| |
| |
| |
| |
Tentoonstellingen
¶ Edgar Farazijn ❧
Aanvang Februarie, in de Verlat-zaal, tentoonstelling van onze gewaardeerde medewerker, Edgar Farazijn.
Niet minder dan 46 schilderijen van verschillende grootte, voor het meerendeel werk uit de twee of drie laatste jaren, waren daar verzameld, en met innig genoegen stellen wij vast, dat weinige tentoonstellingen, zeer weinige zelfs, hier ter stede een even grote als welverdiende bijval mochten verwerven.
Hoe het nu komen mag, dat zo weinige Antwerpse dagbladen Farazijn's schilderijen iets meer en beter waardig keurden dan vijf of zes regeltjes, enkel wat tot op de draad versleten banalieteiten onder de gewone rubriek ‘tentoonstellingen’? Dat stilzwijgen, - zullen wij zeggen: dat doodzwijgen? - moet des te meer bevreemden, als men zich herinnert, dat de meesten van die organen destijds noch aan geen hele kolom genoeg hadden, om hun bewondering uiting te geven voor de meesterstukken van zekere schilders van derde, zesde, twaalfde en zelfs elf-en-dertigste rang, die elk ernstig, wat zelf respekt hebbend beoordelaar zich wel zou wachten.... te noemen!
Konden die bladen wellicht noch niet vergeten, dat Farazijn destijds een stuk mede-ondertekende, waarbij aan een mandarijn van de lokale krietiekasterij een brevet van onbevoegdheid werd verleend?
Of.... achten die heren het wellicht het geraadzaamst en voorzichtigst, de garder de Conrart le silence prudent, zodra zij met ware kunst te doen hebben?
En Farazijn geeft ware kunst te genieten, al ondertekent hij, evengoed als welk ander artiest, ook noch andere dingen dan meesterstukken.
Hij geeft ware kunst, omdat hij werkt uit aandrang van het gemoed en niet... om wille van het smeer dat, eilaas! voor zovelen de enige drijfveer is, die zij kennen; omdat hij zich niet bekommert om de vooroordelen en de slechte smaak van onwetende ‘opkomelingen’, die ‘óók een schilderijtje’ willen hebben en dan onfeilbaar de onbeschaamdste knoeierij van de eerste de beste broddelaar - vaak peperduur - betalen; omdat hij het talent, waarmede de natuur hem begiftigde, door ernstige studie te midden van de natuur zelf heeft ontwikkeld en gerijpt.
In Farazijn's tentoonstelling trof het al dadelik, dat zijn jongste schilderijen ook zijn voortreffelikste zijn. Hiermede willen wij nu niet beweren, dat zijn werk uit 1899 en 1900 in het opzicht van de uiterlike tekniek zo ver boven dat van vroeger zou staan! Sedert lang al is Farazijn het ambachtelike volkomen meester... Wat zijn werk van heel onlangs boven dat van voorheen verheft, dat is de stemming, die hij er al meer en zekerder weet in te brengen, en die b.v. voortreffelik uitkomt in de stukken, die ik als de beste beschouw van deze tentoonstelling, zijn Gezicht op Nieuwpoort, In de Duinen bij Avond, De Kabel Bij lage Tij, Avond, Maneschijn, Oude Dagen, Te Katwijk.
Farazijn gaat dieper dan hij plag te gaan; hij geeft meer dan de schone uitwendigheid van de dingen, meer dan de kleuren en het licht. Hij laat nu ook spreken het gevoel, dat in die dingen, zelfs in de zoogenoemde zielloze, ligt opgesloten, en dat alleen dichterlike naturen er weten uit te lezen.
Het deed mij niet weinig genoegen, dat de verdienstelike en slechts al te nederige kunstenaar verscheidene van zijn werken mocht verkopen, o.a. een pereltje van plein air-kunst, Het Dok, een klein stukje, los en breed geveegd, wonderbaar van kleur, niet minder mooi als zekere kleinere schetsen van Door Verstraete.
| |
| |
Hoe jammer echter, dat zijn Ophalen van de Netten, het voortreffelik zeetje met het ezeltje, dat op zijn lading te wachten staat, en zijn gezicht op Nieuwpoort, geen liefhebber vonden.... Hoe jammer vooral, dat het muzeum van zijn geboortestad zich niet een van deze twee, het liefst Het Ezeltje, aanschafte....
Beide stukken waren die eer over- en overwaard.
Br..
| |
☘ Pour l'Art ✠ IXe tentoonstelling ✠ 19. januarie - 18 februarie 1901 ❧
In haar geheel misschien minder gewichtig dan die van 1900, bevatte deze ekspoziesie toch menig werk van wezenlike waarde. Wat Hannotiau, Laermans, van den Eeckhoudt, onder de schilders, Is. de Rudder, Fabry en Mevrouw Is. de Rudder in het vak van de dekoratieve kunst, Rousseau en Braecke als beeldhouwers inzonden, was op zich zelf reeds meer dan voldoende, om tot een uitstapje naar Brussel te doen besluiten.
Ik noemde Hannotiau en Laermans het eerst, omdat hun werk op mij de diepste indruk maakte. Hannotiau, die zijn oude liefde voor ons heerlik Brugge onwrikbaar getrouw blijft, ziet tot zelfs de meest alledaagse verschijnselen van het leven in de stille Westvlaamse hoofdplaats met de ogen van een dichter, die, nooit moe gestaard op het van glorie stralende verleden van de oude stede, met elke eigen blik een weerschijn van die glorie op de werkelikheid afwerpt. Dit blijkt weer duidelik uit De Toren bij Nacht, een zeer eigen viezie van de eigenaardige toren van Onze Lieve Vrouw, oprijzend, reusachtig groot, in het teer neerzilverend maanlicht, heel, heel hoog boven de nu veel te kleine huisjes.
Als koloriest was Hannotiau nooit zo aantrekkelik als ditmaal: meer en meer brengt hij de kostelike fluweeltonen van de Breughels, Leys, Hendrik de Braekeleer in eer.
Drie-Koningen te Brugge, Ouderwetse Toilet-kamer en De Ongenode Gast zijn alle drie voortreffelik.
René Janssens ook is een geboren koloriest. Hoe jammer, dat hij zo zelden doordringt tot even onder de uitwendige kant van de dingen. Wist hij in zijn werk maar wat diepte, wat ziel te leggen, hij zou mogen meegerekend worden tot onze beste jongeren.
Over Laermans heb ik, na wat ik over hem schreef in mijn uitvoerig opstel over de laatste Driejaarlikse, niets nieuws te zeggen.
Een kunstenaar, die mij toeschijnt een heerlike ontwikkeling te gemoet te gaan, is J. van den Eeckhoudt. Zijn Zeug met Bigjes getuigt van ongemene begaafdheid, al is de behandeling noch wat oppervlakkig. Waren die verbazend juist geziene dieren wat krachtiger doorgevoerd, het stuk zou - in alle ernst - naast geen Verwee verbleken.
Fichefet zond portretten van een noch al droge, maar gediestingeerde toon; de vlezen mat zonder enige doorschijnendheid; - degelik, eenvoudig werk, zonder diepte,
Firmin Baes stelde ten toon een tweetal uitnemend geslaagde tekeningen, o.a. Zonsopgang, een paar gewone portretten, een belangwekkende Kerstnacht, zeer interessant van opvatting, en vooral een karaktervolle Landman, de buste van een Brabants boertje, uitkomend, in 't warme rijke rood van zijn baaitje, op het malsgesapte groen van een boomrijk fonnetje.
Ottevaere schijnt, zonderling genoeg, onder de invloed te zijn geraakt van wijlen Böcklin. Zijn overigens wel aardige Meermin, een akwarel, herinnert in dit geval aan de Sierenen van de Bazelse meester.
De landschappen van Frans de Haspe bevielen mij zeer; wijd, bijna grenzeloos van horiezon, zijn zij mooi Vlaams en Brabants van karakter. De jonge schilder poge echter zekere neiging naar kromo-tonen te vermijden, in een paar van zijn schilderijen onmiskenbaar. Morgen van Hamesse is een zeer wel weergegeven, fijngevoelde natuurindruk. Coppens, Dierickx, Mevr. Lacroix, Viandier, Vierin, vermeld ik slechts.
In het vak van de toegepaste kunst schitterde op de eerste plaats Mevrouw de Rudder met een geborduurd paneel,
| |
| |
De Lente, een heerlik gevonden kompoziesie, uitgevoerd in een weelde van uiterst gediestingeerde, zachte halftonen, met een vastheid van hand, die verbaast.
Van Emiel Fabry waren er op een soort van stevig zeildoek geschilderde tapijten, waarvan vooral De Bloemen grote verdiensten bezit. Zeker - Engelse en Ietaljaanse invloeden zijn hier merkbaar; enkele fieguren of gedeelten van fieguren zijn wat zwaar, wat lomp; - doch andere fieguren weer vertonen een ongemeen elegante, wel eigengevonden silhoeët, en als geheel van kleur zijn deze dingen werkelik mooi.
De verdienstelike juwelen van het huis Wolfers en de smakelike maskers van Is. de Rudder zouden meer verdienen dan een enkele vermelding.
Van de beeldhouwers verdienen Rousseau, met zijn Slapende Herders en zijn Borstbeeld van de Heer H. van de Vin, Braecke met zijn Vissersvrouwen en Antoon Springael met zijn Buste d'Homme en zijn paar fieguren van vissers grote lof.
Een enkel deelnemer leverde boekillustrasies, Lynen, die een reeks geestig gedane platen voor zijn bij Lamertin ter pers zijnde schildersnovelle, Seb. Vrancx, tentoonstelde.
Br.
| |
☘ Frans Courtens in de Verlatzaal te Antwerpen ❧
Het is een zeldzaam genot, een verzameling schilderijen te bezichtigen als die, welke onze onovertroffen Courtens op dit ogenblik in de Verlat-zaal tentoonstelt. Al wat wij hier te zien krijgen, landschap, zee- of stroomgezicht, binnenhuis of stalletje, stukken met vee of met menselike figuren, morgen- of avond-, dag- of nachteffekten, indrukken uit Lente, Zomer, Herfst of Winter, eindelik, afgewerkt schilderij of eenvoudige schets, - het is werk van een zo volkomen rijpheid en een zo dege degelikheid; het getuigt van een zo verbazend meesterschap over de uitwendige middelen en van een zo grote liefde tot het ware natuurschoon; het is zo eenvoudig goedrond, zo recht vóór de vuist, zo zonder enige bijgedachte aan mode of merkantielisme opgevat en gedaan; het is zo door en door Vlaams en het maakt, alles te samen genomen, een zo harmonieus en machtig geheel uit, dat men al die indrukken tegelijk ondergaat, zonder in staat te zijn, te onderzoeken, wat nu eigenlik de grootste bewondering verdient.
Waarlik! Zo ooit de vox populi, in zake van kunst, met de vox Dei gelijk stond, dan is het hier het geval.
Hoe vaak gebeurt het niet, dat het publiek zich tegenover het werk van overigens zeer talentvolle artiesten in twee en zelfs meer bijna vijandlik tegenover elkaar staande kampen scheidt, waarvan het één voornamelik bevat die bewonderen, het andere hoofdzakelik die bedillen en afbreken. Hoe vaak ontmoeten wij, vooral op onze dagen, geen werk van zeer hoge rang, dat toch maar alleen voor enkelen, voor de artiesten of zelfs alleen voor die van een bepaalde richting, volop genietbaar is. Het zal wel allen hier te Antwerpen zijn opgevallen, dat, wat Courtens heden te zien geeft, een in hoge maat verzoenende indruk te weeg brengt. Niemand, aan welke richting hij ook de voorkeur geeft, verlaat deze tentoonstelling, zonder een gevoel van zeldzaam voldaanzijn en innige dankbaarheid; zonder het bewustzijn, te hebben leren kennen een kunstennaar, die van heden af en voor alle tijden aanspraak kan maken op een plaats in de rangen van de meesters van landschap en mariene: Rubens, Rembrandt, Hercules Seghers, Ruysdael, Hobbema, Constable, Turner, Corot, Rousseau.
Het is, om er bij te wenen van woede en rage, wanneer men, na zo menig tafereel uit deze tentoonstellng bewonderd te hebben, denkt aan zekere bestaande reglementen, welke.. beletten, dat een of ander van deze gewrochten aangekocht wordt voor een muzeum als het Antwerpse, dat wel reeds één werk van Courtens bezit, - geen van zijn allerbeste echter! Het is onze volstrekte, onwrikbare overtuiging: steden, die er een galerij van hedendaagse meesters op nahouden, moesten steeds gereed geld voorhanden hebben, om zich kunstjuwelen als de nu in de Verlatzaal prijkende Maasboorden, Nakende
| |
| |
Herfst, De Melkster, onder geen voorwendsel te laten ontgaan.
Evenzeer de scheppingen van onze grote tijdgenoten als dle van de meesters uit de 17e, 16e, 15e eeuw moeten wij leren beschouwen als-, pogen te maken tot een soort van nasjonaal eigendom, dat noch ons ontvreemd noch van ons vervreemd mag worden.
Heden kunnen onze openbare besturen voor twintig, vijftien, tien, ja, soms voor een paar duizend frank werken van onze allereerste kunstenaars aankopen, die - het is absoluut en absoluut zeker - binnen een goede honderd jaar en vroeger vijf en tienmaal meer zullen waard zijn.
Wie sticht er te Antwerpen een ‘Vereniging van Muzeumvrienden’, die ten doel zal hebben, om met alle mogelike middelen te bewerken, dat wonderen van kunst, als Heymans, Claus, Baertsoen, en onze Courtens sedert een tiental jaar voortbrachten, voor ons en onze nakomelingen niet verloren gaan?
Het gaat niet aan, in een uitgaaf als de onze, waarin voor zo vele andere rubrieken plaats moet worden overgehouden, uitvoerig ook maar de helft van de 32 schilderijen te bespreken, die deze tentoonstelling omvat.
Hoe voortreffelik ook, toch moeten taferelen als De Geitenhoedster, Winteravond, Het Ophalen van de Netten, Als 't Winter wordt, Betrokken Lucht, Kreekje in de Zuiderzee, Lente, het nu doen met deze eenvoudige vermelding van hun opschrift.
Ook van de verbazend mooie kleine stukjes, Bij 't Krieken van de Dag: een weitje, noch geheel in nevelen, waar wat koeien, half onduidelik noch, staan te wachten op de melkster, terwijl, in het Oosten, in zacht strelende roze-toon de morgen doorbreekt; of van Na een Dag met Sneeuw, een rieviertje, rollend drabbige wateren tussen twee besneeuwde lage oevers, op de een waarvan, achter een kerkje en wat bomen, de wechzinkende winterzon, plots doorbrekend, een vuurwerk van gouden stralen uitwerpt; of noch van Zonsondergang op Zee, het horiezonloze wereldwater, stil wegdeinend in edele, fijn-groenschemerende schelptonen, onder een hemel van dezelfde kleur, waarin een weemoedig blozend zonnetje in een halo van teerblauwe dampen hangt te kwijnen, kunnen wij hier niets meer zeggen.
Het doet mij ongemeen genoegen, door elk werk, in deze gehele verzameling, bewezen te zien, dat ik ten onrechte sedert enkele jaren de vrees koesterde, dat deze kunstenaar, van wie de ambachtelike vaardigheid inderdaad ongelooflik groot is, zou gaan offeren aan zinledige virtuozieteit, terwijl zijn ongemeen scherpe kijk op de werkelikheid van de dingen hem al meer en meer aan het louter stoffelik mooi zou verslaafd hebben.
Zeker is tot zelfs de geringste studie, welke in deze tentoonstelling werd opgenomen, een stuk werk van meer dan gewone waarde; de grotere schilderijen zijn in hun doorwrocht- en doorgevoerdheid zo volledig af, zulke onberispelike ‘morceaux’, als men maar bij een enkel vroeger of later meester zal aantreffen. Licht van jaar- en dagtijd; beweging van mens, dier, plant of voorwerp; kleur van hemel, wolken, geboomte, water, akker of wei, het wordt ons alles en alles zo verrassend waar, zo reëel, zo begochelend-onmiddellik vóórgesteld en weergegeven, dat men zou wanen de natuur zelf vóór ogen te hebben....
Doch telkens tempert de warme liefde voor poëzie, die in de werkelikheid schuilt, wat er anders wellicht al te materjeel, al te gewoon-waar zou in voorkomen, en meer dan ééns wordt daarbij een stemming, een impressie uitgesproken, die aandoet als ware en innige natuurlieriek.
Terwijl ik dit schrljf, regent het daarbuiten, zoals het van deze ochtend vroeg al zonder ophouden gedaan heeft tot deze late winternamiddag toe; en nu ik de ogen even opsla en door het venster van mijn werkkamer naar buiten kijk, geven mij de dingen, die ik daar in de Diergaarde vóór mij zie, nog eens het bewijs, dat Courtens als slechts weinigen er in slaagt, de algemene indruk, die de natuur op ons mensen teweegbrengt, vast te houden en in een hogere macht te vertolken.
Een van zijn schilderijen is getieteld: Een Dag met Regen. Een landweg met
| |
| |
wat boerenhuizen links, eindeloos onder de dubbele rij hoge, naakte bomen, druipend in ijskoud huiveren, onder een zwerk, dat in zijn eenvoudige grijsheid enkel nieuwe dieluviën voorspelt. Weergeven, met de kleur van de werkelikheid zelf als 't ware, het gore, vuile, rotte van zulk een dag; - wie het kan is een ‘werkman’, voor wie men terecht eerbied zal koesteren. Toch gaf hij nog nlets anders weer dan de volstrekt uitwendige, de louter stoffelike kant van de dingen.... In de materjele waarheid ligt echter een andere verscholen, een van dichterlike, van hoger orde; - die zal uitspreken, wie mij, uit de beschouwing van zijn doek of paneel weet te doen voelen de adem-benauwende melancholie, het geestdrukkende spleen, de zonderlinge angst, welke zulke dagen in zo velen van ons teweegbrengen, - en wie dit kan, is meer dan een handig werkman, - hij is een kunstenaar in de meer verheven zin van het woord, een dichter. Zulk een man is Courtens, en zelden voelde ik het als vóór het hoger genoemd schilderij, dat mij, zij 't ook maar voor een poosje, zo heel en al in de stemming bracht, waarin mij de aanblik van de kletsnatte, uit alle kruinen drup-druipelende Diergaarde telkens terugvoert.
Wie de volle maat van Courtens' kunnen wenst te leren kennen, die verdiepe zich een half uur in de beschouwing van Maasboorden en Nakende Herfst, twee hoofd-glanspunten in deze ekspoziesie, alleen overwaard dat men er van .... Aarlen of Veurne .... voor naar Antwerpen reist. Ei mij! Men komt er zo vaak om heel wat minder.
Met een paar andere stukken van Verwee, Heymans, Claus, Verstraete, Baertsoen, wijlen Gustaaf den Duyts en Courtens zelf, behoren deze twee op grote schaal uitgevoerde werken tot het allerhoogste en allervolmaakste, dat de moderne landschapschildering in ons land en elders opleverde.
Het stuk De Maasboorden, uitmuntend in de eerste plaats door de stoutheid en in zekere zin de nieuwheid van de voorstelling, de mise en page, is een ongeëvenaarde harmonie van de helderste, levendigste toetsen en tinten, de ongerepte frisheid van de natuur weergevend met een alle ondichterlike ruwheid uitsluitende realieteit, die aan toverij doet denken. Een weelde van fijnparelmoeren tonen in lucht en water, van uiterst teer groen in de bomen heel ver en van mals gesapte grassen op de voorgrond, - het geheel. aandoende als een simfonie in zilvergrijs.
Maar dan is, bij dit stuk vergeleken, Nakende Herfst noch min noch meer dan een simfonie van goud! Een nieuwe, en wij aarzelen niet het te zeggen, - noch volmaakter uitgaaf van de vroegere, terecht Europa door beroemd geworden Gouden Regen-stukken van onze meester, vertoont ons dit enig mooie gewrocht een in effen gladheid slapende bosvijver, waarover, onder een zwerk van stevig grijs, hoge bomen hun schilderachtig verwarde takken uitsteken.
Als een reusachtig grote ets, met meesterhand gekleurd, doet, in zijn onberispelike doorgevoerdheid, deze schepping aan. In scherpe lijnen komen de donkere takken, gekromd en gebogen en dooreengevlochten, uit op de lucht. Als een pruik, een vacht van smaragd, als een... ander ‘gouden vlies’ schittert u daarboven het noch weelderig najaarsgebladerte tegen, zachter weerspiegeld, heel diep, heel diep in de sluimerende plas daaronder...
En onvergeeflik zou het zijn, zo wij nu niet ten slotte prezen als een klein wonder van gedurfdheid en gekundheid, de al te nederig ‘studie’ genoemde kleinere behandeling van het prachtig stuk werk uit het Brussels Muzeum, De Melkster onder de Koe: een triomf van dat nooit en nergens overtroffen kerngezond diep, rijk, als vlammen stralend koloriet, dat onze Vlaamse schilders in één onafgebroken opvolging van af van Eyck tot Leys, de Braekeleer, Verwee, Heymans, Courtens, Claus toe, stempelt tot de zuiverste, de grootste ‘schilders’ van de wereld.
Pol de Mont.
| |
☘ Frans Hens,
die in zijn werkplaats tegelijkertijd met Farazijn, een aanzienlik aantal werken te zien gaf, is vaneen heel ander temperament. Tegenstelling van lijn en kleur en licht trekt hem het
| |
| |
meest aan; elk vluchtig natuurverschijnsel, dat buitengewoon fantasties of spookachtig is, treft hem en poogt hij vast te houden en op doek te toveren. Zò zijn Vliegend Schip, met uitgespannen hoekige zeilen, als een reusachtige vledermuis vóór de maan voortschuivende te midden van blauwachtig water en blauwachtige lucht, die samensmelten ver.. heel ver aan de gezichteinder. Het gevaarte volgt de golving der zee stijgend en dalend als ware zij den boezem der aarde, regelmatig bewogen door de ademhaling bij een zachten slaap.
Zò ook die hoge rode schouwen van een steenbakkerij aan het Scheldestrand onder de gloed van de zonnestralen als vlammen afstekend tegen de blauwe lucht. Zo ook die wolken, roze en geel en grauw, rollende door elkander boven de zee. Dat alles heeft in de natuur misschien maar een ogenblik geduurd, maar het was dan wel degelik zò als daar vóor onze ogen verrijst. Hens volgt getrouw de natuur, maar hij vangt haar beeld in zich op en vertolkt dit slechts, wanneer het zich in zijn binnenste opnieuw gevormd heeft en tot rijpheid gekomen is. Dan ook is het gesintetiezeerd; al wat er niet volstrekt toe behoort is weggevallen, en hetgeen volstaat, om het beeld te volledigen, blijft bestaan in zijn volle kracht.
‘Dan schildert Hens uit het geheugen?’ zal men vragen. Wel ja, even goed als een dichter uit het geheugen een drama dicht, dat niet zo lang duurde als noodig was, om er de beschrijving van te lezen; even goed als een toonkunstenaar uit zijn geheugen en zijn verbeelding put, om een aandoening, een gedachte of een gewaarwording uit te zingen; even goed als een beeldhouwer maanden en jaren zijn grondstof kneedt en kapt, om een beweging af te beelden, die in wezenlikheid pas een oogwenk duurde en hem trof bij een man, die wellicht niet meer leeft.
Hens is van mening, dat de studie van de natuur en de juiste tekening de grondslag uitmaken moeten van de beeldende kunst; maar hij heeft te veel gezond oordeel, om te heulen met sommige buitensporige schreeuwers, voor welke niets deugt, dat niet rechtstreeks naar de natuur gedaan is. Deze zien niet in, dat wanneer een schilderij de stipte, trouwe weergave van het wezenlike moest zijn, zij een soort gekleurde fotografie zou worden en ook niet meer kunstwaarde zou bezitten.
Daarin zijn het Hens en Farazijn dan eens, en hoeveel verschil bij hen ook bestaat, wat opvatting en wijze van uitdrukken betreft, hun eigenaardige hoedanigheden worden op prijs gesteld door elk onvooringenomen beoordelaar, die ze beschouwt als twee verdienstelike vertegenwoordigers van onze hedendaagse school.
P.B.I.
|
|