zei de schilder, zult ge kunnen zeggen wat het voorstelt. Nu: wat stelt het voor?
- Het stelt voor: Een symfonie in kleur, zei ik. - Dat doet het werkelik, zei de schilder; maar de tietel is te algemeen; want alle goede schilderijen doen dit. Ik heb er iets anders mee bedoeld... Nu, raad!
- Om te kunnen raden moet ik me eerst duidelik rekenschap geven van 't geen ik zie, en dat is niet gemakkelik. Ik zie in een wijd landschap, in een Hongaarse poesta...
- Zoek het maar niet zo ver, zei de schilder: het is 'n Hollandse hei. - In 'n wijd landschap, waarover avondschemering, zie ik tegen de lichtende lucht 'n donkere gedaante op 'n heuvel. Hij houdt in de hand 'n blad papier en kijkt naar de wolken, die er in allerlei gestalten zijn, rolrond en gerekt, zacht- wollig- blauw met goud omzoomd of paars met verzilverde randen en hoger-op geschulpt en geribbeld en noch hoger-op gestreept... En nu ik goed toezie, merk ik dat ge de lijnen en welfsels en inbuigingen van het vrouwelik lichaam in allerlei verschillende houdingen met veel kennis van zaken hebt verwerkt in al die zonderlinge wolkenfieguren.
- Maar wat betekent het? vroeg de schilder ongeduldig. - Me dunkt, het is noch-al duidelik, zei ik; de man met het blad zijt gij of 'n ander die wolkenstudies maakt. - Mis, zei de schilder.
- Dan, zei ik, is het 'n dichter, die zich inspireert tot een gedicht. - Mis, zei de schilder. - Dan 'n musicus, die 'n wolken-symfonie komponeert.
- Het is noch altijd mis: het gaat u precies als de wolken: ge vergist u voortdurend. - Zeg dan, hoe het schilderij heet. - Het schilderij heet: De wolken vergissen zich. - Het wordt hoe langer hoe raadselachtiger zei ik: ik geef het op!
- Nu dan: ik zal het u uitleggen, zei de schilder. Als ge goed kijkt, zult ge moeten toegeven, dat ik in de wolken-kopjes wolken-natuur heb uitgedrukt. Al de vrouwelike lichtzinnigheden in gebaar en gelaat komen er aan de dag en allen hebben het druk over de man op de heuvel. Kijk hoe lief hij tegen ons doet, lachen ze; hij is dol op ons: hij kan zijn oog niet van ons afhouden: voortdurend lonkt hij ons toe. En de man op de heuvel bekrabbelt zijn papier: hij noteert: wolkenkoppen gekeerd oost, wind west gematigd: strepen lang-dun uitgerekt, storm-verschijnselen bovenlucht; kroes-schuimig-gekuifd-golfsgewijs-saamgepakt weerstandsbewijs van dóór-natte nacht-atmosfeer. In éen woord, zei de schilder, de fieguur op de heuvel is niet de warmbloedige man van de kunst, maar de koel-exakte noteerder van waarnemingen tot wetenschap. - Evenmin als ik dat kan weten, kunnen de wolken het weten, riep ik lachende. - Dat kan me niet schelen, zei de schilder en hij keerde zich nijdig om.