De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 14
(1901)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 105]
| |
![]() EDINBURGH MET HET KASTEEL, gezien van Calton Hill.
| |
Reisaantekeningen
| |
[pagina 106]
| |
wind; maar ze zwijgen beiden, en peinzen, en turen ver vóor zich uit, en zien niet de wereld om zich heen, maar dromen, dromen van de hemel... Niet minder mooi, in zijn soort, is De geharnaste Man van Rembrandt. Dit stuk was, in 1898, tentoongesteld te Amsterdam, en ik geloof haast, dat dit een van de aantrekkelikste van de meester is. Een straal van dat gouden, goddelik licht is uit de hemel gevallen en spiegelt op twee, drie grote vakken van helm en kuras, en schittert en sprankelt verder op duizend bochtjes en randjes en ciseluren. Het hoofd verdwijnt geheel onder de grote vreemdgevormde helm; de zware slagschaduw van het vooruitstekend vizier bedekt de helft van 't aangezicht, terwijl de romp verdwijnt achter een rond schild en een somberrode mantel. De man is als verborgen onder het staal en onder die brand van licht, maar toch voelt men, dat sterke spieren lans en harnas dragen, - rustig nu, maar in staat tot vervaarlike inspanning van kracht. Weer is de geweldige Rembrandt me hier een raadsel, een sfinks. Is dat een heilige, die daar straalt in de glorie van toverlicht, een Michaël, een bovenmenselik held, op het doek gedroomd in een viezioen uit de godenwereld? Of is het slechts de kristalliezasie van natuur, van gewone werkelikheid zoals ze door het oog - maar wélk oog! - gezien werd? - Zo goddelik is Rembrandt in de weergave van het materjele, zo realiest in de schildering van het bovenaardse, dat men zich telkens weer afvragen moet: wat heeft hij aan de hemel en wat aan de aarde ontleend? Een van de volledigste proeven van zijn zo kompleks talent vindt men zeker in deze geharnaste man. Waar hij in andere werken het realisme soms drijft tot vulgairheid toe, blijft deze hele fieguur zuiver en verheven, gehuld in een waas van misterie, een iedeale glans, die er afstraalt als van iets heel helligs, heel hoogs, en dit werk een buitengewone artiestieke waarde geeft. Naast deze twee meesterstukken van allereerste gehalte, die alléen de reis naar Schotland waard zijn, wil ik de andere merkwaardige stukken maar vluchtig vermelden. Onder de Vlamingen vooreerst een Jan Gossaert van Mabuse, De Maagd bij de Fontein, een zeer eigenaardig schilderij, vrolik van kleur, maar sterk vertonende de minder-aangename eigenschappen van het overgangstijdperk van de Vlaamse renaissance - zo b.v. een deerniswaardig gebrek aan stijl in de archietektuur en een zware overlading in de ornamentasie. Hetzelfde kan gezegd worden van een Barend van Orley, St. Adriaan, voorgesteld als Romeins krijgsman, in een zeer fantaiziste wapenrusting en staande vóor een zeer fijn geschilderd gebouw. Van Rubens een héel mooi stuk werk, een Everzwijnenjacht, uit de verte reeds zeer aantrekkelik door de warme kleur en de krachtige golving van de lijnen. In wilde vaart schiet een zwerm jachthonden op het ijlings over een boomstronk vluchtend everzwijn toe. Een aantal liggen omver gesmeten met de poten in de lucht; andere snellen er op los met uitgerekte lijven en halzen; enkelen hebben 't al te pakken gekregen bij oor of rug. Drie, vier jagers achtervolgen het te paard, terwijl een troep hellebaardiers het te voet in zijn vaart bestoken. Hoe alles leeft, werkt, geweld doet; hoe alle spieren spannen, alle ruggen zich krommen, alle hoofden reikhalzen, hoeft zeker wel niet gezegd! Het is een van die landschap- en dierenstukken van Rubens, die we te Antwerpen al te zeer missen, en die in het werk van de meester een zeer voorname plaats innemen. Een tweede stuk van Rubens, De Natuur door de Gratiën vereerd, is, evenals zovele allegorieën van die aard niet erg gelukkig. De enorme bloemenkrans, die het meest de aandacht trekt, is van Breughel, en dat zegt genoeg. Rubens zelf vinden we echter geheel weer in de malse, naakte fieguurtjes, | |
[pagina 107]
| |
JAN STEEN. - Feestende Hollandse Famielie, Corporation Galleries, Glasgow. (met welwillende toestemming van de Heer James Paton, Superintendent van de Corporation Galleries, Glasgow).
die hier en daar gegroepeerd zijn. Een zeer mooi stuk echter is het Portret van een Vrouw, los, luchtig aangelegd, geheel in bruinachtige tint gehouden. Een warm licht speelt over de hele fieguur, sterk reflekterend op de even aangezette witte kraag, en hult het in een wazige, doorzichtige schijn. Krachtig van ekspressie zijn ogen, neus en mond - en hoewel dit stuk onvoltooid is gebleven, draagt het een onbetwistbare stempel van echtheid en hoge waarde. Onder de Hollanders een allerzonderlingst stuk op de naam van Lukas van Leyden: De Muziekanten. Een vent in rood kleed en groene kousen prikt een gitaar; een wijf in groen kleed en roze onderkleed krast op een viool; allebei trekken ze om de lelikste snuiten. Waarschijnlik door een vreemde hand geschilderd naar een gravuur van Lukas met hetzelfde onderwerp, maar toch heel eigenaardig van behandeling. Naast een serie zwartgeworden Hobbema's en een aantal Hollandse schilderijen zonder veel karakter vermeld ik noch twee geestige pendanten van Frans Hals: twee lachende kinderkoppen. Heel los, brutaal getoetst, | |
[pagina 108]
| |
in Frans Hals' bekende manier - maar wel erg schreeuwend van kleur en vulgair, gemeen van uitdrukking. Toch zijn ze plezierig, ondanks het wrange in de behandeling - vooral die éne jongen met zijn geel vlashaar, die een zwarte hondekop tegen zich aandrukt. Van Jan Steen: een zeer knap geschilderde Feestende Hollandse Famielie. Men komt er toch toe, zich af te vragen, of de Hollandse schilders uit de XVIIe eeuw hun buitengewoon talent werkelik tot niets béters konden gebruiken, dan tot het schilderen van zulke op den duur banaal en zouteloos geworden toneeltjes? Op de naam van Rembrandt staan, behalve de reeds vermelde Geharnaste Man, een veertiental stukken. Niet meer dan een vierde behoren tot zijn later en onbetwistbaar echte werk. Vooreerst een Tobias met de Engel, een landschap in vreemde verlichting, heel donker, overwelfd door een helderder hemel. De beide fieguurtjes zijn als verloren in dat landschap, dat alles domieneert door sterk kleuren- en lichtkontrast. Een Eigen Portret, met fluwelen hoofddeksel, is niet onaardig, maar m.i. te flauw, te zoeterig in de behandeling, om echt te zijn. Een Jeremiah, treurende over de Verwoesting van Jerusalem is lang niet onverdienstelik, evenmin als Een geslachte Os, een onsmakelik onderwerp, maar met heel veel virtuozieteit behandeld. Van de oudere Duitse school een paar minder belangrijke stukjes: een aan Dürer toegeschreven Christushoofd, in grauwachtige toon; een Bekering van St. Huibrecht van Alb. Altdorfer, mooi van kleur, en een Vrouweportret van Christoffel Amberger, fris uitlossend op een lichtgroene achtergrond. De verzameling bevat een aanzienlik aantal werken van Italiaanse meesters, noch al ongelijk van waarde. Onder de eigenaardigste vermeld ik een Aanbidding der Koningen uit de school van Vincenzo Foppa. Hoewel tamelik grof van bewerking en niet erg teer van kleur, heeft dit stuk heel vee karakter; het vertoont noch Bizantijnse invloeden, niet alleen in de verheven opgewerkte goudornamenten, maar ook in de tiepering, de houding en de klederdracht van de personen. Het geheel is wat somber van tint en heeft ook waarschijnlik veel geleden. Door zeer warme kleuren en een mooie, gloedvolle belichting trekt bij de eerste oogslag reeds aan De overspelige Vrouw vóór Christus van Giorgione (Giorgio Barbarelli), een werkelik zéer merkwaardig schilderij. Niet minder mooi is een Heilige Famielie van Tiziano, opulent van kleur, en breed, luchtig getoetst. Veel zaaks wordt gemaakt van Rafael's zogenoemde Lieve Vrouw met de Hagedis, dat met zijn warme kleurschakering werkelik een zeer aangename indruk maakt. Het berglandschap op de achtergrond, badend in gelig licht, is heel mooi. De personages (Maria, de kindekens Jesus en Johannes en achteraan Jozef) zijn echter maar zwakjes getiepeerd, en de gissing, dat dit stuk door B. van Orley in Rafaël's werkplaats zou geschilderd zijn, komt me niet onaannemelik voor. Met een enkel woord wil ik noch vermelden een Madonna van Giovanni Bellini, mooi van ekspressie maar erg brutaal in de kleur; een Maria met het Kind, Magdalena en Heilige van Catena (Vincenzo di Biagio), wat hard en scherp, maar héel karakteristiek, en een ietwat vreemde met lelietakken Gekroonde Katarina van Veneziano, die waarachtig voor een Ophelia zou kunnen gelden. Onder de modernen wil ik ten slotte de aandacht vestigen op een mooie Israëls, Sober Maal, een heel delikate, wazige Corot, Souvenir d'Italie en het merkwaardige, meerbekende portret van Thomas Carlyle door J. McNeill Whistler. Nu werden ongetwijfeld noch stukken van waarde voorbijgezien. Maar een inventaris van dit muzeum zal men hier | |
[pagina *63]
| |
P.P. RUBENS
DE EVERZWIJNENJACHT corporation galleries, glasgow | |
[pagina 109]
| |
REMBRANDT (?), EIGEN PORTRET. Corporation Galleries, Glasgow. (met welwillende toestemming van de Heer James Paton, Superintendent van de Corporation Galleries, Glasgow).
zeker niet verlangen. Het streven was alleen, een globale gedachte te geven van het beste, dat hier voorhanden is.
* * *
Van de stad Glasgow zeg ik niets, want wat ik er van zou kunnen zeggen, is louter narigheid. Bij het verlaten van het Vasteland zei een dame, die er heen voer: Goodbye to brightness! - Want Glasgow is de stad van eeuwige nevel, eeuwige mist en duisternis! Gasbekken branden er dikwels de hele dag; de straten zijn zwart, vervaarlik, en men zegt er niet: 't is mooi weer of 't is slecht weer, maar alleen: the rain is on, en, bij hoge uitzondering: the rain is off. En die bevolking! Die haveloze kinderen, met blote voeten door de straat- | |
[pagina 110]
| |
modder trappend; die verlopen, dronken mannen, en die vrouwen met losse haren en een geruitte sjaal over 't hoofd..... Een stad, waar de strijd om voedsel, zichtbaarder, pijnliker is dan elders; een stad om van 't leven te gaan walgen; een stad om te gaan twijfelen aan het mooie van de schepping... Maar ik zei, dat ik over Glasgow zwijgen wou.... en we stomen dus per Caledonian Railway Express van West-naar Oost-kust, door het land van helse, vlammenspokende hooghovens, naar het lachende, lieve Edinburgh....
* * *
☙ Te EDINBURGH heet het muzeum National Gallery of Scotland, hoewel het naar aantal en waarde van de schilderijen ver ten achter staat bij dat van Glasgow. Hier ook echter zijn enkele zeer mooie stukken en nochmaals vooral van Vlaamse en Hollandse meesters. Vooreerst een paar prachtige van Dijcken. Het grootste en mooiste stuk is een groep van vijf fieguren, de famielie Lomellini. Van Dijck is weer geheel in zijn element in het naschilderen van deze zeer verfijnde, aristokratiese gezichten en kostbare, elegante kostumen. Het kopje der neergezeten vrouw is een modelletje van distinksie. Ook de beide kindertjes zijn uitermate bevallig. Veel ekspressie heeft hij ook weten te leggen in de kop van die éne man, die in een donker harnas overeind staat. Het geheel is in zijn bekende, gemakkelike en sierlike stijl uitgevoerd en in warme, zonnige toon gehouden. Dit schilderij behoort zeker tot de beste en volledigste uit de Italiaanse tijd. Niet zó mooi, maar toch ook heel verdienstelik is een Italiaans Edelman, insgelijks te voeten uit. Over het geheel stil van toon, brengen alleen het aangezicht, de handen en de goudgele wapenrok wat leven in de schildering, terwijl het zuiderlicht alles hult in een warme, donzige gloed. Een derde van Dijck verdient ook wel de aandacht. Het is een schets op groot formaat voor de bekende grote Martelie van St. Sebastiaan uit de Pinakotheek te München. Rubens' invloed is hier weer overwegend, evenzeer in de kompoziesie als in de kleur en de wijze van behandeling en vooral in tiepe, poze en kledij van de Romeinse ruiters en beulen. Toch vinden we van Dijck's eigen teerheid en elegansie terug in het mooie naakte lichaam van de jongeling en in een zekere frisheid en ongereptheid, die het geheel aantrekkelik maakt. Van Rembrandt een zeer mooi portret van Hendrikje Stoffels - alléen mooi echter door de gloedvolle, gouden toon en het brandende, gele licht. Hendrikje, een goedig, vet vrouwtje, rijst half van haar peluw op en schuift het bedgordijn open. Méer had Rembrandt niet nodig tot onderwerp van zijn schilderij. Maar al het mooie, al het betoverende, dat er in te vinden was, heeft hij er met meesterhand uitgehaald en doen óplichten in zijn gesmolten, warme kleur. Nog twee landschapjes van Rembrandt trekken de aandacht door hun mooie, zij 't ook wat sombere kleurschakering. Zienswaard, zonder zich echter boven 't middelmatige peil te verheffen, zijn ook noch enkele portretten van Frans Hals, van Barth. van der Helst en Adriaan van der Werff. Van de vroegere Duitse school een paar zeer interessante stukken van onbekende gotieke meesters. Het ene, van de Meister von Werden: Bekering van St. Huibrecht, heel naïef van opvatting en enigsins onbeholpen in de uitvoering - maar vol karakter en zeer aantrekkelik door véel zuiver gevoel en een helder, harmonies koloriet. Van de Meister van Liesborn een fragment: Aanbidding van de Koningen, dat ook wel een Besnijdenis zou kunnen zijn. Het andere stukje van dezelfde hand, een zeer komplete voorstelling van De Boodschap, geheel in de oude, gotieke tradiesies, met veel zorg tot in de minste détails behandeld. Beide | |
[pagina 111]
| |
Fincenzo Foppa (School). DE AANBIDDING DER KONINGEN. Corporation Galleries, Glasgow (met welwillende toestemming van de Heer James Paton, Superintendent van de Corporation Galleries).
schilderijen vertonen de bekende eigenschappen en gebreken van de Duitse meesters van vóór Dürer's tijd: veel gemoedelikheid, veel huiselike geest, veel diepte en oprechtheid van gevoel, verzorgde afwerking, zuivere kleur - maar ook linksheid, stijfheid in de bewegingen, hardheid van kleur en lijn en veel gebrek aan natuurstudie. Een aantrekkelikheid van het Edinburgse muzeum zijn drie kleine wasmodellen van Michelangelo. De twee eerste zijn de overbekende Giuliano en Lorenzo de Medici, die in marmer tot het reuzenmonument der Mediceeërs in de St. Pieterskerk te Rome behoren. Het derde is een prachtige, grote Madonna met het Kind, uit de Sagrestia Nuova in de kerk van San Lorenzo, te Florence. Deze werken zijn zeker te | |
[pagina 112]
| |
algemeen bekend, om er langer bij stil te staan. Noch tal van stukken laat ik onvermeld, niet omdat ze de moeite niet waard zijn, maar omdat ze zich eigenlik niet boven de gewone middelmaat verheffen. Ik geloof overigens, dat geen enkel lezer een dorre opsomming elders dan in een katalogus zoeken zal - en om een grondige studie van dit muzeum is het hier geensins te doen. Ik moet hier echter noch bijvoegen, dat een tamelik grote ruimte wordt ingenomen door proeven van akademiese en andere Schotse kunst, waar - behalve énkele uitzonderingen - de haren van te berge rijzen. Dit neemt niet weg, dat het muzeum in zijn geheel, zowel voor de op gemakkelik kunstgenot beluste reiziger als voor de konsensieuze navorser, zeer aantrekkelik is.
* * *
Als stad is Edinburgh een sprookje, een droom, een wonder van harmonie tussen natuur en mensenwerk. Aan éen dwaasheid hebben de Schotten er zich echter schuldig gemaakt. Niet tevreden met het natuurschoon van Edinburgh zoals het was, hebben ze in ligging, bouw en omgeving van de stad, absoluut gelijkenis willen vinden met het oude Athene, en noemen Edinburgh nu graag met de ronkende titel: Modern Athens. Daarmee noch niet tevreden, zijn ze gaan proberen om die gelijkenis noch treffender te maken, en richten hun monumenten op in die vervelende neo-griekse stijl, die voor het klimaat totaal ongeschikt is - en zetten op de heuvels nabij de stad griekse monumenten en, o gruwel! geïmiteerde ruïnes! Nu wil ik niet beweren, dat deze fantasmagorie soms niet een nochal aardig effekt maakt, en wel in staat is soms iets als een Helleense illuzie op te wekken; maar wie noch een greintje gezond oordeel in zijn hoofd heeft, zal toch inzien, dat dit hele spelletje gewoon krankzinnigenwerk is! Hier weer, evenals in de muzea, ondervindt men het volslagen gebrek aan enigsins verheven kunstsmaak bij dit volk, dat op den dag van heden Sir Walter Scott noch als een half-god vereert, en ondervindt men noch gevoeliger zijn gebrek aan werkelike artiesten, die dan de stad en haar omgeving met eigenaardige en bij grond en klimaat passende monumenten moesten stofferen. Maar dit wilde ik nu alleen maar zeggen: niet óm, maar ondanks dat aapachtige Griekse gedoe is, en blijft Edinburgh een wondermooie stad - en dat mooie dankt ze vooral aan haar natuurlike ligging. Op een half uur van de Firth of Forth, waarvan men de overkant van op de omliggende heuvels zien kan, ligt Edinburgh in een vallei. Midden in de stad verheft zich een rode, ruwe, hier en daar bewassen rots, steilrecht aan alle kanten, behalve aan éen kant, waar ze zacht glooiend in een lange straat neerdaalt. Als uit de rots gegroeid verheft zich daarop het Kasteel - een zeer uitgebreide en ingewikkelde struktuur van aloude gebouwen - stad en omgeving domienerend. De vallei naast het Kasteel, noordwaarts, is als publieke tuin aangelegd, waarin twee gebouwen (Muzeum en Royal Institution), en daarachter strekt zich uit de nieuwe stad, met grote, ruime winkelstraten, terwijl aan de andere kant, zuidwaarts van 't kasteel, de oude stad haar zonderlinge, zeer hoge huizen verheft. Noordoostwaarts van de kasteelrots, noch binnen de stad, verheft zich een andere groene heuvel, Calton Hill, waarop en waarrond talloze monumenten en gebouwen van overal zichtbaar zijn. Niet meer binnen de stad, maar vlak er bij, ongeveer oostwaarts van het kasteel, de twee hoogste heuvels van de naaste omgeving, de tweekoppige Arthur's Seat, en daar vóor, de Salisbury Craigs, een lagere, maar aan de stadszijde heel steile, rood-bruine rotsenmassa, die | |
[pagina *65]
| |
JOSEF ISRAELS
HET SOBER MAAL corporation galleries, glasgow | |
[pagina 113]
| |
tegen de hemel een overweldigend effekt maakt. Tussen dit gebergte en Calton Hill in, ligt het beruchte Holyrood Palace. Tal van plekjes groen, squares, parken, tuinen, lanen wisselen noch voortdurend af met huizen en gebouwen - zodat men maar zelden de indruk krijgt van werkelik in een stad te zijn, en nooit het benauwde gevoel van ingeslotenheid, gebrek aan ruimte ondervindt. Het kasteel, met zijn ontelbare tinnen, wallen, torentjes, wachthuisjes, kantelen rijst steeds vóor ons op in zijn omgeving van groen en rode rots en ziet er - vooral bij maneschijn - zo romanties en sprookjesachtig uit, dat men nooit moe wordt van uit Princes street de grillige silhouët te bekijken. Maar wat uniek mooi panorama overziet men van op 't kasteel zelf! De hele, mooie stad, met al haar heuvelen rondom, strekt zich daar uit in eindeloos perspektief. Naar alle kanten, waar men zich ook keert, is het uitzicht verrukkelik. Overal komt, tussen huizen en monumenten, groen of rotsgrond doorpiepen; overal in de verte, in het landschap buiten de stad, schaart zich heuvel aan heuvel en veruit, ten Noorden, schittert het water van de Firth of Forth. Een noch mooiere blik op de stad zelf heeft men van op Calton Hill, of beter noch van op de brede wandelweg die, langs de stadszijde, op de Salisbury Craigs is aangelegd. Dat panorama moet men gaan bewonderen, zoals ik het deed, tegen de avond, als de zon neerdaalt achter de stad in een lichte, wazige avondnevel. Edinburgh strekt zich dan uit in een dubbele, driedubbele golving van heuvelen, oprijzend, de een na de ander, vervloeiend in elkaar, bleker wordend in de verte of heel en al wegsmeltend in de hemel. En op die bergen en die rotsen en in die valleien, op een uitgestrektheid, die met éen blik niet is te omvatten, rijzen, dicht naast elkaar als de halmen van een korenveld, de gebouwen op: torenspitsen, tinnen, kolommen, koepels, obelisken, monumenten. Als geciseleerd op een zilveren schild lost die silhouët uit op de witte nevel aan de horizon, waarover de zon heenglijdt als een vurige druppel smeltend metaal. - En uit duizend en duizend schoorstenen kronkelt de rook, lost zich op in de nevel, fladdert door de lucht in witte panachen. Het is als een verschijning uit de sprookjeswereld, als een viezioen uit het land van Verbeelding - een massa, die denken doet aan het ‘kasteel met driehonderd torens’ uit Psyche van Louis Couperus, haast de vorm aannemend van een monsterachtig dier, een voorhistoriese draak, waarvan de puntig geschubde en gebochelde rug hoog tegen de hemel oprijst, en dat door al de porieën van 't vuur inhoudend lijf een walm van damp en rook uitadement... P.B. Jr. ![]() EDINBURGH MET CALTON HILL, gezien van het Kasteel.
|
|