De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 14
(1901)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 241]
| |
![]() | |
Een blik in de schilderijenverzameling van den heer de Malander te Ronse![]() DE nijverige stad Ronse ligt in den Zuid-Westelijken hoek van Oost-Vlaanderen, een paar mijlen ten Zuiden van Oudenaarde en op eenige schreden afstands van de grenzen der provincie Henegouw. Zij is omkranst door schilderachtige heuvels, die wel eens de Vlaamsche Ardennen genoemd worden. Deze beeldspraak blijkt zoo stout niet, als men zich op den Muziekberg bevindt - ‘dat hoghe huys’ van heer Daneelken? - of op den Hootont niet zijne slanke kapel ten Witten tak of op den top van den Kluisberg, graag bezocht door de Gentsche toeristen en schilders, en als men van daar den blik over den wijden Romeinschen circus laat dwalen, waarin de stad met hare zwarte fabriekschouwen ligt te rooken. Zij telt heden 20.000 inwoners en wordt bespoeld door de kronkelige Molenbeek, die water verschaft aan hare spinnerijen, verwerijen, weverijen, en zich te Wattripont in de Rhosne werpt, een toevloeisel van de Schelde. Van hare geschiedenis is weinig gekend, daar zij tot driemaal toe met hare monumenten en oorkonden door het vuur werd vernield. Het voornaamste gebouw uit den grijzen voortijd, dat de vreemdeling er aantreft, is de diepe Romaansche krocht, welke zich onder het koor der stiftkerk bevindt en thans hersteld wordt. In deze gotische en sobergesmukte kerk berusten de relikwieën van Sint Hermes, den patroon der stad, die tegen de krankzinnigheid aangeroepen wordt; van daar de uitdrukking: de zotten van Ronse, en het spreekwoord: Saint Hermes guérit les fous des environs, mais laisse ceux de Renaix tels qu'ils sont. Jaarlijks in den Zomer worden de overblijfselen van den heiligen ridder, die den duivel overwon en geketend medevoerde, in een half wereldsche, half godsdienstige processie, Fiertel genaamd, door de naburige dorpen omgedragen. Tegen een der muren van de kerk hangt een niet onverdienstelijk schilderij van A. Delfosse, een kunstenaar van Ronse, die in de jaren zestig den tweeden prijs van Rome behaalde enlater te Antwerpen leefde. Het werd te Parijs ten toon gesteld en verbeeldt eene Predeking van Sint Amandus in het Land der Franken. Ook de schilderbeeldhouwer van Hove, van wien een mooie groep Zeeuwsche Meisjes in het Brusselsch muzeum van moderne schilderijen prijkt, is een kind van Ronse, waar, op de Akademie van teekenkunst, een eigenaardig pleisterbeeld, De Gierigheid voorstellend, van hem bewaard wordt. | |
[pagina 242]
| |
De merkwaardigste gebouwen der stad zijn van zeer laten datum en werden bijna alle onder de leiding van den gewezen burgemeester, den heer Ephrem de Malander, opgericht. Aan hem hebben de bewoners de versieringen te danken, die heden een glimmend zonnestraaltje in hunne duistere nevels werpen. Hij schonk hun een in gotischen stijl gebouwden Katholieken kring, misschien wel den schoonsten van België, een ruim en statig collegie, dat aan Sint-Antonius werd toegewijd, en legde den eersten steen tot de nieuwe Sint-Maartenskerk, die onder 's lands verdienstelijkste monumenten van den laatsten tijd gekend staat. In deze kerk is eene zeer verdienstelijk schilderij van een der Franckens te zien. Het was ook onder het bestuur van den heer de Malander, dat de meeste roode huizen met fijne Vlaamsche geveltrapjes in de Zuidstraat en de nieuwe wijk gebouwd werden, die heden zulk bevallig uitzicht aan dit gedeelte der stad geven.
* * *
Tot vóór eenige jaren bevatte Ronse verscheidene verzamelingen van oudheden en schilderijen. In de zalen van het grauwe landhuis, dat zich op de puinen van het kasteel der graven van Nassouwen verheft, een wonder in de 17e eeuw, getuigt de geschiedschrijver Sanderus - bewaarde de heer Snoeck een overgroot getal historische speeltuigen, waaronder een heele reeks violen van Stradivarius, Amati, Guarnerius en Steiner. Dit muzeum, een der rijkste van Europa, werd naar Gent overgebracht. De heer Joly, die drie oude kerkhoven in de nabijheid der stad ontdekte, bezat eene verzameling van Keltische, Romeinsche, Gallo-Romeinsche en Frankische oudheden, die grootendeels naar den Staat zijn overgegaan. Ook de oudheden van den heer den Dauw en den heer R. Gyselings, die nog dagelijks in getal en belang toenemen, zijn een bezoek waard.
* * *
Intusschen is er te Ronse ook wel wat aantrekkelijks te vinden voor hen, die de schilderscholen van Vlaanderen en Holland bewonderen: namelijk de schilderijenverzameling van den heer de Malander, den gekenden fabrikant, meestal Vlaamsch en Hollandsch werk uit de 16e, 17e en 18e eeuw, dat slechts zeer weinigen, in België, zelfs onder de artisten van beroep, bekend is. Buiten den reeds genoemden kunstschilder Delfosse en den beeldhouwer Juliaan Dillens van Brussel en wellicht nog eenige hunner vrienden, kwamen tot heden toe maar weinigen deze veerzameilng bezoeken. Wellicht heeft de verzamelaar, die buiten alle betrekking met de Noord- en Zuidnederlandsche kunstwereld leeft, stelselmatig verzaakt aan het bekend maken der werken, die hij zelf, en vóór hem zijn vader en grootvader, gedurende meer dan zeventig jaren met taai geduld opzochten en waarvan zekere stukken uit het hôtel der ongelukkige prinses van Lamballe, uit de zalen van eenen aartsbisschop van Mechelen, uit die van verscheidene kasteelheeren, dekens, pastoors van de omstreken der stad Ronse en van elders herkomstig zijn. Nog andere werden gekocht van de erfgenamen der gebroeders Michel, de beruchte Joodsche bankiers van Parijs, die vóór een vijftigtal jaren vergiftigd stierven. Dat alles in het muzeum van den heer De Malander niet van dezelfde waarde is, zal ik wel nauwelijks hoeven te zeggen. Dat de zaal in opzicht van verlichting en rangschikking niets te wenschen overlaat, zal ik ook niet beweren. | |
[pagina 243]
| |
BACCHANAAL, uit de verzameling van den Heer de Malander.
Dat eenige stukken niet een mooier raam behoeven en andere niet naar een straaltje vernis of een onschuldig schoonmaakje smachten, zie, een eerste oogopslag kan daar antwoord op geven. Men betreurt terloops, dat een of ander op zich zelf merkwaardig, en daarenboven aan eenen of anderen meester van naam toegeschreven tafereel in slechten toestand verkeert, maar ook nadat men het niet of min merkwaardige heeft leeren kennen, stelt men toch met vreugde vast, dat er nog altijd meer dan één werk van wezenlike kunstwaarde overblijft. Slechts een klein aantal van deze werken willen wij hier heden behandelen. * * *
Vergis ik mij niet, dan behooren de beste nummers uit de verzameling aan de Hollandsche School. De twee portretten van Rembrandt - het een, een Man in Oostersche KleederdrachtGa naar voetnoot(1), en het ander den kunstenaar zelf op bizonder jeugdigen leeftijd voorstellend - boeien dadelijk de aandacht. Het eerste, met zijn gamme van bruine tinten, is heerlijk! Een bundel gouden stralen stelt het beenderig gelaat van het personage in volle licht en verspreidt eenen fluweelachtigen glans over het geheel. Bleekbruin, dadelbruin, tabakbruin, heidebruin, roodbruin, alle mogelijke schakeeringen van de bruine kleur vloeien over het doek. Het schijnt met vlammend vuur of ziedende lava geschilderd te zijn. Op het aangezicht van den man leest men het besef van volbrachten plicht en de voldoening van een welbesteed leven. Het stuk vertoont rechts, op halve hoogte, het handteeken en een jaartal. Ook op het portret van den nog tamelijk jongen schilder, die zulk een groot gedeelte van zijn leven vóór zijn spiegel doorgebracht heeft, speelt het licht een gewichtige rol. Hier heeft hij zeker zijn penseel in het druipend metaal van een zomeravond gedoopt om, de streelende poëzie, het vertrouwen in zijn edele kunst te verbeelden. Hij schijnt te weten, dat hij een uitverkorene is. | |
[pagina 244]
| |
![]() BOETENDE MAGDALENA
uit de verzameling van den heer de Malander. Of de twee volgende stukken al dan niet het werk zijn van Hollands grootsten schilder, laat ik anderen uitmaken. Het portret van een oude vrouw, - Rembrandt's moeder volgens den eigenaar, - is niet alleen kleiner van afmetingen, maar ook van minder gehalte als werk. Toch, is aan het schilderen der kleederen groote zorg besteed. Wat nu betreft het Bacchanaal, mede door den heer de Malander aan den onsterfelijken meester met het penseel toegeschreven, deze is zonder twijfel het grootste en belangrijkste van de hier voorhanden eigenlijke schilderijen. Het kan wezen, dat het in de laatste jaren van Rembrandts leven, dus niet in zijn beste tijdvak, voltooid werd.Ga naar voetnoot(1) De tooverij van het bruine licht ontbreekt - wij vlieden immers van het geheimzinnige Noorden naar de klare, luchtige Zuidkust - en het doek herinnert door zijn opvatting wel eenigszins aan de grijze saters en de wellustige nymphen van Jordaens. Het munt uit door breedgolvende lijnen en heerlijke naaktheden. Vóór een gedekte tafel zit een ruiggebaarde ouderling, die met voluptueus genoegen een bacchante bestaart, welke zich naast hem op de bank bevindt en den toeschouwer gedeeltelijk den rug toekeert - die rug is een mooi stuk werk! - terwijl een jeugdig man aan den anderen kant van den disch zich achterover op zijn stoel laat vallen en de beide armen in de hoogte heft, om eene tweede bacchante te omvatten, die hare lachende tronie en hare zware borst naar hem vooroverbuigt. Levenslust en levensgenot, ongetemde vreugde en blakende wulpschheid spreken uit de vochtige monden, die gloeiende oogen, die sappige spieren. De Kaartenlegster, vermoedelijk van Geerard Dow, is een lief stukje, van een fijne en nauwgezette uitvoering; bijna een miniatuur! Voortreffelijk die bleeke schijn der koperlamp op het magere aangezicht en de groote, gele handen der oude vrouw! Treffend juist, de zegevierende houding van den wijsvinger op de kaarten - terwijl de poezelige burgerdochter, met de droomerige oogen op de zoldering gevestigd, naar hare verklaring luistert! De verschijning van den minnaar op den achtergrond, die door het spleetje van de deur kijkt, volledigt het tooneel. Gelijk elders heeft ook hier de Hollandsche kleinmeester de deelen van het voorplan haarfijn afgewerkt. | |
[pagina *101]
| |
![]()
Rembrandt EEN MAN IN OOSTERSE KLEDIJ uit de verzameling van den heer de Malander
| |
[pagina 245]
| |
Naar de Markt zou men het paneel van Nikolaas Berghem kunnen betitelen, dat herhaalde malen zeer hoog geschat werd en aan de doeken van dezen meester in de muzeums van Brussel en Antwerpen herinnert. Op de groep Muziekmakende Juffertjes, door Terburg onderteekend, dartelt een lieve tinteling van bleekblauw satijn, en de Weide van A. Van der Velde met grazende paarden, die geene in het oog springende hoedanigheden schijnt te bezitten, blijkt nochtans, bij nader onderzoek, tamelijk fijn van teekening en vrij malsch van toets. Verder prijkt naast een drietal Guitige Drinkers van Egbert van Heemskerk een flinke Doode Natuur van J.B. Weenix, die stellig tot het voortreffelijktse behoort, wat de verzameling bevat. Ook de namen van Backhuizen, van Ostade, van Goyen, - deze met twee uitstekende landschappen - Kalf en vele andere komen voor.
* * *
De werken der Vlamingen zijn talrijker dan die hunner Nooderbroeders, maar door den band van geringer waarde. Zonder stil te blijven staan vóór twee of drie schilderijen, die wel eens uit de werkplaats van een leerling van Rubens konden zijn gekomen, treft de bezoeker er een Badende Diana van den vorst der Antwerpsche schilderschool aan. Het is geen doek van groot bestek en moet eerder een boschgezicht dan een mythologische voorstelling genoemd worden. De naakte vrouwen, rond de fontein geschaard, zijn echter blozend van gezondheid en de schikking van het geheel is zeer fraai. Het staatsmuzeum van Grenoble bezit van dit tafereel eene omwerking, die toegeschreven wordt aan Brueghel en van Baelen. Vier werken zijn toegeschreven aan Antoon van Dyck; daarvan is het ongelukkig zeer erg gehavende Christus op het Kruis veruit het merkwaardigste. Van de drie andere vermeld ik een portret, waarschijnlijk van zijn kunstgenoot Pepijn, en een Christus, beweend door de heilige Vrouwen - dit laatste zonder raam! Van een tot nu onbekenden, doch heel zeker niet middelmatigen schilder uit de 16e eeuw (2e helft) bevindt zich hier, benevens een Sint Jan in de Woestijn, een indrukwekkende Magdalena: dit zijn eigenlijk de beide zijluiken van een groot triptiek, dat eertijds aan de abdij van Cambron toebehoorde. Het schijnt dat men ze aldaar hield voor werk van Matsijs! Andere stukken worden toegeschreven aan Brueghel, o.a. een met vrouwenbeelden van A. van Baelen, De Vlucht naar Egypte voorstellend, aan Hans Jordaens, Champaigne, Pourbus, Otto Venius, Fyt, Segers, Govaerts, van Kessel, enz. L. Lambrechts, te Ronse. ![]() |
|