De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 14
(1901)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 281]
| |
![]() | |
Dirk Bouts en zijne school
| |
[pagina 282]
| |
eerbied vouwt hij de handen samen en staart naar den Zaligmaker. Dit tooneel wordt door eene jonge dienstmaagd waargenomen, die in bescheiden houding achter de Moeder Gods staat. In 't midden van de schilderij ziet men den Heiligen Jozef, die de mooie geschenken van de koningen aanneemt: het eerste, een keurig goudsmidswerk heeft hij reeds op een tafeltje, dat voor hem staat, neergelegd; in de hand houdt hij juist het vat met wierook, dat de tweede koning, een prachtig uitgedoschte vijftiendeeuwsche vorst met een fijn, extatisch gelaat, hem knielend aanbiedt. De derde koning, ook heerlijk gekleed, stapt over de twee treden, die voor het huis zijn, en draagt een soort van kelk, welke de mirre bevat. Zijn wezen heeft ook eene mystische uitdrukking. Rechts op het tafereel staat het gevolg van de vorsten, in een weg die, door heuvelen heen, naar de stad leidt, waarvan men in de verte de gebouwen ziet oprijzen. Keurig en fijn afgewerkt is de geheele uitvoering: de minste bijzonderheden zijn met eene buitengewone getrouwheid geteekend. Om den ontwikkelingsgang van Bouts' talent te bestudeeren bezit men gelukkig nog van hem twee gewrochten, waarvan de echtheid onbetwistbaar is en waarvan men nagenoeg weet in welke jaren zij vervaardigd werden: het zijn de twee drieluiken, die hij voor de broederschap van het Heilig Sakrament in de St. Pieterskerk te Leuven leverde en die aldaar nog in de twee kapellen prijken waarvoor ze bestemd waren: de Marteldood van den Heiligen Erasmus, die van vóor 1464 dagteekent, en het Laatste Avondmaal, welk einde 1467 of begin 1468 voltooid werd. De Marteldood van den Heiligen Erasmus is in denzelfden trant behandeld als de schilderij, die we even besproken hebben; zij staat - vooral wat de stoffelijke uitvoering betreft - dichter bij deze dan bij de twee groote paneelen van de Legende van Otto III. Welk een serafijnsch waas zweeft er over het geheele tafereel! Hoe kalm en gelaten ligt de heilige martelaar op de onderste plank van een draaiboom, terwijl men zijne ingewanden aan de spil opwindt! Slechts door het vertrekken van de oogspieren verraadt hij de vreeselijke foltering die hij ondergaat. Uit zijn wezen straalt de uitdrukking van eene onwrikbare gemoedsrust en tevens van een diepen ootmoed en een onbegrensd vertrouwen in het toekomstig leven, dat hij als het ware reeds aanschouwt. Het heilig karakter van dien hoofdpersoon heeft Bouts op de treffendste wijze verwezenlijkt: hij heeft hem waarlijk met een soort van hemelsche geur omringd; zijne ziel heeft hij belichaamd. De kalmte schijnt van den martelaar uit te gaan op de geheele omgeving: de toeschouwers, zelfs de beulen, die van weerszijden de spil draaien, hebben eene stille uitdrukking; de twee of drie personen, | |
[pagina *109]
| |
Dirk Bouts,
HET LAATSTE AVONDMAAL Koninklijk Muzeum, Brussel | |
[pagina 283]
| |
die den scherprechter omringen, schijnen zelfs geene acht te slaan op wat er omgaat. Daarenboven heeft de kunstenaar al het walgelijke, al het aardsche, dat eenigszins afkeer kon verwekken, uit dit hemelsch tafereel verbannen: geen bloed heeft hij uit de wonde van den martelaar laten vloeien; natuurlijk heeft hij dan ook het werktuig van de verwonding op het tafereel nergens afgebeeld. Dit zou niet met het karakter van uiterste kieschheid gestrookt hebben, die hij in zijne kunstwerken als onontbeerlijk beschouwde. Voor 't overige heeft Bouts, zooals altijd, zoo nauwkeurig mogelijk, de werkelijkheid nagevolgd: het lichaam van den martelaar is blijkbaar naar de natuur geschilderd en onderscheidt zich door zijne plastische vormen evenals de handen en wezens van al de personages. Al het uitwendige is zoo keurig mogelijk afgebeeld: zoo b.v. de stoffen- en de fluweelen kleederen der personages met hunne zware vouwen en in de eerste plaats het fijne landschap, waar zich de heuvelenrijen, met slanke boomen begroeid, tegen den blauwen hemel afteekenen. Overal is het spel van schaduw en licht zoo duidelijk gemaakt, dat een soort van zacht waas het geheele tafereel doordringt. Prachtig is ook een van de luiken, namelijk de linker, waar de Heilige Jeronimus in kardinaalsgewaad praalt: de verhevene, ingetogene uitdrukking, die de meester op het wezen van den kerkvoogd heeft weten af te beelden is even merkwaardig als de nauwkeurigheid van de geheele uitvoering en de schitterende harmonie van de kleuren. Minder wel gehikt is de rechtervleugel, waarop de H. Bernardus met de zwarte pij van zijne orde voorgesteld is.
* * *
Hoezeer reeds een onderwerp als de marteldood van een heilige een schilder als Bouts moest bezielen, nog meer was dit ongetwijfeld het geval voor die onderwerpen, welke uit de Heilige Schrift zelve getrokken waren. Zijne vroomheid heeft hij om zoo te zeggen belichaamd in het heerlijk altaarstuk van het Laatste Avondmaal, dat hij ook, zooals men weet, voor de broederschap van het Heilig Sakrament te Leuven maakte. Deze groote drieluik is samengesteld uit een middenpaneel, het Laatste Avondmaal voorstellende, en twee paneelen op elken vleugel. Het groote middenpaneel is alleen in de St. Pieterskerk gebleven: de andere zijn in de Museums van Berlijn en Munchen geraakt: 1o Melchisedech overhandigt aan Abraham brood en wijn (in de Pinacotheek te Munchen); 2o Het inzamelen van het manna (ook aldaar); 1o Elias in de woestijn (in 't Koninklijk Museum te Berlijn); 2o Eene Joodsche familie het Paschen vierende (ook in dit laatste Museum). Men bemerke dat die onderwerpen alle betrekking hebben op het Laatste Avondmaal. | |
[pagina 284]
| |
Wij zullen eerst deze vier schilderijen bestudeeren om daarna met het meesterstuk van het Laatste Avondmaal de reeks werken te besluiten, welke de drieluik uitmaakten. Eerst zien wij Melchisedech, grootpriester van Salem, onder de gedaante van een eerbiedwaardigen grijsaard in prachtig kerkgewaad, brood en wijn overhandigen aan Abraham, die als een geharnast ridderkoning uit de 15de eeuw gekleed is. Beiden knielen als bij eene godsdienstige plechtigheid: achter hen staat van weerskanten een dienaar, terwijl links nog een paar geestelijken het tooneel bijwonen - misschien wel portretten van priesters uit de St. Pieterskerk. - Op het tweede plan, tusschen heuvels, ontwaart men het gevolg ruiters van Abraham en achteraan vertoont zich een mooi stadgezicht, waarvoor Leuven zelf tot grondgedachte aan den kunstenaar gediend heeft: de vestingen, de hoofdkerk en zelfs het stadhuis en het kasteel in de verte doen denken aan de Leuvensche gebouwen uit de 15de eeuw. De verschillende deelen van deze schilderij zijn, op zich zelf beschouwd, keurig geteekend en warm gekleurd, maar zij hangen niet samen en breken de harmonie van het geheel. Het Inzamelen van het Manna is het onderwerp van de tweede schilderij, die tot de drieluik van het Laatste Avondmaal behoort en die zich nu in de Pinacotheek te Munchen bevindt. Zij was waarschijnlijk in den linkervleugel van de drieluik geplaatst, juist onder die, welke wij even onderzocht hebben. Dirk Bouts heeft er het volk van Israël herschapen in eenige vijftiendeeuwsche burgers en priesters: aan hunne wezens en hunne kleeding heeft hij geene de minste verandering gebracht evenals aan het vaatwerk, dat ze gebruiken. Buitengewoon stil en deftig zijn die hongerigen bij het oprapen van het door God geschonken voedsel. Nauwelijks bemerkt men op hun wezen een gevoel van zwaarmoedigheid, een geheimzinnig lijden. Jammer dat de houdingen al te stijf zijn, de gebaren zoo onbeholpen. Maar wat de harmonie der kleuren betreft, moet die schilderij voor de andere niet onderdoen: prachtige deelen vindt men in het landschap, dat vooraan donker is en aan den gezichteinder door de stralen van de opgaande zon verlicht wordt; eigenaardig zijn de somber groene wolken, te midden waarvan de gedaante van Jehovah zelf verschijnt. Laat ons nu overgaan tot de twee schilderijen, die in het Koninklijk Museum te Berlijn bewaard worden en waarschijnlijk deel uitmaakten van den rechtervleugel van de beruchte drieluik. Die paneelen mogen onder de schoonste voortbrengselen van den meester gerekend worden: daarin heeft hij het best aan zijn zin voor natuur en waarheid den toom gevierd en zijne wonderbare oorspronkelijkheid aan | |
[pagina 285]
| |
den dag gelegd. Hoe naïef is op het eerste van die paneelen de slapende profeet Elias in de Woestijn afgeheeld! Hoe treffend de gedaante van den engel, die hem komt wekken! Hoe diep ernstig het wezen van den ijveraar voor den dienst van Jehovah! Hoe zacht dat van den hemelschen bode, die nevens hem Gods brood en wijn geplaatst heeft! De gewrongen houding van den profeet en de andere bijzonderheden, welke ons verkeerd voorkomen - zooals de gedaante van den zelfden profeet den berg rechts bestijgende - dit alles kan niet opwegen tegen den aangenaam roerenden indruk door het geheele tafereel teweeggebracht. Heerlijk is ook de afwisseling en de glans der kleuren: het rood van den mantel van den profeet - den beruchten mantel waarmede hij de wateren van den Jordaan verdeelde - komt prachtig uit naast het groen kleed, dat hij draagt. Deze schilderij wordt nog overtroffen door het laatste van de vier paneelen, welke wij thans bespreken: Eene Joodsche familie het Paaschfeest vierende. In eene kamer, welke met hare licht- en schaduweffekten meesterlijk afgebeeld is, staan rond eene vierkantige gedekte tafel zes personen gereed om het paaschlam te nuttigen, terwijl men in den tuin links van den toeschouwer nog een zevende ziet aankomen. Alhoewel de handen van de personages misschien te nauwkeurig en te afzonderlijk behandeld zijn, zoodat zij te zeer de aandacht vestigen, maken de figuren, en vooral de wezens, een diepen indruk: zij treffen door hun natuurlijk voorkomen, hunne geheimzinnige aantrekkelijkheid, hunne mystische uitdrukking. De plaat, die hierbij gedrukt is, geeft reeds een denkbeeld van de keurigheid en de fijnheid waarmede de kleinste bijzonderheden geteekend zijn. Jammer dat de schakeeringen van de kleuren in dit lichtbeeld niet zoo harmonisch als in de schilderij zelve met elkander afwisselen. Het middenpaneel van de drieluik, het Avondmaal zelf voorstellende, overtreft nog in menig opzicht de schilderijen van de zijpaneelen. Treffend eenvoudig is vooreerst de compositie: in eene geplaveide kamer zitten aan eene vierkante tafel Christus en zijne apostelen; in 't midden Christus, die met de rechter hand den zegen geeft en met de linker het brood aanbiedt; vóor Hem staat een kelk op de tafel; rechts van den Zaligmaker de H. Joannes, links de H. Petrus. Op 't eerste plan bevinden zich twee apostelen, met den rug naar den toeschouwer gekeerd; die links is Judas. Rechts tegen eene credenstafel staat een man met blauwen mantel en roode muts; achter Christus een dienaar met samengevouwen handen. Achteraan kijken twee andere bedienden door een winket in de kamer. Rechts heeft deze kamer uitzicht op een paar zijvertrekken en een tuin en links op eene openbare plaats. | |
[pagina 286]
| |
Meer nog dan in de paneelen, die wij reeds bestudeerden, dragen de hier voorgestelde personages den stempel van het schouwend leven. Christus' wezen bestraalt de gansche omgeving. Al zijne dischgenooten verkeeren in dezelfde wonderlijke stemming: zij zijn in extase bij 't aanschouwen van het geheimenis, dat hun door den Zaligmaker wordt verkondigd. Judas' houding en gelaat steekt alleen af bij die mystieke plechtigheid: hij kijkt stuurs naar zijn rechter dischgenoot en schijnt niet vatbaar te zijn voor wat er rond hem gebeurt. Wat het intieme van het geheele tafereel nog versterkt, is de aanwezigheid van de twee vijftiendeeuwsche personages, die in bescheiden houding achteraan staan en van die twee anderen, die door het winket kijken. Uitgenomen enkele typen heeft Bouts ook verschillende apostelen in vijftiendeeuwsche burgers of geestelijken herschapen: zelfs aan hunne kleeding schijnt hij zoo weinig mogelijk te hebben willen veranderen. Aan de vier personages, waarvan we even gewaagden, heeft hij dan natuurlijk niets gewijzigd: misschien zijn zij wel portretten van de vier bestuurders van de broederschap van het H. Sacrament, die de schilderij aan Bouts bestelden. Blijkbaar heeft de schilder het symbool van het Laatste Avondmaal op de treffendste wijze willen voorstellen zonder zich om de geschiedkundige waarheid te bekreunen. Daarom heeft hij dan ook zijne personages geheel in een vijftiendeeuwsch midden geplaatst. Christus bevindt zich met zijne apostelen in eene gothische kamer, die er gezellig uitziet met hare breede spitsboogvormige vensters, waaruit lucht en licht toestroomen, en met hare geriefelijke stoffeering: de credenstafel, de aanrechtplaat vóor het winket, de gemakkelijke vierkante, netjes gedekte tafel, enz... En dat alles heeft Bouts op meesterlijke wijze weten af te beelden evenals de keurige met steentjes ingelegde vloer, waarvan de kleuren zoo harmonisch met elkander afwisselen. In 't opzicht van het coloriet is overigens de geheele schilderij tintelend van frischheid en vol harmonie: het spel van licht en schaduw, dat enkele kleuren doet uitkomen en de verhoudingen tot de ruimte vatbaar maken, doet reeds denken aan de meesterstukken van de Hollandsche School in de 17de eeuw, die het geheimzinnige en de poëzie van de binnenhuizen door middel van de doorschijnende schaduw vertolkten. Wanneer we nu de kenschetsende eigenschappen van Bouts samenvatten, meenen wij te mogen besluiten dat zijn trant merkelijk verschilt van dien van de Vlaamsche en Brabantsche schilders uit de 15de eeuw, al heeft hij met hen gemeenschappelijke karaktertrekken; zooals van Eyck is hij realist, maar hij drijft het realisme verder dan zijn roemrijke voorganger: zoowel in de opvating van zijne onderwerpen als in hunne uitvoering trachtte hij zoo dicht mogelijk bij de | |
[pagina *111]
| |
Dirk Bouts, HET PAASCHFEEST Koninklijk Muzeum, Berlijn
| |
[pagina 287]
| |
werkelijkheid te komen - men herinnere zich zijne mooie, luchtige binnenhuizen en zijne fijne vergezichten. Zooals vander Weyden houdt hij van slanke, sierlijke vormen en teekent hij de omtrekken soms hard en hoekig; maar hij heeft een scherper oog en eene vastere hand dan zijn Brusselsche ambtgenoot; aan den anderen kant staat hij verre beneden hem in het teweegbrengen van de dramatische kracht. Daarenboven schilderde Bouts meestal individuën onder zijne personages, vander Weyden meer typen. Door zijne keurige teekening, zijn doorschijnend licht-en-donker en zijne flinke, grootendeels naar de natuur bewerkte landschappen en stadsgezichten, die eene ruime plaats in zijne schilderijen innemen, vertegenwoordigt Bouts de Hollandsche richting in de Nederlandsche kunst van de 15de eeuw. Hij mag de voorganger genoemd worden van de schitterende Hollandsche schilderschool, die twee eeuwen later bloeide. Te Leuven ingeburgerd, verloochende hij zijn Haarlemschen oorsprong niet en werd hij eene gewaardeerde personaliteit onder de schilders van zijn tijd. Het bewijs daarvoor ligt niet alleen in de reeks gewrochten die wij van hem in deze bladzijden vermeldden, maar in de talrijke schilderijen die hem nog werden toegeschreven en die waarschijnlijk als voortbrengselen van zijne volgelingen moeten beschouwd worden.Ga naar voetnoot(1)
H. van der Linden. ![]() |
|