| |
| |
| |
¶ Boekbeoordelingen ✠
Jan Apol. Phaëton en de dwaas ✠ Valkhoff & Co, Amersfoort ❧
Dit boek, - de eersteling van een zonder twijfel noch zeer jong schrijver, - hebben wij gelezen met iets van die blijde verrassing, waarmede wij, nu al zovele jaren geleden, van Eedens Kleine Johannes en Gorters Mei ontvingen. In opzicht van de samenstelling lang niet zonder gebreken; ook niet biezonder duidelik wat betreft de betekenis, het simbolisme van het geheel, is het toch, in ons oog, ondanks al wat Vrouwe Krietiek er wellicht noch

plaat uit ‘Jungbrunnen’
verder mag op af te dingen vinden, een heerlike belofte voor de toekomst en een kostelike proeve van Nederlandse woordkunst ook al van nu.
Wij hebben ons hart voelen zwellen van genot, als was het noch ééns ‘een hart van twintig jaar’, bij het aanhoren van de zo door en door gemeende imprekasies van de auteur tegen al het lelike, valse, huichel- en leugenachtige van de Maatschappij, zoals zij nu noch is, tegen de laagheid, lafheid, ploerterigheid van het merendeel van de mensen.
Twee eigenschappen vooral bewonderen wij in Apol: hij bezit een rijkdom
| |
| |

plaat uit ‘Jungbrunnen’
en frisheid van verbeeldingen, die hem velen mogen en zullen benijden, en hij is een virtuoos van het woord, onuitputlik in klanken en rietmen.
Hoofdstukken als Zee en Eva, om enkel deze twee te noemen, zijn vlakaf een genot. De nacht op blz. 202 is een simfonie in 't wit, die men niet licht vergeet.
| |
¶ Jungbrunnen ✠ Verlag von Fischer & Franke - Berlin W. ❧
Van deze verzameling, die wij, in de vorige jaargang reeds hebben aanbevolen, zagen de volgende tien nieuwe deeltjes het licht:
Lieder der Minnesänger, vertaald in het Hoogduits door E. Escherich, met platen van B. Wenig;
Allerlei Teufelsschwänke, met platen van Barlösius;
Die Gänsemagd en Der Eisenhans, twee sprookjes van Grimm, met ill. van H.L. Braune;
Kinderlieder, met ill. van Ruithan;
Goldene Zeit, een verzameling volksliederen van verliefde inhoud, met platen van E. Liebermann;
Rübezahl und das Hirschberger Schneiderlein, sprookje van Musäus, geïllustreerd door A. Schmidhammer;
Zwei Märchen in Bildern, tekst en platen van Max Bernuth;
Aus der Jugendzeit, Duitse volkslied-
| |
| |

plaat uit ‘Jungbrunnen’
jes, met tekeningen van A. Schmidhammer;
Heimaterde, gedichten van een twintigtal van de voortreffelikste Duitse dichters, alle betrekking hebbende op de liefde tot de geboortegrond, met ill. van E. Liebermann;
Voss und Swinegel, sprookje van J. Brinkmann, in voor elk Nederlander verstaanbaar Platduits, geïll. door Max Bernuth.
De versiering van deze boekjes is niet altijd van volkomen gelijke waarde. Het artiestiekste en tevens eigenaardigste werk leverden Wenig, Braune, E. Liebermann, Schmidhammer (vooral in Aus der Jugendzeit). Barlösius was ditmaal niet zo gelukkig als in zijn vroegere Hans Sachs-illustrasies. [Zijn manier werkt op de duur wat vermoeiend.
| |
¶ Maerchen-bilder und Gedichte von Wilhelm Schulz, ☘ Verlag von Albert Langen, Muenchen, ❧
In volkstrant bewerkt, - de verzen doen aan als oude populèère liederen en in de tekeningen ligt heel veel van de naïeve goedrondheid van vooreeuwse houtsneden, - is dit album, in al de eenvoud van zijn uitvoering, zonder iets dat kon doen denken aan de dikwels opvallende parvenu's-pretensie van moderne prachtuitgaven, in hoge maat aantrekkelik.
De onderwerpen zijn zo onnozel als
| |
| |
het maar kan: meer dan ééns niets meer dan een enkel motiefje uit een of ander alombekende sage of mare; de versbouw is alles behalve verfijnd of gezocht: zo simpel mogelik en in zo weinig woorden mogelik wordt alles gezegd; en toch leest men de tekst met dezelfde belangstelling als het allernieuwste, dat de boekenmarkt oplevert, juister, met dezelfde kinderlike voldoening, waarmee men, als kleine jongen of meisje, voor 't eerst van draken en slapende prinsessen hoorde vertellen.
En niet minder genoegen schenkt ook, naast en na die lezing, het beeld, - meestal een in enkele brede, kloeke, doch uiterst karakteristieke trekken

plaat uit ‘Jungbrunnen’
gedane prent, opgehoogd met twee, drie, vier effen akwareltonen, altijd wonderwel passend bij het berijmde woord, ja, dit laatste niet minder getrouw weergevend als Schumann's muziek een lied van Heine.
En 't is wonderbaar, welke diepe zin de dichter-tekenaar aan de meest versleten motieven weet te geven, welke treffende simbolen hij er van maakt.
Ja, simbolen, en door en door moderne bovendien, zijn verscheiden van deze stukjes...., om er enkele te noemen: Der Drache, Die Gefangenen, Die Brücke, Das Kräulemärchen, Die Spinne im Wald, Idylle....
| |
| |
Met een paar stukjes moet de lezer, en zeker de lezeres, kennis maken.
Die Spinne im Wald.
Sie liess nach allen Seiten
so keck die Blicke gleiten.
Sie wollt' die feinen Knaben
sich all zu Willen haben.
Hat, Mägdlein, sollt es wissen,
Das kommt von solcher Minne!
plaat uit ‘Jungbrunnen’
Noch meer naar het leven, genadige dames, is Die Brücke.
Rückt zusammen, lauschet still,
was ich euch erzählen will.
bei Ottern und bei Schlangen.
Wo die trüben Wasser stehn,
sa ich sie im Elend gehn!
Dann trug ich sie auf Händen
| |
| |
Meine Welt teilt' ich mit ihr,
Alles, Alles war sie mir.
Ich wollt' zu allen Tagen
für sie das Glück erjagen.
Doch sie sorgte seibst für sich,
schneller, schneller noch als ich:
fuhr sie mit ihm zu Schlosse
Gab dem goldbesternten Fant
ihre kleine, weisse Hand -
die... trallala, die Brücke.
Komt ook bij u de gedachte niet op, lezer, dat - wie zo weemoedig weel te zijn tot in zijn humor toe, zulke alte, immer neu bleibende Geschichte van heel nabij moet hebben zien passiren?
plaat uit ‘Jungbrunnen’
Een pereltje - zo echt naïef-zinrijk en in-Duits bovendien is Idylle.
Es geht ein träumend Rauschen
verschlafen reckt der Drache
Er träumt, dass wieder wäre
sein Schätzlein jung und fein,
Es strickt die Königstochter,
und lächelnd sinnt sie gern,
wie einst um sie gestorben
allhier die blanken Herrn.
Verdrossen gähnt der Drache,
der Wald erschauert lind,
drei Maschen sind entfallen
Eilaas! wie eens ein wunnig, rotwangig, ringellockig Magdelein was, w-a-s=was, wordt het niet weder... De biezon-
| |
| |

plaat uit ‘Jungbrunnen’
der leuke prent toont ons tussen dikstammige, verweerde, groen bemoste, volstrekt bladerloze bomen, tronend op een onogelik monster van een uitgemergelde draak, het Magdelein van... anno zoveel, een besje, met scherpe kin en ingevallen wang en met spierwit haar....
Eilaas, lieve lezers, eilaas....
Pol de Mont.
| |
¶ C. Viebig. ✠ Das Weiberdorf, F. Fontane, Berlin ❧
Realisme zoals wij het graag lusten; de werkelikheid, gezien door het oog van een scherp opmerker, en weergegeven met pittige, frisse humor.
De fabel is een zeer gelukkige.
De haast gehele mannelike bevolking van een heel arm Eifel-dorp werkt het grootste deel van het jaar in een afgelegen, industriëel gewest. Met de vrouwen blijft alleen Pittchen Miffert, een zonderling, allerlei stielend kennend, doch lui en lekker ventje, die aan allerlei oude en jonge vrouwen het hof maakt, doch eerst voor goed zijn gang gaat, wanneer hij door het vervaardigen van vals geld geleerd heeft te smeren en te teren op de kosten van de Staat. Een paar maal in het jaar keren de mannen terug, en dan zijn de herbergen en danskroegen te klein, om alle bezoekers te ontvangen. Dan wordt Pittchen niet weinig geplaagd door de
| |
| |
op zijn.. bijval naijverige mannen, die vooral in de minnarijen van zijn eigen vrouw een geschikt onderwerp vinden, om hem te bespotten.
Pittchen wordt eindelik door de eigen minnaar van zijn vrouw, een gendarm, aangehouden en.. onder enorme toeloop van vrouwen en kinderen wechgevoerd; de dames zijn zelf op het punt, het ‘haantje van 't hok’ met geweld te bevrijden, als - plotseling - ‘ein Schrei! Die Weber stutzen!’ het gejoel van de huiswaartskerende... mannen vernomen wordt en, met een uit honderd monden geslaakt: ‘Se sein dao!’ al wat benen heeft wechijlt in de richting, van waar ze komen moesten.
‘Das waren nicht der Weiber viele mehr, das war nur ein Weib noch, - das Weib! Jählings wandte es sich, alles vergessend, und stürzte in rasendem Lauf dem Mann entgegen.’
Tot de beste dingen in het boek rekenen wij de terugkomst der mansliê in I, en het toneel van de arrestasie in XIV.
Uiterst interessant, vast meesterlik is de ontleding van het karakter van Pittchen en van zijn pronkzuchtige, kokette, sentiementele vrouw - twee portretten naar het leven, zoals er in de Duitse romanletteren niet zo heel veel voorkomen.
| |
¶ Die Gemälde-sammlung Rudolf Kann in Paris ❧
Onder deze tietel geeft de beroemde Gesellschaft für vervielfältigende Kunst, te Wenen, een prachtwerk uit, dat voor ons, Nederlanders, het grootste belang oplevert. Inderdaad, van het honderdtal schilderijen uit alle tijdvakken, welke de verzameling van de heer Kann uitmaken, zijn niet minder dan 79 het werk van de meest beroemde Zuid- en Noordnederlandse meesters, Bouts, van der Weyden, Memlinc, Geeraard David, Rubens, Fijt, van Dijck, Brouwer, Rembrandt, Maes, Vermeer van Delft, de Hooch, Steen, van Ostade, Hobbema, Hals, J. van Ruisdael. Enkele van deze kunstenaars zijn vertegenwoordigd door 4 (Rubens, van Dijck, Fijt, Cuyp, Hobbema, Hals), andere door 6 (Ruisdael), andere door 11 (Rembrandt) werken. Verder bevat de kolleksie acht Ietaljaanse, tien Franse en drie Engelse schilderijen.
Te oordelen naar enkele proefbladen, welke wij te zien kregen, zullen de 100 fotogravuren, welke de uitgaaf zal bevatten, deze verheffen tot een prachtwerk van allereerste gehalte. Zeggen, dat niemand minder dan Dr W. Bode, bestuurder van de K. Gemälde-Galerie te Berlijn, de tekst levert, volstaat om te doen begrijpen, dat de inhoud in ieder opzicht merkwaardig zal wezen.
In ééns genomen kost het werk 400 M.; - per aflevering - het zal volledig zijn in 10-40 mark.
| |
✠ Helene Voigt ❧
Abendrot - Eugen Diederichs, Leipzig.
Zonder enige toeleg op zogezegde schoonheden van stijl, volstrekt vrij van alle gezochtheid en rafffienement; vreemd aan al wat ook maar van ver zou lijken op mode of manier, is Abendrot een gedicht in proza, dat in kunstwaarde haast zou kunnen opwegen tegen Tennyson's meesterlike idylle Enoch Harden, indien het, in het opzicht van de samenstelling, wat minder te wensen liet.
De inhoud is zo gewoon als het leven zelf, waaraan hij - met verbazende zekerheid van keus - is ontnomen: de stille lijdensgeschiedenis van een zieke Holsteinse boerenjongen, in 't leven gehouden door de weemoedige begoocheling, dat hem eens liefhebben zal een van de speelgenoten uit zijn kindsheid, die echter ten slotte niet de zieke, maar zijn krachtig ontwikkelde broeder bemint.
Op pittoreske biezonderheden van plaatselike zeden geeft de dichteres juist zoveel acht als het volstrekt past; des te groter zorg besteedt zij aan de schildering, ik zou haast zeggen - de ontleding van het gevoelsleven van haar personaazjes.
Het gehele verhaal is een meesterstukje van fijn en oprecht sentiement.
| |
| |
| |
¶ Grundriss der Kunstgeschichte von W. Lübke - Vollständig neu bearbeitet von Prof. dr Max Semrau ☘ I. Die Kunst des Altertums ☘ Stuttgart, Paul Neff's Verlag, 1899 ❧
Wie deze twaalfde druk niet zelfs de jongste van alle vorige wil vergelijken, zal dadelik opmerken, dat er van het oorspronkelike, destijds zo algemeen geprezen handboek van de in 1893 overleden Lübke niet veel anders meer overblijft dan..... de tietel en het overigens bezwaarlik voor grondige wijziging vatbare grondplan.
Zoals Dr Semrau het in zijn allerkortste Vorwort zelf uitdrukt, was er haast geen ander middel, om ‘das Buch in allen seinen Teilen wieder auf die Höhe der Wissenschaft zu erheben’, dan het.... zo goed als opnieuw te schrijven.
Om ons - natuurlik - tot dit eerste deel te beperken, zullen wij er op wijzen, dat haast elk hoofdstuk van Lübke's Kunst des Altertums in vele opzichten onvolledig was.
Dit niet alleen - omdat, sedert de laatste tien jaren, Duitse, Engelse, Franse en Amerikaanse geleerden tal van monumenten aan het licht brachten, waarvan men vóór 1890 niet eens of nauweliks het bestaan vermoedde, maar zelfs omdat Lübke niet voldoende nut had weten te halen uit hetgeen reeds vrijlang vóór zijn dood naar de openbare verzamelingen van Londen, Parijs, Berlijn was overgebracht.
Even onvolledig als de tekst was noodzakelik ook de illustrasie.
Geen wonder voorzeker, dat de Kunst des Altertums, zoals zij nu in deze twaalfde ediesie vóór ons ligt, 101 bl. en 146 grote en kleine illustrasies meer bevat dan de elfde druk.
Voor de gehele uitgaaf, die nu niet minder dan vier delen zal omvatten, werden ongeveer 240 nieuwe afbeeldinuitgevoerd.
Schrijver en uitgever beiden halen eer van de wijze, waarop zij hun even kiese als veelomvattende taak vervuld hebben.
Zo ooit, dan mag tans van de Grundriss verklaard worden, dat hij niet alleen ‘lebensfähig’, maar een vertrouwbare, een uitstekende gids is voor allen, die de geschiedenis van de beeldende kunst willen beoefenen.
Als prijsboek voor studenten van akademies en kunstscholen is het boek een weergaloze aanwinst.
| |
¶ Kurzgefasste Geschichte der Kunst, der Baukunst, Bildnerei, Malerei, Musik, von dr E. Wickenhagen. - Mit einer Heliogravüre und 287 Abbildungen im Text. - Stuttgart, Paul Neff, Verlag. - 308 bl. ❧
Niet voor de man van het vak, veel meer voor leken, studenten en beginnelingen schijnt dit boek bestemd, dat wij dan ook, als handleiding beschouwd, niet aarzelen recht verdienstelik te noemen.
Mag het ook al - met het oog op de ongemene rijkdom van de stof - uiterst bondig heeten; het geeft ons toch, in de vier afdelingen waaruit het bestaat, een knap afgerond, tamelik volledig en vooral metodies overzicht van de ontwikkeling van de vier niet-lieterèère kunsten, archietektuur, beeldhouwerij, schilderkunst, muziek.
Een goede gedachte was het, elke ‘Abschnitt’ te openen met een duidelike uiteenzetting van het eigenlike materiaal van elke kunst en van de vaste wetten, welke uit dat materiaal afgeleid worden, Daarna volgt dan de korte geschiedenis van de voornaamste kunstvormen, beschouwd in hun verband met volk en land en tijd.
Voor enkele vormen werd, dunkt ons, de ruimte wel wat te karig uitgemeten, De gotieke bouwstijl, de middeleeuwse beeldsnijderij, vooral die van het Germaanse Noorden, de Nederlandse schilderscholen uit de 15e en 16e eeuw, hadden wel wat uitvoeriger mogen behandeld zijn. De behandeling van deze laatste scholen beslaat ± 4 bladzijden, terwijl de schilderkunst van de XIXe eeuw er wel een dertigtal vult.
Ook kunnen wij niet dan betreuren, dat - in de vierde afdeling - niet genoeg rekening gehouden wordt met het anders toch wel aanzienlike aandeel, door de Nederlanders aan de ontwikkeling van de muziek genomen Wel worden enkele Nederlanders genoemd, o.a. Lassus, Okeghem, Swelinck, ja, Fr. Ser- | |
| |
vais en zelfs Lassen, niet echter Gevaert, Benoit, Waelput, Blockx, Tinel, Gilson; - van het muziekale leven in België en Holland geeft het boek geen enigszins bevredigende gedachten.
Met het oog op de illustrasie drukken wij de wens uit, in een tweede druk toch ook enig werk van negentiendeeeuwse Nederlanders gereproduseerd te zien. Waar zelfs schilderijen van Knaus, Vautier, Defregger zijn opgenonomen, mocht een enkel meesterstuk van Gallait, Leys, Verwee, Israëls, Meunier, niet ontbreken.
| |
¶ Das Bildnis bei den Altdeutschen Meistern bis auf Dürer, von Alfred Lehmann ✠ Mit 72 Albildungen ✠ Leipzig, Verlag von K.W. Hiersemann, 1900 ❧
Wie noch niet weet, welke waarde er aan de Duitse hogescholen op het onderwijs in de kunsthistorie gelegd wordt, - die getrooste zich de moeite, het hierboven genoemde boek ter hand te nemen, dat in werkelikheid niets is dan een nieuwe vermeerderde en verbeterde uitgaaf van een dissertasie, tot het verkrijgen van de doctors-tietel vóór de fakulteit van wijsbegeerte te Heidelberg voorgedragen en verdedigd.
Zoals het lezenswaardige Vorwort het zeer bondig uitdrukt, is de wezenlike inhoud van de studie ‘die bildlichen Darstellungsformen der Menschen’ tot de Renaissance toe. Niet het eigenlike, getekende, gebeeldhouwde of geschilderde portret alleen; maar wel het menselik beeld, door een kunstenaarshand voltooid, om het even dan met welke bedoeling, ziedaar het onderwerp, dat de schrijver ervan behandeld heeft.
De heer Lehmann strekt zijn onderzoek uit tot het Karolingiese tijdvak, en wel met recht, vermits, zoals hij zelf doet opmerken, werkelik nieuwe en meer bepaald Germaanse elementen in de kunstproeven van die tijd voorhanden zijn.
Met buitengewone nauwgezetheid speurt hij de ontwikkeling van de bewuste kunsttak na niet alleen in de gewone schilder- en beeldhouwkunst, maar in muurschilderingen, geïllustreerde boeken, met mienjaturen versierde handschriften, oude medalies en muntstukken, en wat dies meer.
De studie is ingedeeld in drie hoofdstukken van noch al uiteenlopende omvang: in het eerste wordt gesproken van het menselik beeld, zoals het in alle Duitse landen voorkomt in alle mogelike vakken van de kunst, bij uitzondering alleen van de tafel-schildering of peinture de chevalet; in het tweede van het eigenlike, als zulkdanig bedoelde geschilderde portret, zoals het boefend is geworden te Praag, te Keulen, aan de Opperrijn, in Zwaben, Zwitserland, Beieren, Oostenrijk, Tirol, Saksen, Sleziën en Franken; in het derde van onderscheidene, op zich zelf gewichtige soorten van Bildaa, als daar zijn donatoren-, graf-, autaar- en rijenportretten, en vooral het op zich staande enkele portret.
De twee laatste hoofdstukken, zeer uitvoerig beide, bevatten tal van belangwekkende, treffende, deels nieuwe beschouwingen.
De platen zijn zeer wel gekozen en voor het grootste deel ook goed afgedrukt.
| |
¶ Venedig von G. Pauli ✠ Zweite, durchgesehene Auflage ✠ Leipzig, Verlag von E.A. Seemann, 1900 ❧
Deze is de tietel van nr 2 uit een reeks studiën over Berühmte Kunststätten, welke de uitnemende firma A.E. Seemann, in smaakvol gedrukte en met grote rijkdom geïllustreerde deeltjes uitgeeft.
Over nr 7, de zeer verdienstelike monografie van onze hooggeschatte medewerker, de heer H. Hymans, over Brugge en Yper, sprak De Vl. Sch. reeds met welverdiende lof.
Geen geringere lof verdient intussen het boek van G. Pauli, dat ons, in een honderd-zestigtal bladzijden, naast een voor elk reiziger volop voldoende geschiedenis van de stad, een bondige, aantrekkelike beschrijving brengt van de voornaamste gebouwen, beeldhouwwerken en schilderijen, welke Venezia la bella tot een enkel reusachtig kunstmuzeum stempelen.
Niet min dan 137 platen komen in het boekje voor.
| |
| |
| |
¶ Fitzebutze ✠ Allerhand Schnickschnack für Kinder, von Paula und Richard Dehmel ✠ Mit Bildern von Ernst Kreidolf. - Im Insel-verlag bei Schuster und Loeffler, Berlin, 1900 ❧
Van de tekeningen in dit boek kan ik met de beste wil van de wereld niet veel goeds zeggen. Zij zijn te gemaakt -, te gezocht onnozel; niet natuurlik, werkelik, van ganser harte naïef, en - op een enkele uitzondering na, - lelik bovendien.
De verzen echter vind ik plezierig, en dat de kleinen, voor wie zij dan toch bestemd zijn, er ook zó over zullen oordelen, zal ik mij niet verstouten, te.... betwijfelen.
Naïef, zo echt kinderlik onnozel naïef als die uit Groth's Vör de Görn of als die van onze Antheunis zijn ze wel niet; - kan men van Richard Dehmel wel zo iets verlangen? - maar er zit gang en klank in; ze zijn geschreven in een schilderachtige, soms zonderling barbaarse, doch in dat barbaarse zelf steeds prettige taal; en de verbeeldingen, die er in voorkomen, gaan niet boven het verstand van een vijf- of zelfs vierjarig kind.
Tot de pereltjes horen Kinderküche, Zwei Mäulchen, Puhstemuhme en Tintenheinz und Plätscherlottchen.
| |
¶ Flowers of Parnassus. ☘ A ballad upon a wedding by sir John Suckling, with illustrations by Herbert Cole. ☘ The day-dream by Alfred Tennyson, with illustrations by Amelia Bauerle ☘ The nutbrown maid, a new version by F.B. Moneycoutts, with illustrations by Herbert Cole. ☘ The blessed damozel by dr G. Rossetti, with illustrations by Percy Bulcock. ☘ John Lane, publisher, London. ❧
Vier nummers van een reeks afzonderlik gedrukte en verluchte gedichten, welke de uitgever John Lane, aan het ieniesjatief van welke wij reeds zo vele mooie boeken verschuldigd zijn, onder de goedgevonden tietel, Flowers of Parnassus, laat het licht zien.
Buiten The Nut-brown Maid, eigenlik een volks-romance, opgenomen in de in 1765 gedrukte Reliques van Bisschop Percy, behoren de hierboven genoemde stukken tot de goede bekenden van allen, die in de Engelse letteren geen volstrekte vreemdelingen zijn.
Elk deeltje bevat een zestal platen, benevens een paar aanvang- en sluitstukken en twee versierde ieniesjalen.
Het best geslaagd zijn de illustrasies voor de verzen van Suckling en de de Nut-brown Maid.
Die van de beide andere deeltjes lijken ons tamelik gewoon.
|
|