| |
| |
| |
¶ Kunstnieuws
¶ Uit Den Haag ❧
Wederom is er, evenals toen ik u mijn vorige correspondentie zond, feest gevierd in den Haag; dit keer niet voor een rijksvorst, maar voor een kunstvorst, voor H.W. Mesdag, den uitbeelder der zee in al haar wisseselende verschijningen, den volijverigen voorzitter van Pulchri, des genootschaps ‘ziel’, en milden schenker daaraan van een waarlijk vorstelijke gift. En al wordt Mesdag door menigeen geprezen en naar de oogen gezien om redenen die met de kunst vaak heel weinig hebben uit te staan, toch is hij een man van talent, van hart, van initiatief. Menig jong kunstenaar zou misschien zijn ondergegaan, als de goede Hendrik Willem hem niet had gesteund met hulp, met aanmoediging, met geld. Nu is hij den 23sten Februari, toen hij zijn 70ste jaar bereikte, behoorlijk gevierd en gehuldigd. Voorstellingen, feestmaaltijden, speeches van Israels, minister Borgesius en anderen, geschenken, oorkonden en wat al niet! Sommigen schijnen de opvatting toegedaan te zijn dat zoo'n 70ste jaar-viering 'n soort van afdoener en afdanker is, waarbij men wil zeggen: ‘Ziezoo, ouwe heer, nu is 't welletjes, schei er nu maar verder uit en laat de baan vrij voor jongere krachten.’ Wie in dit geval de mogelijkheid van 't voldoen aan deze uitnoodiging mocht veronderstellen, komt bedrogen uit, want de heer Mesdag is ‘very much alive’ en zijn ‘stem als een gong’ (zoo werd dat orgaan eens betiteld) klinkt nog onverzwakt door Pulchri's zalen en het heelal. De man werd zoowaar ook nog Commandeur van een Nederlandschen leeuw, een titel die eigenlijk meer past bij een menageriebezitter dan bij een schilder. Wanneer zal men nu dien heelen lintjes-, kruisjes- en sterretjes-rommel - al was 't voorloopig alleen in 't civiele - opruimen? Ziehier de redenen waarom ik tegen die dingen ben. Vooreerst
worden er allerlei laagheden gedaan om zoo'n hebbeding machtig te worden; sommige lieden zouden er hun medemensch voor kunnen belasteren, verguizen, vertrappen. En ten tweede: de personen die door de natuur begaafd zijn geworden met volharding, talent, plichtbesef, kennis, verstand (moed, beleid en trouw laat ik er voorloopig buiten, want met ‘das Militär’ kan je over zulke dingen toch niet opschieten) om van andere voortreffelijke eigenschappen, hoedanigheden en deugden te zwijgen, hebben al zoo enorm veel vóór op hun minder bedeelde broederen, dat het totaal onnoodig en onrechtvaardig tegenover de rest van 't menschdom is om die begaafdheden in kleur en glans op hun jaslapellen te symboliseeren en uit te stallen. Dat zulke dingen aardigheidjes zijn van vorsten om er hun hovelingen meê op te dirken, evenals de jongelingen en jonkvrouwen dit doen bij cotillons, soit; maar ernstige menschen moesten zich niet met dien onzin af willen geven en moesten diergelijke onderscheidingen pertinent weigeren. Maar ik dwaal af; laat ik liever nog wat meer kunstnieuws meêdeelen.
Van schilderijententoonstellingen kan ik er drie vermelden, nl. een in Arts and Crafts, een in den Kunstkring en een in Pulchri.
Arts and Crafts exposeerde van 15 Febr. - 15 Maart werken van O.C.J.W. Graaf van Bylandt, D.B. Nanninga en D. Wiggers. De eerste gaf schilderijen en teekeningen voornamelijk uit Spanje, Corsica en Provence. Onder de teekeningen waren enkele wat prenterig en gepeuterd, terwijl de studies uit ons land (Limburg, omstreken van den Haag) in toon te weinig verschilden van die Zuidelijke dingen. Overigens bevallen mij zijn teekeningen beter: lekkere Fransche dorpjes in 't groen en kasteelen, van welke laatste ‘Hyères’ doet denken aan den trant van Herbert Railton en ‘het kasteel te Hernes’ zeer delikaat van teekening is. Mooi is 't schilderijtje ‘Fontarabie’, een lief stadje heenblankend langs blauw water, overdekt door een blauwe lucht. 't Schilderijtje, ‘Antibes’, is Signac-achtig maar zonder 't fijne van dezen.
Nanninga exposeerde een verzameling pastels, waarbij mij het betitelen van eenige stillevens met de namen ‘Extase’, ‘Vreugde’, ‘Blijdschap’, ‘Blankheid’, wat pretentieus voorkomt. Bij mij althans heeft het eerstgenoemde geen extatische stemming teweeggebracht, en
| |
| |
evenmin heb ik heel veel vreugde en blijdschap bij de andere ondervonden. Intusschen zijn er knappe zaken bij, maar ik twijfel of pastel wel 'n geschikt materiaal is om natuurstemmingen weer te geven en of 't zich niet meer leent tot het uitbeelden van figuren. Het poederige en gevoelige van die stof maakt dat op den duur de fijne schakeeringen verloren gaan. In ‘Zware Hitte’ is het broeierige, grijs-zwoele van de atmosfeer beter uitgedrukt dan in ‘Augustushitte’;

Jos. Sattler, Illustrasie uit ‘Geschichte der Rheinischen Städtekultur’
(uit Th. Kutschmann, Geschichte der deutschen Illustration. - Goslar und Berlin, Franz Jäger Kunstverlag).
‘Avond’ is ook goed, schoon wat zwaar van lucht; leuk is ‘Buitenleven’, 'n oud vrouwtje bij 'n tafeltje met bloempotten; ‘Juli-avond’ is een echt Hollandsch landschap, ruim, tonig en vol stemming; mooi vooral is ‘Buiïg Weer’, 'n wei met wat vee en een roodgedakt huisje erachter, boompartijen sluiten den horizon af; boven aan de lucht drijven wolken, terwijl ze aan den onderkant blauw is; een mooi geheel van kleur en sentiment.
| |
| |
Lukas Kranach, De Doornenkroning
(uit Th. Kutschmann, Geschichte der deutschen Illustration. - Goslar und Berlin, Franz Jäger Kunstverlag).
| |
| |
De knapste van de drie lijkt mij Wiggers. Prachtige teekeningen en aquarellen zond hij in; zoo b.v. ‘de Rijn’ (teekening) en de aquarel ‘Maanavond’, die beide hetzelfde motief behandelen. De laatste heerlijk mooi, de maan zilverend langs het water, de boomen stil en donker langs den zoom, ijle maanschaduwen werpend: een droom van rust en zilverzachten avondvrede. Jammer dat in ‘Regendag’ (aq.) de lucht wat al te sterkvlokkig van wolkformatie is en wat veel den baas speelt, anders ook zeer mooi. Al te teer en angstvallig, vol schuchteren schroom, lijkt mij ‘Oude Wilg’ waarin ik het knoestige, gekerfde en brokschorsige van zoo'n boom te zeer mis. Van de schilderijen vermeld ik de drie getiteld ‘'s Morgens (Kasteel)’, ‘Nacht’ en ‘Kasteel’: alle drie een kasteel op 'n hoogte voorstellend. In het eerste is de lucht geel-groen, het eerste maagdelijke van den morgen, de heuvel is zacht-groen, en paarsiggrijs rust daarboven, uitziend op de ontwakende aarde rondom, het kasteel. In het tweede is de lucht blauw, met enkele sterren besprenkeld, en het kasteel, rozig-wit, troont hoog, in afgezonderde reinheid en pracht, op den blauwgroenen heuvel. In het derde bedekt een besterde lucht met horizontale donkere wolkstrepen, het grijs-blanke kasteel, in heerlijk-lichte verheid pralend in den stillen nacht, terwijl om den donkergroenen heuvel de witbastige, geelkruinige boompjes langzaam opgaand zich slingeren. Drie schilderijen waarin het natuurlijke en het fantastische op de gelukkigste wijs zijn vereenigd.
In den Kunstkring werd 27 Febr. een tentoonstelling geopend van werken van de HH. A. Broedelet, Arnold Koning, H.A. van Oosterzee en Mej. F. Wartena.
A. Broedelet zou men een luminist kunnen noemen, met dien verstande dat hij niet, zooals de meesten van dien naam, pointilleert. Verrassende lichteffecten vinden we in zijn ‘Rooker’, waar de rosse brand op 't gelaat zeer krachtig van werking is. Ook schildert hij veel in grisaille-tonen, waarvan ‘In gedachten’ (een vrouwenkop), ‘Een Drinker’ en ‘Lezend Meisje’ voorname bewijzen zijn. ‘Larensch Binnenhuis’ is ook goed, evenzoo ‘Meisje met kersen’, en zoo zou ik aan den gang kunnen blijven. Broedelet doet zich hier kennen als een schilder met veel distinctie en een bizonderen kijk.
Arnold Koning, die gewoonlijk nogal groote doeken exposeert, heeft hier niet meer dan zeven kleinere stukken, waarvan er mij slechts twee konden bevallen, en dat nog niet eens geheel en al ‘Koeien in de Weide’, zwaar van toets en ietwat somber van toon, zooals trouwens veel werk van dezen schilder, en No 31 zonder titel, een heistukje, zijn de bedoelde. Overigens heeft hij een breeden, impressionistischen blik op het landschap en wordt hij het meest ontroerd door grijze dagen, waarop het mysterie der heiden in donkere gelatenheid deint naar den verren horizon.
Het werk van van Oosterzee is, ofschoon hier en daar wat zwak, zeer stemmingsvol en poëtisch. Hij schildert meest in gedempte, stille tonen; een enkele maal ook laat hij de volle zon uitjubelen in zijn werk. Hij is een stille in den lande en roert zich niet veel. Bescheiden houdt hij zich verborgen. Maar aan de stil-gekweekte plant van zijn kunst ontluikt menige geurige bloem. Mooi fluweelig is ‘Regendag’; ‘Dooiweder’ geeft het kil-nattige van de stemming voortreffelijk weer; verder vermeld ik nog ‘Zomer in Brabant’, ‘Zomeravond’ en ‘Zomernacht’, beide herinneringen aan Noorwegen, maar vooral ‘Herinneringen aan Jotunheim’, waarin het klare pralen van sneeuwbergen tegen ijl-blauwe schemerlucht prachtig is uitgebeeld. Forscher dan de andere vaderlandsche landschappen zijn de ‘Oude Berkenstammen’, een stukje vol pittig zomergedoe van ‘stil oudgeworden’ boomen.
De inzending van Mej. Frouke Wartena bewijst, dat zij tot de zoekenden behoort die langs verschillende wegen hun doel trachten te bereiken. Het is alles nog niet volkomen ‘uitgesproken,’ zou ik zeggen. Alles nog niet tot rijpheid gekomen, en hier en daar een beetje nuchter. Het meest beviel mij ‘Avond’, ‘Nunspeetsch Interieur’, ‘Brugge’ en ‘Winter’. ‘Bij 't vuur’ deed in factuur en opvatting denken aan Suze Robertson.
Van 3-11 Maart kon men in Pulchri de nalatenschap van Dr Titsingh zien, welke
| |
| |

Ismael Gentz. - Portret van Max Klinger
(uit Th. Kutschmann, Geschichte der deutschen Illustration. -
Goslar und Berlin, Franz Jäger Kunstverlag.)
door de erfgenamen onder den hamer werd gebracht. Daar waren zeer belangrijke zaken bij; dingen van Toorop uit zijn eersten tijd, toen hij nog niet zoo'n vreeselijke symbolist en pointillist was - scènes aan 't strand te Katwijk en prachtige interieurs, zooals die keuken en de oude breiende vrouw. Verder eenige gevoelige doekjes van Zilcken, die hier als schilder beter ‘doet’ dan we hem ooit zagen; een interieur (kelderkeuken) van J.H. Weissenbruch, gedateerd '88, zeer interessant; vier stukken van den ouden Willem Roelofs; een Monticelli; een Vincent van Gogh, nog niet in zijn geoutreerde manier (molens te Montmartre); verder werken van Henricus, v. Hoytema, Gabriël, Harpignies, Bosboom (6 stuks), van Daalhof; aardige teekeningen van Ch. Dankmeyer; vier van A.G. Bilders, waarvan ‘Après l'inondation’ geïnspireerd schijnt op Delacroix' ‘Waterloo’; Artz, Bauer (waaronder zeer vroege, zoo de aquarel straatvegers voorstellend), eenige gevoelige schilderijen van Mej. C. v.d. Hart, van wien ik nooit dan illustreerwerk zag, en dat nog jaren geleden; verscheidene Mauves, Karsen, Mura, Mettling, twee Mancinis, van de drie Marissen elk een doek, enz., samen 251 stuks. Bizonder interessant was 't, hier werk te zien van Mauve jr., den oudsten zoon van den grooten schilder. Deze Anton de jongere schijnt ‘in a cool sequestered vale of life’ de ‘noiseless tenour of (his) way’ te leiden. Hij is afwisselend boerenarbeider, schrijver en schilder. De drie doeken, die hier van hem hingen, geven een hoog denkbeeld van zijn kunnen, en doen het betreuren, dat men niet meer van hem te zien krijgt. Vooral waren op deze tentoonstelling vertegenwoordigd Akkeringa en de Zwart, van wier mooi talent mooie voorbeelden aanwezig waren; ik noem
| |
| |
vooral het heerlijk blonde duinlandschapje met het geitje van den eerste.
Over verdere kunstuitingen kan ik niet te lang uitweiden. We hadden dezen Winter weer drie malen de Bohemers, wier laatste concert ik bijwoonde; zij speelden kwartetten van Schubert (Op. 29 A moll), waarin vooral 't Menuetto uitblonk, Haydn (Op. 76 No 5, D dur) met het heerlijke Largo, waarin ik geheel werd omwikkeld door dat zacht omvangende ‘weefsel en spinsel van muziek’, in zoete verrukking weggezonken door het meesleepende spel van die vier duizendkunstenaars; ‘I had a dream of azure harps of heaven.’ - ‘'t Zijn kolossale kerels’ hoorde ik 'n ouden muziekvriend in de pauze zeggen, en dat zijn ze. Als middenstuk hadden zij gekozen Op. 11 A moll van S. Tanéïew (Novität, dem ‘Böhmischen Streichquartett’ gewidmet), een echt modern kwartet, vooral contrasteerend met den klaren eenvoud en de blijmoedige kalmte van vader Haydn, hier en daar wat duister en gewrongen van stijl, met allerlei onverwachte, labyrinthische wendingen, maar waarvan het Presto een meesterstuk van instrumentatie is.
Ook was er een harpmatinee van den beroemden Engelschen harpist Aptommas, op wiens programma o a. vermeld stond, dat hij een prachtige diamanten doekspeld van koningin Victoria had gekregen en verder: ‘Upon the last accasion the Queen honoured her favourite Harpist with a tête-à-tête, at the end of which the fortunate musician was commanded to insert his name in the private birthday book of his Royal Patron.’ Allemachtig interessant! Vooral de woorden, die ik mij veroorloofd heb te onderstrepen, zijn rijk. Wat 's mans spel betreft, dat was werkelijk zeer knap en verbazingwekkend van technische vaardigheid, maar zijn instrument, dat als een soort van wonder stond geroemd, viel mij niet meê; het snerpte nog al eens in de hoogte. De Welsh Melodies waren zeer karakteristiek, maar de Mondschein Sonate en Chopins Fantasie Impromptu moet men toch op de piano hooren, die verliezen veel te veel op 'n instrument, waarvoor ze niet geschreven zijn.
Van de drie sonatenavonden, gegeven door den violist Timmner uit Amsterdam en den pianist Carel Oberstadt van hier, was het middelste wel het mooiste, waarop de beide kunstenaars, die elkander goed bleken te begrijpen, ten gehoore brachten de Sonate No 2 A dur Op. 100 van Brahms, Beethovens Kreutzer-Sonate en de Sonate van César Frank. Nobel en breed klonk als altijd de viool van Timmner. Er zijn er die zeggen, dat hij niet zoo goed meer is als vroeger, voordat hij zijn vinger had dòòrgespeeld, maar het verschil is zeer weinig merkbaar. Zijn temperament is in ieder geval hetzelfde gebleven, en zijn streek is even vloeiend en genuanceerd; misschien dat hij nu en dan een schijnbaar gevoeld verlies in kunnen tracht te vergoeden door te veel kracht en eenige ostentatie. Oberstadt deed zich weder kennen als een zeer beschaafd, gevoelig virtuoos.
Ook Harold Bauer gaf onlangs een pianoconcert in deze stad. Heerlijk mooi waren van het rijke, gevarieerde programma de Prélude en Fuga No 3 van Bach en de stemmingsvolle Kreisleriana Op. 16 van Schumann.
Eergisteren werd in den Kunstkring een tentoonstelling geopend van Finsche kunst en huisindustrie, die mij niet meêviel. Enkele frissche tapijten en aardig bewerkte snuisterijen daargelaten, was er niet veel bizonders. De prijzen die voor de voorwerpen gevraagd werden waren ongehoord hoog. Overigens schijnen ze in Finland van schelle kleuren te houden.
Maurits A.W.
den Haag, 1sten Paaschdag 1901.
| |
| |
| |
¶ Oude meesters in biezondere verzamelingen in Zuid-Nederland ❧
Zou het niet hoog tijd gaan worden, uit te zien naar middelen, - en desnoods naar maatregen, van hoger hand te nemen, - om te voorkomen, dat steeds meer kunstscheppingen van onze nasjonale meesters, vaak van onschatbare waarde en enig in haar soort, op openbare veilingen of van hand tot hand, aangekocht worden door en voor uitheemse muzea of verzamelaars en aldus - meest zonder hoop op een mogelike wederkeer - voor het volk, van het nasjonaal erfdeel waarvan zij deel maken, verloren gaan?
Voor een of ander navorser - die niet opziet tegen vele en langdurige opzoekingen in vijftig jaargangen van even vele dagbladen - is de taak wechgelegd, de tietels bij elkaar te zoeken van de schilderijen, beeldhouwwerken, altaren, kroon- en andere kandelaren, enz., welke van 1830 tot 1900 van Belgies in Engels- of Amerikaans bezit zijn overgegaan, vaak met de openlik bewezen medeplichtigheid van menig gemeente- of kerkbestuur, altijd of bijna altijd door de onvergeeflike lauw- en luiheid van degenen, die eigenlik alleen bevoegd waren, om zulk een verlies te voorkomen en voor welke het plicht was, zulke dingen te verhinderen.
Haast geen jaar verstrijkt, zonder dat te Antwerpen of te Brussel, te Gent of te Leuven, ja, meer dan ééns in onbeduidende provinsiestadjes, een of andere biezondere verzameling onder de hamer komt.
Zulke biezondere verzamelingen nu zijn in ons klein landje, zelfs heden noch, nadat er zovele... reeds verspreid werden, talrijker dan wellicht iemand denkt.
Voorzeker - in recht vele zijn de heuse meesterstukken tamelik schaars; in meer dan éen komt zelf niet veel anders vóór dan.... werk van geheel ondergeschikt belang; doch in haast alle zal men enkele of ten minste één enkel stuk aantreffen, dat een of andere in onze openbare galerijen bestaande leemte voortreffelik zou aanvullen.
Leemten? Bestaan er dan werkelik leemten in onze van Staats- of Gemeenwege ingerichte verzamelingen? Is zulks heus en wis mogelik?
Er is, in het gehele beschaafde Europa, wellicht geen muzeum, - geen Louvre en geen Pinakotheek, - waar geen leemten zijn aan te wijzen... Zulke leemten zijn echter vooral opvallend en betreurenswaardig in muzea, die, zoals onze voornaamste Belgiese, vooral bestemd zijn, om een zo volledig beeld te geven van de gehele ontwikkeling van onze nasjonale school.
Het zou - naar het ons voorkomt - een uiterst verdienstelik werk zijn, een zo volledig mogelik inventaris op te maken van de schilderijen, beeldhouwwerken en wat dies meer, tot heden toe zowat overal in ons landeken verspreid.
Zulk een inventaris, menen wij, zou voor de muzeumbesturen en bestaande kommiessies, hun tans dikwels uiterst moeilike taak - de hun toevertrouwde verzamelingen te verrijken - wel wat vergemakkeliken.
Om een - natuurlik zeer ontoereikend denkbeeld te geven van de werkelik niet licht te overschatten betekenis van zulk inventaris - willen wij heden, uit enige oude katalogen, enige biezonderheden bij elkaar zoeken.... De lezer gelieve wel in 't oog te houden, dat wij ons lijstje zonder moeite twintig maal groter zouden kunnen maken.
In prievaat-bezit waren noch in 1886 en zijn waarschijnlik noch heden voorhanden:
van Pieter Aertssens (1508-1573), een Boeren-Binnenhuis, - bij den Heer Ed. Fétis, te Brussel;
van Jeroen Bosch (1460-1516), Het laatste Oordeel, bij de heer C.L. Cardon, te Brussel, en Beproeving van de Rechtvaardigen, bij Ridder Leo de Burbure;
van Hendrik met de Bles (1480-1521), Christus tussen twee Moordenaars, bij de heer Cardon, en S. Pieter op de Baren wandelend, bij de heer Ed. Fétis; - in dit tweede stuk, in een rotsholte, Bles' uiltje;
van Dirk Bouts (1420-1475), S. Jeroen's Boetedoening, bij de heer Ed. Fétis;
van Jan of Fluwelen Breughel (1568-1625), Landschap, bij Leop. de Beauffort; Vismarkt te Antwerpen, bij Scarsez de Locqueneuville, te Farciennes;
van Pieter Breughel, de oude (± 1525- | |
| |
1569), De Hobokense Kermis, bij de heer Mignot, lid van de Senaat; De Alchiemiest, bij de heer Dr Max Rooses, alhier, en Landschap met Schaatsenrijders, bij graaf Leop. de Beauffort;
van Helse Breughel (1564-1638), Een Dorpsmarkt, bij de heer Cardon; Een openbare Plaats, bij de heer Fétis; Een Dorpsstraat, bij Mevr. Ern. Slingeneyer, en Ganzenhoeder, bij de heer Fétis; - dit stuk is getekend: P. Breughel 1609 en op koper:
van Cornelisz van Oostzanen (1480-1530), Maria met het Kindje Jezus, getekend I.M.A. 1526, bij Ridder Camberlyn van Amougies;
van Pieter Christus (1444-1472), Verloving van Sinte Godebrechte, getekend en gedateerd 1449, bij Baron Alb. von Oppenheim, Keulen;
van Geeraard David (1450-1523), Maria met haar Kind, bij Baron Alb. von Oppenheim;
van Jan Gossaart of van Mabuze (1470-1541), Luthers (?!) Echtgenote, gedagtekend 1500, bij de heer J. Hollander, te Brussel;
van Lukas Huighens van Leiden (1494-1533), De Apostoliese Afstamming van Sinte Anna, bij de heer Cardon; Portret van Jabob Jensen van der Aa, Heer van Ossem, bij Ridder Camberlyn van Amongies;
van Marinus Claaszoon van Romerswaal (1497-1567), St. Jeroen, bij Ridder Leo de Burbure;
aan Hans Memlinc toegeschreven, De Opstanding, luik, aan weersztj beschilderd, van een triptiek, bij Ridder Camberlyn;
van Quinten Metsys (1460-1530) of aan hem toegeschreven De Accijnsinners, gedateerd 1489 en getekend met een hamertje, bij de heer Aug. Coster, te Brussel, en - zeker ten onrechte op 's meesters naam gezet - De Man van Smarten, bij de heer G. Koninckx, te Antwerpen;
van Barend van Orley (1491-1543), Maria met het Kindje, bij de heer Cardon, en een altaartafel met 6 luiken, voorstellend: Maria's Dood, Maria's Hemelvaart, Maria's Voorstelling in de Tempel, enz., gedagtekend: anno XVeXX den XI dach Augusti, eigendom van de stedelike Godshuizen te Brussel;
van Joachim Patinir (?-1524). De Roche Bayard bij Sneeuw, bij Ridder Camberlyn;
van Frans Pourbus de Oude (1545-1581), Het Huweliksfeest van Joris Hoefnagel, getekend F.F. Pourbs, bij Ridder Camherlyn;
van Peter Pourbus (1513?-1588), Portret van Jan Almar, Baljuw van Winendale, getekend: P. Pourbus faciebat, bij de heer de Pénaranda de Franchimont, te Brussel;
van Jan van Schoorel (1495-1562), een triptiek, De H. Famielie middenstuk, Een Mannenportret rechterluik, en Een Vrouweportret linker zijpaneel, bij de heer de Pénaranda de Franchimont;
voorts van onbekende priemietieven uit de 15e eeuw:
De Engel Gabriël en O.-L.-Vrouw, 2 panelen, bij de heer A. Cels, te Brussel;
Salomon op zijn Troon, en Koningin van Sebah vóór Sal. knielend, 2 panelen bij de heer G. Aelbrecht, te Brussel;
Kruisiging, met, als achtergrond, de stad Brugge, bij de heer Fétis;
Portret van Filips de Schone, als 5jarig kind, met het opschrift in gotieke letters: Gedaen Int Jaer Ons Here 1483., enz., bij de heer Cardon. -
Een volgende keer zullen wij een lijstje meedelen van schilderijen, ondertekend door of toegeschreven aan meesters uit de overgangstijd en uit de 17e eeuw. Natuurlik denken wij er niet aan, al wat hier heden wordt aangehaald voor werk van eerste gehalte of zelfs enkel maar voor onbetwist en onbetwistbaar echt uit te geven. Het was er ons alleen maar om te doen, aan te tonen, dat er - zelfs zonder buiten de grenzen van ons koninkrijk te gaan - noch veel, heel veel moois, dat in onze muzea zou thuis horen, te vinden is.
P.d.M.
|
|