| |
| |
| |
¶ Boekbeoordelingen ✠
¶ Hans Memlinc bij W.H. James Weale, associate of the Royal Academy of Belgium ☘ London, Bell & Sons 1901 ☘ XXIV + 110 bl. ❧
plaat uit james weale, hans memlinck'
uitgave van George Bell & Sons
Vergis ik mij niet, dan zal meer dan één bewering uit dit anders interessante werkje bij de mannen van het vak tegenspraak verwekken.
De heer Weale bevestigt hier nochmaals, wat hij reeds in 1865 voor het eerst mededeelde, namelik dat de famielie van de grote Brugse meester herkomstig zou wezen uit Memenlynck, een plaatsje bij Alkmaar in Noord-Holland. Hij voegt er bij, dat volgens latere opzoekingen, de famielie na 1426 zou zijn uitgeweken naar Gelderland, van waar, in de tweede helft van de XVe eeuw, verscheidene personen zich te Brugge kwamen vestigen, o.a. de mieniatuurschilder, Willem Vrelant, en de te Deutichem geboren goudsmid, Dirk van den Gheere, die later ‘one of the guardians’ werd van Memlinc's kinderen.
Ongelukkiglik blijft hij in gebreke, een enkel bewijsstuk aan te voeren, dat de uitdrukkelike verklaringen van Rombout de Doppere - dat Memlinc herkomstig was uit het kerkelik vorstendom Ments - ook maar enigsins kon ontzenuwen.
Voorlopig zal het dan ook maar het voorzichtigst wezen, de uitkomsten van A.J. Wauters in zijn Sept Etudes voor de meest waarschijnlike te houden.
Ook Weale's bewering, ‘I am indeed convinced that he must have worked in het latter city (Keulen) as a journey-man’, zou nader gestaafd moeten worden. Dat hij te Keulen moet geschilderd hebben, ja, er wellicht leerde schilderen, schijnt intussen - op grond van de meeste van zijn werken - aan geen twijfel onderhevig.
De heer Weale houdt voor ‘niet-authentiek’ verscheidene werken, welke andere geleerden, als A.J. Wauters, voor echt verklaren. Dit is o.a. het geval met ‘the blessed Virgin and child’ uit de National Gallery, ‘the blessed Virgin and child with Angels’ uit de Uffizi, en ‘the last Judgement’ te Dantzig. Ook hier houden wij het met de schrijver van Sept Etudes. De redenen, waarom de Engelse auteur het vaderschap van deze schilderijen aan Memlinc ontzegt, schijnen ons niet te kunnen opwegen tegen diegene, welke de Brusselse geleerde
| |
| |

plaat uit james weale, hans memlinc,
uitgave van George Bell & Sons
tot een volstrekt tegenovergestelde konkluzie brachten.
Evenals de andere delen van de reeks Great Masters in Painting and Sculpture is ook dit bandje versierd met talrijke en meest zeer goede reproduksies. Als eerste deel van de hele serie, dat aan een Nederlands meester gewijd is, zal het ongetwijfeld de belangstelling van velen in Noord- en Zuid-Nederland gaande maken. Tot nu toe is geen andere studie over een kunstenaar uit onze beide scholen aangekondigd. Jammer genoeg!
| |
¶ K.E. Graf zu Leiningen - Westerburg ☘ Deutsche und Oesterreichische Bibliothekzeichen, Ex-libris ☘ Ein Handbuch für Sammler, Bücher-und Kunstfreunde ☘ Julius Hoffmann, Stuttgart, MCMI ☘ XVIII + 610 bl. - K.E. Count zu Leiningen - Westerburg ☘ Translated by G. Ravenscroft Dennis ☘ German book-plates ☘ An illustrated handbook of German and Austrian ex-libris - London George Bell and Sons, MDCCCCL ☘ XX + 532 Bladz. ❧
Indien men aan degene, die over om het even welk onderwerp
| |
| |
wil schrijven, met het volste recht de eis kan stellen, dat hij volkomen te huis zij in het vak, waarover hij het hebben zal; dan voorzeker zou het moeilik, zo niet onmogelik wezen, op dit ogenblik in geheel Europa één man te vinden, die grotere bevoegdheid bezit, om een wetenschappelike arbeid te voltooien evengoed over boekmerken in het algemeen als over Duitse boekmerken in het bizonder, dan de auteur van het hierboven genoemde, in twee talen tegelijk uitgegeven werk.
Graaf Leiningen, die, altans sedert het verschijnen van nr 1 van deze jaargang, voor de lezers van De Vl. S. geen onbekende meer is, bezit, zooals wij zelf het destijds meldden, de rijkste verzameling van ex-librissen, die er ergens bestaat. Daarenboven is hij ere-ondervoorzitter van de Engelse ‘Ex-libris-Vereniging’, ere-lid van de Duitse Ex-libris-Verein, van de maatschappij voor heraldiese wetenschap Herold te Berlijn en van verscheidene geschiedkundige genootschappen.
Met spanning werd dan ook de door hem beloofde studie over de boekmerken van Duitsland en Duits-Oostenrijk door alle liefhebbers en verzamelaars van ex-librissen te gemoet gezien. Terecht verwachtte men een boek, dat - in de allereerste plaats, door de knappe indeling van de stof en de volledigheid van de meegedeelde inlichtingen omtrent de oudheid van de meest zeldzame stuks, omtrent de onderscheiden tekenaars en graveerders die vroeger en later ontwerpen leverden, omtrent de tekniese middelen van uitvoering, waarover wij beschikken, en ten tweede, door de juistheid van het over de esthetiese waarde en de doelmatigheid van de merken zelf gestreken oordeel, een leer- en raadpleegboek zou worden voor eenieder.
Deze verwachtingen nu heeft Graaf Leiningen niet teleurgesteld - altans tot op één enkele na. Aan volledigheid evenzeer als aan wetenschappelike vertrouwbaarheid overtreft zijn boek nagenoeg alle andere werken van dezelfde aard en heel zeker de onderscheidene boekdelen, welke tot nu toe in Bell's toch in alle opzichten verdienstelike serie het licht hebben gezien. Ik zou zelfs begrijpen, dat men er hem een verwijt van maakte, te veel bizonderheden van allerlei aard, namelik al te talrijke lijsten van min of meer voorname eksemplaren uit de onderscheiden tijdperken te hebben gegeven... Zo echter zal geen verzamelaar er over oordelen, en, wij lezen het immers in de tietel, vooral voor dezulken werd het boek geschreven.
De uitvoerigheid van die lijsten neemt overigens niets wech van de volledigheid, waarmede de andere delen zijn behandeld. En hier dient er op gewezen te worden, dat de stof op uiterst logiese manier is ingedeeld.
Na in enkele hoofdstukken, Allgemeines, de voornaamste zo vroegere als hedendaagse uitvoerings-metoden, de bizonderste wetten van de Duitse en Engelse wapenkunde, de vele soorten van opschriften, de meest gebruikelike grootten besproken te hebben, gaat Graaf Leiningen over tot de beschouwing van de exlibrissenvoorraad, door elke eeuw nagelaten, en staakt dit onderzoek niet, vóór hij het jaar 1901 bereikt en dus tot zelfs de allernieuwste verschijningen behandeld heeft. Daarna wijdt hij een twintigtal hoofdstukjes aan de studie van allerlei boekmerken van bizondere soort, als vorsten-, soldaten-, portret-, monogram-, kinder-, dames-, muziek- en landschap-exlibrissen, en eindelik geeft hij een overzicht van de voornaamste Duitse verzamelingen en van de voorwaarden, waarin men zulke kolleksies dient aan te leggen.
Tot de hoofdstukken, die het meeste nieuws bevatten, reken ik datgene, waarin over de boekmerken van kloosters en van geestelike personen van 1500 tot 1900 -, en dat, waarin over allerlei biezondere soorten gesproken wordt.
Velen zullen ook welkom wezen de twee kapittels, waarin de lange rij van de negentiendeeuwse vervaardigers van boekmerken - wij bedoelen natuurlik vervaardigers van voor Duitsers bestemde, merken - zo goed als volledig vóór ons defileert. Met het oordeel, door de auteur uitgebracht over elk kunstenaar, zal zeker wel meer dan één niet instemmen. Zo hadden wij, persoonlik, graag de noch al erg gewaagde beweringen van het Allgemeine
| |
| |
Künstlerlexikon, op bl. 426 overgedrukt, met name over Jozef Sattler, weerlegd gezien.
Wat het boek niet weinig waarde bijzet, dat zijn de talrijke, uitnemend geslaagde wedergaven zoowel van oude en zeer zeldzame als van nieuwere en meer algemeen verspreide boekmerken. Enkele zijn in facsimile, o.a. dat van Hildebrand Brandenburg en dat van Jacob Hainrichmann. (Tussen haakjes zij hier gezegd, dat een gedeelte van de platen uit de Duitse uitgaaf in de Engelse door andere, al even welkome zijn vervangen).
Verder vergemakkeliken de registers van de opgenomen illustrasies, de gemelde namen van personen, plaatsen, instellingen, enz., en van de vervaardigers van boekmerken, het gebruik van het lijvige werk niet weinig.
Om alles noch eens in één woord samen te vatten: het werk van Graaf Leiningen verdient, om zijn degelikheid en volledigheid, een plaats naast de beste, welke geleerden als Warnecke en L. Gerster tot heden toe hebben uitgegeven.
Het is onontbeerlik voor elk enigsins ernstig verzamelaar.
P. de M.
| |
¶ Das sind nun die Kinder von Jeanne Marni, aus dem Franzosischen von dr Paul Bornstein. - Muenchen, Verlag von Albert Langen ❧
In onze eeuw van vooruitgang zijn ook de kinderen machtig vooruitgegaan, want er zijn geene kinderen meer! dat is immers de algemeene uitroep. Dat zegt de vrouw, half ernstig, half glimlachend tot haren gade, dat zegt ook de vader, nadenkend en zuchtend soms, tot zijn echtgenoote. En ziedaar wat er ons, brutaal soms, aangetoond wordt in dit bundeltje schetsen, waarin wij het jonge meisje, den dag voor haar huwelijk, zonderlinge dingen hooren mededeelen aan hare moeder over zaken die zij toch nog niet behoorde te weten en wier bekendmaking dan ook de moeder het schaamterood naar het voorhoofd jaagt, wijl zij, de jongere, half schertsend, goedigjes hare moeder over hare kinderachtigheid berispt! - waarin wij den jongen knaap helder zien blikken in den ongeoorloofden wandel zijner moeder of de jonge dochter in dien harer ouders.
Maar of er nu geen kinderen meer zijn ofwel geen verstandige ouders meer, zie, daar ligt de knoop. En die aardige schetsjes, soms vlug en vloeiend geschreven, laten ons gemakkelijk veel meer raden dan de schrijver zegt en dat uit alles toch voortvloeit. Zoo de ouders zelve de opvoeding hunner kinderen eens wat beter bestierden - want er ligt veel waarheid in het antwoord dat het meisje aan hare moeder geeft: ‘Die Mütter sehen nie etwas, wenn sich's um ihre eigene Tochter handelt. Es hätte nur eine andere als ich sein sollen, dann hättest du sofort alles geahnt’ - en zoo de ouders eens wat voorzichtiger waren in woorden en handelingen of velen zelfs wat degelijker in hunnen wandel, zouden zij, de kinderen, dan ook niet degelijker zijn? Want nu zijn wij toch heel dikwijls verwonderd over dingen die hoegenaamd niet verwonderlijk zijn. Maar hier plaatst zich een vraagteeken. De fout ligt zeker aan vele ouders, maar ook aan de gansche maatschappij en wie gaat het gebrek te keer of hoe!
Alb. Bielen.
| |
¶ Sangur, Siamesische Sage von Hermann Fr. Ledeganck. Koln. a Rh. ✠ Verlag von Paul Neubner ❧
Een lieve Siameesche sage is Sangur, een lied der liefde dat hoog weerklinkt in den mond van Sangur, den vorstenzoon, en Selanta, de visschersdochter. Want Sangur is door zijn ouders moeten verlaten worden, veroordeeld door den priesterraad, maar wordt gelukkig gered door Rudir, den visscher, naast wiens dochter hij opgroeit. Met de jaren groeit ook de liefde aan die zij voor elkander gevoelen, welke door Rudir bemerkt en met een boos hart gezien wordt. En al heeft de vorstenzoon ook bloedige wraak gezworen aan zijn pleegvader, die zich tegen hem vergreep, toch blijft het beeld der schoone Selanta zijn hart bekoren en is de strijd hevig die in zijn
| |
| |
hart woelt. Voor aller geluk wordt de zoon door zijn vader op tijd wedergevonden en weldra pronkt de schoone visschersdochter naast Sangur op den troon.
De dichter weet soms met ongewonen kleurenrijkdom te schilderen, als blijkt o.a. uit de beschrijving van den optocht naar Boedha's tempel, waar Sangur zal verzaakt worden:
Mit glanz und Pracht, wie Siam nie gesehen,
Rauscht stolz ein Zug nach Buddhas Tempelhain,
Und reichgeschmückte Elephanten gehen
Bedächt'gen Schrittes hin in langen Reih'n;
Auf ihren Rücken Sänften ragend stehen
Von Bambus, Goldbrokat und Elfenbein -
Die Tamtams dröhnen und Trompeten schallen
Und Fächerwedel auf- und niederwallen.
Gleichwie zur Schlacht, mit eingelegten Lanzen,
Stampft vor dem grössten Elephantkoloss,
Der den Bjarmor samt seines Hofes Schranzen
Geduldig trägt, der Leibrach' stolzer Tross;
Und hinter diesen Bajaderen tanzen,
Dann folgt die Sklavenschar mit dem Profoss -
Und Tamtams dröhnen und Trompeten schallen
Und alle vor dem Herrscher niederfallen.
En diep gevoel spreekt uit de schildering van Sangur's liefde die lijdt en strijdt en zegeviert:
O Lausch dem Lied, wie dennoch Hass erlieget,
Wie Liebe leidet - und wie Liebe sieget!
Vloeiend ruischt het vers in zijn weelderigen tooi van beelden en figuren die kwistig neergestrooid worden. Waarlijk daar is gevoel en verbeelding in het gedicht en rijk, weelderig en dichterlijk is de taal: het strekt den jongen dichter tot eer.
Waarom nu de kleinzoon van onzen Ledeganck die, evenals zijn grootvader, waren dichterlijken aanleg schijnt te hebben, in het Duitsch dicht.... zie, dat vragen wij - en menigeen met ons waarschijnlijk - ons af....
Alb. Bielen.
| |
¶ Ariogais ✠ Erzählung aus der quaden Heldenzeit von Josef Orel. Brünn ✠ Eigenthum und Verlag des Vereines ‘Deutsches Haus’ ❧
Veel leert men aan de schooljeugd - en die groeit op - van de fijn-beschaafde Grieken en Romeinen, van hunne goden en halfgoden, hunne helden en half-helden en wat al nog? - En als men van de Germanen spreekt, van onze voorvaderen, dan heet het: die barbaren, die er slechts op uit waren te rooven en te plunderen, wier eenigste plezier haast was zich te bedrinken.... en daarmeê zijn ze geschetst. Maar van hunne getrouwheid aan haard en familie en aan het eens gegeven woord, van hunne gulle gastvrijheid die zij als heilig aanzagen, van hunne onversaagdheid en hunne koelbloedigheid te midden der gevaren als het gold op den vijand los te stormen, o daarvan zoo weing, zoo bitter weinig! Vraag ook eens aan onze schooljongens en ook aan zulken die toch met de gansche Grieksche of Romeinsche godenwereld bekend zijn, wat zij van de Germanen en de Germaansche mythologie afweten!.... Zie, die inleiding was noodig om te doen inzien waarom zulke werkjes als het voorliggende meer moesten verspreid en bekend geraken... In Ariogais wordt ons verhaald van den ouden volksstam der Quaden, van hunne heldhaftige gevechten met de Romeinsche overweldigers. En al is dit werkje meer bijzonder een roman, toch kan men er veel in leeren aangaande het karakter, de zeden en gewoonten dier oud-Duitsche volksstammen. Ja, meer dan een zuiver geschiedkundig werk, is het geschikt om bij het volk ingang te vinden, te meer, daar het in een zuiveren, aangenamen, soms boeienden stijl geschreven is. Jammer dat er ook zoo geene Nederlandsche werkjes in dien aard bestaan. Om dezelfde reden is ook een ander werkje aan te bevelen - eerder een opstel echter - nl. ‘Jung Diether's Heimkehr, eine Sonnwend - Geschichte aus dem Jahre 488 n. Chr., erzählt von Guido List,’ waarvan het motto, ontleend aan Pr. Heinrich Kirchmayr, zeer juist gekozen is: ‘Man fängt an zu ahnen, dass
die Geschichte unserer Vergangenheit das Arsenal für die Kämpfe der Zukunft sei.’
Het schijnt overigens de strekking te zijn van het gezelschap ‘Deutsches Haus’ door 't welk die werkjes uitgegeven werden, de geschiedenis der Duitsche voorvaderen meer bekend te maken en zulke strekking is meer dan lofwaardig. Is er op dat gebied ook
| |
| |
voor ons volk door het Willems-Fonds b.v. niets te doen?
Alb. Bielen.
| |
¶ Bibliotheek van Nederlandsche letteren ❧
De werken van onze goede Nederlandsche schrijvers onder het volk te verspreiden, ook van zulke over wie doorgaans veel gesproken wordt, maar van wie veelal weinig bekend is, dat is het doel van de ‘Bibliotheek van Nederlandsche Letteren’. Wij vestigen de aandacht op het nieuw verschenen deeltje, dat ons Lucifer, Vondels meesterstuk, geeft, met een dubbele inleiding van den bestuurder, Pol de Mont, en van Gust. Segers, den vurigen vereerder van onzen grooten dichter. Te weinig bekend nog die uitgaven, zoo voortreffelijk en zoo spot goedkoop, 25 centiemen per deeltje!
A.B.
|
|