binnenzicht van ROSSLYN CHAPEL.
met de wondermooie landschappen van een Memlinc, een Patinier, een Hercules Seghers, een Rubens, een Böcklin? - Maar in de Schotse bergen ontbreekt er atmosfeer, en is iets saais, iets plats in de dampkring. De bergen staan daar, als gesneden uit bordpapier, en geplakt tegen een effen muur. Er zit geen diepte in, geen trilling van lucht, geen adem, geen palpitasie. Het licht is meestal bleek, dof, als gezeefd door mat glas; geen hevige kontrasten, geen onverwachte effekten, geen straalbreking, geen spel van zonnevonkjes; al wat een artiest met liefde bespiedt in de natuur en hem het gewoonste landschap doet omtoveren in een juweel van kunst, ontbreekt hier bijna geheel. Dikwels heb ik gestaan vóor een woeste waterval, een dromerig meer, een heerlik vergezicht - geheel in verrukking voor de schoonheid van het natuurtoneel; maar als de vraag bij me opkwam: wat zou dat geven in schildering? dan schoot mijn verbeeldingskracht me te kort. Bij mijn terugreis over Rotterdam voer de loods ons, in het Scheur, vast op de kust; en in afwachting van de vloed, hadden we tijd tot filozoferen. Ik verzeker u, dat men in de polder tussen Hoek en Maassluis geen biezonder poëtiese inspierasies opdoet, vooral niet bij zulke gelegenheid. Het was een bitter vroege Septembermorgen, en op de dijk, waarover witte nevels hingen, kwam een jongen met z'n koeien te voorschijn. Hij scheen vroliker gestemd dan wij en floot er lustig op los.... Hij ging op de rand van 't water staan, de holleblokken ver uiteen, de handen in de zakken, en de pet op éen oor - en riep ons olik toe: ‘Zit jullie daar nochal lollig? - Veel plezier hoor! Adjuus! Straks kom ik noch es kijke!’ En toen trok hij weer fluitend verder - en de koeien grazend achter hem aan. - En in de verte de stompe toren van den Briel, fel van terzij verlicht door de opkomende zon - en de mist stilaan opkomend in de blauw wordende lucht - en de dauw schitterend in 't licht-groene gras - en de heel fijngetakte overhellende olmen op één rijtje - en dat licht, dat bliksemse licht, dat straalde en speelde en schitterde in duizend sprankels en alles hulde in een wondere toverglans, - waarachtig, zo'n schilderijtje had ik op heel mijn Schotse tocht niet gezien! - Vraag nu: waaróm was dat schilderachtig, en waaróm de Schotse bergen niet? Ik weet het niet! In dat platte, Hollandse landschap, zo gewoon en alledaags als men 't men zich maar denken kan, lag, - door welke toverwerking weet ik niet, - iets zo voornaams, zo gedistingeerds, zo eigenaardigs, dat al de Schotse bergen en afgronden er ploertig, burgerlik en grof bij werden. Ligt dat nu misschien aan ons, mensen uit de tweede helft van de XIXe eeuw, die van de plein-airisten een al te spesiale opvatting van het landschap hebben geleerd, die misschien te veel zijn gaan hechten aan atmosfeer, wasem, straalbreking, weerkaatsing, kleur, tint - en te weinig aan vorm, lijn, tekening; - die elk onderwerp, hoe banaal ook, goed genoeg vinden om tot stof van een schilderij gekozen te worden, op voorwaarde dat er in de schildering maar effekt zit, dat er maar licht trilt, dat ons de illuzie van de werkelikheid maar gegeven wordt, - of die, evenals in de muziek, meer zijn gaan hechten aan harmonie, klankekspressie, dan aan melodie en ritmus? | |
[pagina 92]
| |
Misschien zouden de Schotse bergen méer aantrekkeliks voor ons hebben, wanneer we ze konden zien met het oog van een primitief kunstenaar, een dromer, die verder doordringt in de natuur dan het uiterlike, die niet streeft naar het opvangen van een straaltje zon of een vlaagje wind, maar die naar eigen fantazie de natuur synthetiezeert, styliezeert, omwerkt; misschien zouden we wél iets moois te zien krijgen op schilderijen of op tekeningen, die, zonder een bepaald, reëel landschap weer te geven, het karakter, de eigenaardigheid, de geest van de gehele streek in zich samenvatten. Hoe dit ook zij, nòch als realisten, nòch als idealisten zijn de Schotten opgetreden, om hun natuur te bezingen. Wanneer iets in de Schotse muzea en verzamelingen ons aantrekt, dan zijn het ook niet de erg magere proeven van nationale kunst, maar wel de Vlamingen, de Hollanders, de Italianen. Hier ook, evenals in Engeland, heeft men voor geld uit de vreemde gehaald, wat het land niet uit zichzelf opleverde: kunst. Brittanje lijdt ellendig aan kunstgebrek, (en, dit zij tussen deze haakjes gezegd, ik twijfel of het loffelik streven van de laatste 25 jaar daar een ernstige, blijvende verandering in brengen zal). De lezer verwachte zich dus niet aan grote revelasies over Schotse kunstschatten. Deze zijn nagenoeg nul. Wat uit vreemde landen en vooral van onze eigen bodem ginder overgeplant is, verdient alléén onze belangstelling. En 't doet wel deugd aan 't hart, onze ouwe kennissen, dáár zo ver over zee, tussen zovele onvriendelike mensen, weer te ontmoeten. P.B. Jr. (Wordt voortgezet) ![]() | |
[pagina *59]
| |
![]() REMBRANDT DE GEHARNASTE MAN
corporation galleries glasgow |