De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 14
(1901)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 294]
| |
¶ Boekbeoordelingen ✠✠ Babel door L. Couperus ❧ Amsterdam, Veen ❧Een simbolislies sprookje? Is 't wel een sprookje? Het simbool van de Rijkdom, die zijn trots niet anders in paleizen weet op te bouwen dan door de mortel te dopen met het bloed van duizenden en honderdduizenden, die nimmer voelen kunnen het heerlike lijnenschoon van wat zij zo bouwen, omdat al te veel tranen verduisteren hun oogen.... Een sprookje dus met iets als een - altans verbloemde - sosjaal-demokratiese strekking... Is deze omschrijving van Couperus' jongste boek wel juist? Wat daarvan zij - want, dat men op dit punt van mening kan verschillen is mij gebleken uit meer dan één bespreking - Babel is een sprookje, neen, juister, een lieries-epies fragment, waarvan wij vinding en uitbeelding zeer op prijs stellen, doch dat wij noch hoger zouden schatten, als, op zekere plaatsen, de stijl niet zo'n neiging tot pathos vertoonde, de taal niet zo zonderling gemaniëreerd en bij pozen zelfs zo slordig was. Wij hebben noch een kleine grief.... Niet, dat de dichter zich niet in de verste verte heeft bekreund om geschiedkundige waarschijnlikheid; - het was zijn recht, ook zijn Babel uit het niet te doen oprijzen; maar wel - dat hij bij het wel erg plotse slot van het verhaal met geen woord aantoont of laat voorzien, wat het hoge Medelijden - door Cyrus in de wereld gebracht - voor de duizenden en duizenden zal.... verwezenliken. Als geheel staat, overigens, hoe mooi ook, Babel beneden Fidessa en vooral Psyche, wat niet wechneemt dat ook dit derde stuk een kostbare gave is van een talent, dat - wij koesteren deze vaste hoop - noch meer dan één gelukkige greep doen zal in dit zelfde, hoog-dichterlike genre. | |
¶ Rond het klavier ❧Gedichten door Lambrecht Lambrechts, Ronse 1901. Eenige maanden geleden werd mij het boek gezonden, waarvan de titel hierboven te lezen staat. De naam van den schrijver was mij onbekend, de bundel zag er met zijne groote bladen en kleine letter weinig aantrekkelijk uit. Ik was op het punt op reis te gaan en stopte de schamel uitgedoschte verzen in mijn valies, dat ik ging toegespen. Ik las ze in den vreemde. Welke verrassing: muziek in verzen gezongen over muziek in noten, zangerigheid in overvloed, diepte van gevoel in jeugdige taal uitgesproken! Ik zond den schrijver een woord van gelukwensching en beloofde hem nog elders over zijn werk te spreken. Sedert dien verliep de tijd, en niemand sprak over den jongen zanger. Is er dan geene belangstelling meer voor poëzie ten onzent; is de letterkundige kritiek, die wist aan te moedigen, te waardeeren en het publiek opmerkzaam te maken op het schoone, dood en begraven? Zoo verscheen ook over twee jaar Rafaël Verhulst's Langs groene hagen, zangen vol frischheid, vol bloemengeur en vogelengeneur. Wie heeft er van gehoord? En wie vernam iets van Rond het Klavier, dat uit een gelijke bron schijnt gesproten en met breed verschil toch diepliggende overeenkomst met den onmiddellijken voorganger verraadt. Lambrecht Lambrechts is een aanbidder en beoefenaar der muziek. Voor hem is leven en musiceeren één; al wat hij gevoelt zet zich om in tonen; in al de tonen die hij hoort vindt hij weergalmen van het geliefde en gevoelde. Herinner u het Klavier van Ledeganck, ‘Kunstenaar wanneer uw vingeren zweven over 't glad klavier.’ Heel zijn boek schijnt een paraphrase van dien zang te zijn. Kunst en natuur zijn even nauw door elkander gevlochten in die verzen als kunst en gemoedsleven. Maar de dichter zweeft niet in het abstracte, in het gebied der gedachten; hij wandelt op aarde, leeft met veld en plant, voelt met hen en versmelt die aanbidding van het stoffelijke met die der melodij. De poëzie der muziek nam nooit een zoo ruime plaats in onze letteren in, werd nooit zoo innig gevoeld en zoo gelukkig overgezet in poëzie. Heel het boek doorgalmt het, trillert het als in het bosch bij jeugdig lentegetij: | |
[pagina 295]
| |
De klanken vliegen om mijn hoofd
Als duiven van een zoeten Graal;
Een fee ontluikt in elke bloem,
Glijdt neer op elken zonnestraal
De muziek in het leven uit Dooimuziek: Het dooit, en - luister - uit de goten
Komt frissche melodij gevloten.
Gerol, gerinkel van kristal
Schiet neder in gemeten val.
Sst!... Wilde zwanen, fijne stemmen,
Sirenen, die in het water zwemmen.
Mi fa do mi: het lijkt een zin
Van Oberon of Lohengrin.
't Zijn jongens die hun knikkers tellen,
Of sleden met hun fijne bellen.
't Is goud en zilver, staal en brons
En trommelklank en biegegons.
Het genot bij het hooren van schoonen zang in Panis anglorum: Op eens weerklonk een schoone stem, -
Zoo rein als 't goud der jonge lentezon,
Zoo zoet, zoo fijn, alsof een schuchter kind
In 't donkre kerkgewelf verborgen zat.
Het was alsof zij niets dan gladde perels
En blauwe sterren naar beneden wierp.
Zij klom en daalde, sleepte, vloog en droomde
En rukte nader, groeide heerlijk aan.
Werd dringend, vragend, smeltend, zalvend, juichend,
En scheurde plots zoo machtig door de gangen,
Alsof er op bazuinen werd geblazen,
Alsof een stormwind door de daken loeide,
Alsof een wilde vloed van harmonie
Zijn sluizen op de hoogzaal openbrak!...
De weldadige invloed der muziek geschetst in Genezing: Dank, dank. Ik sidder voor een bleek visioen
Van duivenwieken en seringentrossen;
Ik dompel in een zee van teeder groen;
Omslingerd met fluweelen dennebosschen.
De wind is malsch en vochtig als een zoen,
En in de hagen lachen kinderblossen,
Een wolk van zilversneeuw en vermiljoen
Behangt de weide met gravinnendossen.
De ruimte lijkt een tempel van safier,
Waarin de zonneschijn een blijde lier
Van wijdvergulde snaren heeft geweven.
Hoor, hoor, de Lente juicht met vollen mond!
De Lente, die haar speeltuig wedervond,
Bezingt den wellust van het nieuwe leven!
Is dit geene muziek, zoo zangerig als de andere wanneer zij zangerig is? Zijn het geene beelden gesmeed uit klanken, zoo plastiek als die uit marmer of metaal? Is dit geene poëzie, jong wel is waar maar jeugdig ook, levend en juichend en waardig te leven en toegejuicht te worden? Max Rooses. | |
✠ Willem de Zwijger, prins van Oranje ❧ In zijn leven en werken beschreven door miss Ruth Putnam ❧ Voor Nederland bewerkt door Dr D.C. Nyhoff ❧ Goedkoope uitgave ❧ Haarlem, de erven Loosjes, 1900. ❧Mej. Ruth Putnam heeft een goed werk gedaan toen ze in een flink uitgegeven boekdeel, niet al te uitgebreid en niet al te beknopt, niet al te geleerd en niet al te eenvoudig of laag bij de grond, een beschrijving van 't leven en werken gaf van de grootste van onze grote Oranjes. Die uitgave, waarvan in haar eigen land reeds een tweede druk verscheen, was zeker voor Amerika, dat nog zo gaarne zijn oude banden met Holland erkent, volkomen gemotiveerd, maar kan ook voor Nederland zelf niet overbodig worden geheten omdat er, naast de voortreffelike werken van Groen van Prinsterer, Fruin, Blok e.a. ook daar inderdaad nog wel behoefte bestond aan een geheel populair boek; minder voor vakmensen en geleerden dan voor leken en scholen, waarin, zoals de Hollandse vertaler in zijn voorrede zegt: de Redder en Bewaarder van ons land, noch als een halfgod wordt voorgesteld, noch als een eerzuchtige intrigant, maar eenvoudig als een mens die het goede wilde, met menselike neigingen en menselike zwakheden en - toch noch altijd beminnelike - gebreken. Hoewel de bespreking van vertalingen eigenlik niet op de gewone weg der Vlaamse School ligt, is dit boek door de uitstekende Nederlandsche bewerking in zover oorspronkelik geworden dat men nergens de vertaling uit het Engels proeft en het, door zijn vele aan de nieuwste werken ontleende uitbreidingen en verbeteringen, die door de vertaler werden aangebracht, inderdaad, eeu nationale arbeid is geworden. Uit een oogpunt van zuivere kunst kan men het natuurlik niet beschouwen, hoewel 't in aangename en heldervloeiende stijl geschreven is.
Het boek opent met een zeer klare uiteenzetting van de afstamming van onze prins, die ik vroeger nog nooit zo duidelik had begrepen, zijn rechten op en het ontstaan van zijn vele titels, een | |
[pagina 296]
| |
korte beschrijving van het leven en werken zijner onmiddelike voorouders, zijn eigen kindsheid, zijn opvoeding aan Karels hof en zijn eerste optreden op militair en staatkundig gebied. Zeer goed is o.a. weergegeven het aanvankelik aarzelen van den Prins om zich aan 't hoofd van de partij te stellen, die zich, hetzij uit staatkundige en finantiele, hetzij uit godsdienstige redenen, tegen de regeeringspartij als zodanig meende te moeten stellen. Door de tegenstanders van de Prins, (het is nu eenmaal mode om de verdiensten van grote mannen te verkleinen) is dit aarzelen altijd op zeer hatelike wijze uitgelegd, als zou hij de zaak eerst eens hebben willen aanzien en zich vooral niet blootgeven eer hij wist welke partij de voordeligste was! Miss Putnam of Dr Nyhoff (want het oorspronkelike Engelse werk las ik niet) verklaren die aarzeling nu op zeer aannemelike wijze: gedeeltelik ontstond ze uit een voorzichtige staatsmans-wijsheid, die inderdaad boven zijn jaren was, gedeeltelik uit een zekere onverschilligheid voor 't hoofd drijven van de meesten: de Godsdienst of liever de godsdienstvormen, want hoe vaak het tegendeel ook, vooral van behoudend calviniste zijde beweerd is, in zijn jeugd was de prins voor alle godsdienst vrij wel onverschillig en eerst veel later, tegen 't eind van zijn leven, heeft hij zich aan de hervormde zijde geschaard, hoewel zijn persoonlik optreden ook toen nog altijd zeer gematigd is gebleven. Ook weer in dit boek leren wij hem kennen als de man die boven alle partijen stond en zijn tijd ver vooruit was in vrijheid van geweten.... die van de godsdienst inderdaad 't goddelijke begreep. Zijn doel is dan ook nooit geweest om de Katholieken te onderdrukken, zijn eigen maatschappelike positie te verbeteren, zijn zakken te vullen en nog veel minder om het bestuur der door hem vrijgemaakte landen uitsluitend in Calviniste handen te leggen, maar alleen om vrijheid van geweten aan rooms en onrooms te verzekeren en Nederland, Zuid en Noord, te bevrijden van een lijden, veel erger nog dan wat Transvaal tans lijdt. Hoe hem dit aanvankelik, vooral voor het Noorden gelukt is, voert Miss Putnam, die haar bronnen klaarblijkelik zeer grondig bestudeerd heeft, ons voor ogen in een reeks zeer aantrekkelike beeldjes, kleine fotografieën als in een dissolving views. De Prins naar Antwerpen gaande (1566) om hoog boven de talloze partijen in naam der regering de orde te handhaven. De Prins en zijn afscheid van Graaf Egmont (1567). De verbannen en uitgeweken prins (1567-68), schijnbaar het volk overlatend aan zijn onderdrukkers, maar in Duitsland in stilte troepen verzameld, gelden offerend en bijeengarend zich tot 't uiterste inspannend om alliantien te sluiten... die meestal mislukken! De Prins vragend en verkrijgend de trouwe hulp van al zijn broeders, (1568 en volgende jaren) van de ridderlike, soldateske, romantise Lodewijk, de teerdichterlike Adolf, de meer bezadigd berekenende, maar niet 't minst degelike en trouwe Jan. De Prins bij Haarlems belegering en Leydens ontzet (1572 en 1574) en later in dat allermoeilikst tijdvak van zijn leven (1578) toen hij, na aanvankelik succes in Zuid-Nederland niet alleen, maar zelfs in 't Noorden werd gewantrouwd. De Prins met zijn gemalinnen, de zachtzinnige Anna van Buren, de hatelike half waanzinnig-sensuele Anna van Saksen, de lieflik trouwe Charlotte de Bourbon en Louise de Colligny Eindelijk worden op zeer eenvoudige en plasties duidelike wijze de moordaanslagen beschreven: de eerste mislukte in 1581 van Jean Jaureguy en de laatste noodlottige van Baltasar Gerard (1584), die Miss Putman in deze woorden beschrijft. ‘Nauwelijks was de Prins uit de deur, of de moordenaar kwam te voorschijn en terwijl hij hem aan zijn verzoek herinnerde schoot hij het pistool af dat Oranje de borst doorboorde. Weinig oogenblikken daarna gaf de Prins den geest. De laatste woorden, die hij sprak en aan de echtheid waarvan men niet langer kan twijfelen, zijn een dierbare nalatenschap voor het Nederlandse volk.: Mon Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moi et de ce pauvre peuple.’ | |
[pagina *113]
| |
![]() ![]() ![]()
Jan van Beers BREYDEL EN DE CONINCK BIJ HET STERFBED VAN JACOB VAN MAERLANDT
| |
[pagina 297]
| |
Het royaal octavoboek is met vele portretten, landkaarten, allegorieën, enz. naar de 16e en de 17e eeuwse prenten verrijkt, waarvan enkele, vooral de talloze beeltenissen van de Prins en zijn broeders inderdaad zeer interessant en weinig bekend zijn. Vooraan een tamelik goede afdruk van 't mooie Casselse portret toen hij 24 jaar was. A.W.S.v.L. | |
✠ Bloem en blad ❧ Kalender voor 1902 ❧ Uitgaaf van C.A.J. van Dishoeck, Amsterdam ❧Eindelik dan eens een Nederlandse kalender, die werkelik mooi mag heten. Voor elke maand een op stevig papier uitgevoerde gekleurde plaat, - naar ontwerp van N. van der Waarden, - in het midden een vierkant met de op 5 rijen geschikte dagsijfers van één van de twaalf maanden, daaromheen een lijst van bloemen, vruchten, andere gewassen en insekten. De motieven zijn gevonden in onze eigen Nederlandse flora en - over 't algemeen - sober, doch keurig gestieliezeerd. Vooral de vellen April, Augustus en Desember zijn welgeslaagd. Laat het publiek nu de ijverige uitgaven in staat stellen, het bij deze proef niet te laten, en - tegen 1903 - een noch heel wat aardiger kalender te laten uitvoeren. X. | |
¶ John Ruskin ❧ Die Steine von Venedig ❧ I und II ❧ Uebersetzt von Jakob Feis ❧ Strassburg, J.H. Ed. Heitz (Heitz und Mündel) ❧Geen volledige vertaling - slechts een bloemlezing, maar een met uitnemende takt samengestelde bloemlezing uit Ruskin's The Stones of Venice, brengen deze twee keurig gedrukte en smaakvol gebonden deeltjes. Het eerste daarvan bevat vijf verhandelingen over de bouwkunst in 't algemeen in het middeleeuwse Venetië, - met, in de beide laatste lezingen, een overheerlike studie over de S. Markuskerk; - het andere behandelt - zoals alleen een Ruskin dat kon! - het Dogenpaleis, eerst in zijn geheel, daarna in elk van zijn afzonderlike ‘bouwen’: het Biezantijnse, het gotiese, het Renaissance-gedeelte. Dit tweede bandje is verrijkt met 18 goed verzorgde platen. Het meest is er te leren uit de eerste band. Over het wezen van alle ware bouwkunst, de oorsprong en de fieliasie van de Europeese bouwstijlen, de voorwaarden tot het ontstaan van een eigentijd-stijl onontbeerlik, en zo veel meer noch, bevatten de 130 bl. van dat deel een schat van heldere, gezonde, vruchtbare gedachten. Alle beoefenaars van de architektuur bevelen wij de boekjes ten warmste aan. | |
✠ E.T.A. Hoffmann's samtliche Werke in funfzehn Banden ❧ Herausgegeben mit einer biographischen Einleitung van Eduard Grisebach ❧ Leipzig, Max Hesse's verlag, 1900 ❧Het is hier de plaats niet om de werken van de fantastiese en teergevoelige Hoffmann te bespreken - een der meest eigenaardige verschijningen uit de wereldliteratuur; - we menen te mogen veronderstellen dat geen onzer lezers onbekend is met Nuszknacker und Mausekönig Doge und Dogaresse, Kater Murr, Klein Zaches genannt Zinnober, Meister Floh en zoveel andere verhalen vol fijne humor. Het is er ons alleen om te doen een nieuwe complete uitgave van zijn werken aan te bevelen, verschenen in 15 deeltjes, in 4 banden gebonden, bij Max Hesse te Leipzig. Het uiterlijke van deze editie die deel maakt van de serie Klassiker-Ausgaben, is niet wat men artistiek kan noemen. Het bandje en de typografie is wel eenigzins uit de oude doos, en we zouden de uitgevers wel willen aanraden een smaakvoller vorm voor deze uitgaven te kiezen. Maar in haar aard is de uitvoering onberispelijk en is evenzeer aan te bevelen om haar volledigheid als om haar waarlijk spotgoedkoopen prijs; 8 Mk. gebonden. Voor de eerste maal worden Hoffman's werken hier in chronologische volgorde gerangschikt, iets wat hij de eigenaardige ontwikkeling van den schrijver | |
[pagina 298]
| |
van groot belang is. Er komen ook tal van stukken in voor die in andere edities ontbreken, en dan ook zeer moeielijk waren op te sporen. Evenals alle Klassiker-Ausgaben van Max Hesse onderscheidt dit werk zich ook door gewetensvolle korrektheid. De naam van Eduard Grisebach die een zeer welkome biografische inleiding schreef staat er borg voor, dat hier flink werk werd geleverd. Enkele portretten van Hoffmann en reproducties van prentjes van de oorspronkelijke uitgaven, maken deze editie nog aantrekkelijker. Voor de lange winteravonden kunnen we geen aangenamer lectuur aanbevelen! | |
¶ Aus der Wagner Schule ❧ Verlag von Anton Schroll & Co, Wien, 1901 ❧Aus der Wagner Schule, eigenlik een supplement-aflevering van het tijdschrift ‘Der Architekt’, is een album, en - laat ik het maar dadelik uitspreken - een voortreffelik album, waarin een schaar leer- en volgelingen van de gevierde Weense bouwmeester Otto Wagner, blijkbaar als een gezamenlike hulde aan hun geliefde meester, enige van hun ontwerpen hebben bijeengebracht. Deze ontwerpen - voor de uitgever Anton Schroll door de beste kunst-prenters meesterlik uitgevoerd - leggen van de geest, welke het onderwijs van Otto Wagner bezielt, een waarlik schitterend getuigenis af. Schiet een enkele van zijn jongeren ook al in een of twee ontwerpen het doel voorbij, geen hunner toch, die niet meegetuigt van het hoog verlangen en de trotse wil - om van zijn tijd te zijn niet alleen, maar vooral bij te dragen tot uitdrukking, in een nieuwe archietektuur, van de schoonheidsgedachte van die tijd. Wat in Aus der Wagner Schule het hoogste staat, dat zijn, naar mijn bescheiden oordeel, de van een even uitgelezen als machtige verbeelding blijk gevende ontwerpen voor een kunstenaarshuis, door Otto Schönthal, voor een Park-Restaurasie, door Emil Hoppe, voor een ander Künstler-heim, door dezelfde, van een Brugge-toren aan de invaart in het Nikaragua-kanaal, door Oskar Felgel, voor een Vredes-kongrespaleis op het eiland Lacroma, door Alfred Fenzl. Verscheidene van deze ontwerpen zijn - afgezien van alle kans op uitvoering - ware lijngedichten, welke men niet moe wordt te.... lezen en te herlezen. Ook de praktiese bouwkunst is flink vertegenwoordigd, namelik door allerlei ontwerpen van Miethäuser, door Hans Mayer, Balzarek, Eigel, Holik, Deininger, Gütl, en anderen.Ga naar voetnoot(1) | |
¶ C. Spitteler ☘ Hera, die Braut ❧ Eugen Diederichs, Leipzig ❧Een van de mooiste gedichten, welke sedert jaren in het Duits verschenen - brengt ons dit boek. Ook, indien de schrijver, - een blijkbaar noch jong en betrekkelik weinig bekend landgenoot van Keller, C.F. Meijer en Böcklin, - niets anders voltooid had dan dit éne boek, zou hij volop verdiend hebben voortaan naast de drie of vier beste Duitse woordkunstenaars uit de laatste twintig jaar genoemd te worden. Eens te meer levert dit epos het bewijs, dat er - voor werkelik begaafden - geen stoffen te oud of te versleten zijn. De aloude, op zich zelf niet eens biezonder aantrekkelike sage, - hoe de goden om Hera's hand wierven en streden en hoe eindelik Zeus de gestrenge en trotse tot bruid verkreeg, - Spitteler heeft ze, dank aan zijn ongemene oorspronkelikheid van vinding, niet enkel verjongd, maar - zo goed als ‘nieuw geschapen’, geheel herdicht. Opvallend eigenaardig is zijn wijze van voorstellen, - zijn dichterlike plastiek, zal ik het noemen. Hij geeft zich niet de geringste moeite om te verbergen, dat hij - als door en door modern mens - niet het eerste woord gelooft van de.... fabel, die hij tot onderwerp koos; hij archaïezeert noch fielozofeert; hij streeft noch naar verheven ernst noch naar zielkundige diepte; - hij legt er zich veel meer op toe, het grandioos-humoristiese in de handelingen van zijn helden en heldinnen te doen uitkomen en maakt al wat zij zeggen en doen zo menselik... | |
[pagina 299]
| |
als b.v. Ariosto - met wiens fantazie de zijne verwant is - het hem in beroemde voorbeelden heeft voorgedaan. Doch - niet met Ariosto alleen - ook met heel wat schilders uit de Ietaljaanse Renaissance is zijn fantazie verwant. Blijkbaar heeft hij de meesterstukken van kunstenaars als Botticelli, Mantegna, Ghirlandajo, Benozzo, ja, Veronese en Tiziano met voorliefde bestudeerd... Niet met de ogen van een Torwaldsen of een David, met die van deze onovertroffen vinders en zeggers heeft hij gezien, in zijn verbeelding gezien, wat hij schildert. Eindelik - ook van de volksletteren heeft hij geleerd. Van haar heeft hij, voorzeker, de gave, om tot zelfs de onbeduidendste voorwerpen te bezielen en te doen mee-deelnemen aan de handeling. Een enkel staaltje van zijn bij uitstek luchtige, prettige, levendige dichttrant. Ziehier hoe Apolloon afscheid neemt van de juist niet met het volste recht zo'n hoge krop opzettende, vooral niet unbescholtene godenjonkvrouw Hera: ‘Schafft einen räudigen Hund mir,’ so befahl er barsch.
Also geschah. Doch zornig herrscht' Apoll: ‘Zu rein!
Ein Hund ist sauber, eine Hündinn muss es sein!’
Und als auch das geschehen, that er flink am Nacken
Mit schuhbewehrter Hand die räudige Hündinn packen,
Schwang sie empor und zeigte nach der Königinn:
‘Tfuh! Schliess die Augen! Puh! Sieh nicht nach Hera hin.’
Kein Balsam kann dir helfen, keine Salbe nutzen,
Der Blick der Buhlinn würd' auf ewig dich beschmutzen.’
Een uitbarsting, waarbij het bekende verzenpaar uit Bourget's Edel:
Le banquet est fini! Quand j'ai vidé ma tasse,
S'il reste encor du vin, les laquais le boiront,
noch een... aardig kompliementje lijkt. | |
✠ Der gestiefelte Kater ❧ Text von Avenarius ❧ Bilder von Otto Speckter ❧ München, G.D.H. Callwey, Kunstwartverlag ❧Een kinderboekje - wat ouderwets - doch noch steeds heel wat beter dan vele.... van de allernieuwste. Wat ouderwets de plaatjes - hoe kan 't ook anders? Zij zijn van Otto Speckter - c'est tout dire! In hun soort echter zijn zij heden noch wat zij in de aanvang waren en wel altijd zullen blijven - echt geestig en degelik werk in gezonde, populeere trant. Het onderwerp is noch ouderwetser! Avenarius wist het echter zo op te frissen, dat het dood-versleten sprookje zich laat lezen als was het fonkelnieuw. Dit is óók een aanbeveling. | |
¶ Gottfried Keller ☘ Sieben Vorlesungen von Albert Koster ☘ Leipzig, Verlag von B.G. Teubuer ❧Een welkome aanwinst voor de boekerij van allen, die den te vroeg heengeganen meester van Sieben Legenden en Martin Salander kennen en liefhebben. In twee van de zeven lezingen wordt, met verbazende bondigheid, het toch vrij bewogen leven van de meester verhaald en beoordeeld; in de vijf andere worden zijn gaven gekenschetst, zijn streven toegelicht, zijn werken beoordeeld. Wij herkennen gaarne, nooit meer van de lektuur van Die Leute von Seldwyla en Der grüne Heinrich te hebben genoten, dan toen wij, na Köster gelezen te hebben, deze boeken nochmaals ter hand namen. Veel, wat wij vroeger nauweliks opgemerkt hadden, trof ons nu, omdat wij het nu verstonden. De Sieben Vorlesungen zijn een voortreffelik kommentaar - zonder enige schoolsheid of pedanterie. | |
¶ Neue Ideen für modernen Schmuck, herausgegeben von René Beauclair ☘ 2n Band ☘ Verlag von J. Hoffmann, Stuttgart ❧Met genoegen maken wij melding van deze in alle opzichten belangwekkende uitgaaf. René Beauclair is een jong Fransman, die de prinsiepen van de zogenaamde Engelse of estetiese richting met grote gevatheid heeft toegepast op de vervaardiging van allerlei voor dames bestemde pronk voorwerpen als juwelen, toiletspiegels, kammen, gespen, halssieraden, enz.. | |
[pagina 300]
| |
In de door Hoffmann uitgegeven verzameling maken wij kennis met een honderdtal ontwerpen, afgedrukt, deels in onberispelike chromo-druk, deels in lichtdruk, op 24 bladen of tafelen, formaat 35 × 25 cm. Beauclair slaagt er niet alleen in, voor zijn voorwerpen smaakvolle vormen te vinden, hij weet ook uitstekend partij te trekken uit de schakering van met elkaar fijn harmoniezerende of aangenaam kontrasterende kleuren. Het was te wensen, dat onze inlandse juweliers, waarvan noch steeds zo velen onverschillig blijven aan elk werkelik artistiek streven, kennis maakten met deze tekeningen - en er zich lieten door.... geleiden en bezielen. Het voortreffelik uitgevoerde werk kost 30 Mark en kan bij alle boekhandelaars besteld worden. | |
✠ W. Fred. ❧ Die Prae-Raphaeliten ❧ Einde episode Englischer Kunst (neber Kunst der Neuzeit, IV) ❧ Strassburg, J.H. Ed. Heitz (Heitz & Mündel), 1900 ❧In dit nette bandje, het vierde uit de serie over moderne kunst, uitgegeven door J.H. Ed. Heitz, heeft de heer W. Fred, een aantal opstellen over de praeraphaeliten en hun strekking verzameld. Over dit onderwerp vloeide al heel wat inkt, maar een bizondere verdienste van dit boekje is de zeer persoonlijke manier waarop de auter het behandelt. In een vlugge, eenigszins nerveuse stijl brengt hij ons de groote mannen voor ogen: Ruskin - Ferd Madox Brown - Holman Hunt - Millais - Rossetti - Burin-Jones, en schildert hen in hun leven en streven. Het werkje is lezenswaard voor al degenen die in de geschiedenis der moderne kunst belang stellen. Vijf plaatjes en een titelprent versieren het op niet overvloedige, maar aangename manier. | |
¶ Paul Schulze-Naumburg ✠ Kunst & Kunstpflege ❧ Eugeen Diederichs, Leipzig. ✠ Theodor Volbehr ☘ Das Verlangen nach einer neuen Deutschen Kunst ❧ Eugeen Diederichs, Leipzig ✠ Lothar von Kunowsky ☘ Gesetz, Freiheit und Sittlichkeit des künstlerischen Schaffens ❧ Eugeen Diederichs, Leipzig ❧De beste aanbeveling voor deze drie boeken zou zijn, er bladzijde bij bladzijde uit over te schrijven. In Kunst-und Kunstpflege worden een reeks vragen opgeworpen, welke - zoals de auteur zelf in zijn voorwoord toegeeft, - vatbaar zijn voor een veel wijdlopiger behandeling, doch - in de zeer beperkte beantwoording waarvan menige heldere en nieuwe gedachte, meer dan één wijze en nuttige wenk gegeven wordt, zo o.a. in de bladzijden over Decorative Malerei, over Polizei, Kunst & Sittlichkeit, over Spiel & Spielzeug, over Variété der Zukunft, over Das moderne Haus, enz. Om slechts één voorbeeld te noemen; het plan, door schrijver ontwikkeld, tot veredeling van de nu alles behalve veredelende of estetiese tingeltangels verdiende, vooral ook hier te lande, ernstig overwogen te worden. Het tweede werk is meer wijsgerig; het bevat enigsins meer doorwrochte opstellen en houdt zich meer met de algemene wetten van oorsprong, ontwikkeling en doel van de kunst bezig dan met biezondere uitingen of verschijnselen. Lezenswaardig in hoge maat is, wat wat de auteur mededeelt omtrent de langzame voorbereiding van een nieuwe kunstbloei in de 19e eeuw in Duitsland, en wat hij ons opdist uit de werken van baanbrekende geesten als Hamman, Herder, Goethe, Heinse, Wackenroder. Leraars, aan akademies en kunstscholen werkzaam, zullen niet zonder vrucht herlezen, wat Volbehr zegt over hetgeen wij, modernen, van de antieken leren kunnen, namelik - ‘auch aus den Bedingungen (unseres) Daseins zu schaffen und also, da diese völlig andere sind - völlig anders zu schaffen als die Alten.’ Het meest wijsgerige, tevens het meest dogmatiek-geschrevene van de drie, is het boek van von Kunowsky. Daarin wordt zeker vrijwat verkondigd als vaststaande wet, als aksioma bijna, dat zeker voor meer dan één hedendaagse enigsins nader zou dienen bewezen te worden. | |
[pagina 301]
| |
Zo achten wij een hele reeks voorschriften aan jonge kunstenaars voor het minst sujet à caution. De zeventien hoofdstukken bevatten intussen - ook als wij er het al te gewaagde uit wechdenken - een ware overvloed van schone, heldere, gezonde gedachten - en zeker is er voor allen, die kunnen lezen en begrijpen, te leren uit de uitstekende bladzijden, waarin schrijver het streven van Lionardo da Vinci en zijn machtige invloed op de kunst van de Wedergeboorte, of ook de verheven opvatting van 't iedee kunst van andere heroën van de Renaissance uiteenzet, b.v. van Rubens, Michel Angelo, Rafaël. Niet het minst belangwekkend is wat hij zegt over de liefde met betrekking tot de kunst en de arbeid van de kunstenaars. Een paar korte aanhalingen houde men ons ten goede: ‘(Viele Maler leben) in Gemeinschaft mit einem untergeordneten Geschöpf und (suchen) aus ihm zu pressen, was den gesamten Inhalt eines Lebens ausmachen soll.’ ‘Ich will nichts wissen von einer Liebe ohne Sinnlichkeit, Liebe ist durchgeistigte Sinnlichkeit Aber ich will auch nichts wissen von einer Liebe, die ein Taumel und Rausch ist, aus dem man voll Reue und gänzlich enttäuscht erwacht.’ - ‘Der rein sinnlich liebende versumpft in den Armen des Weibes. Starke Geister liebten mehr als einmal; sie blieben rein, und trugen, nach Auflösung der Verhältnissen, die goldenste Erinnerung bis hinein in die Tage des Alters. Aus solchen Erfahrungen erblüht die herrlichste Kunst.’ - ‘Jede Liebe, die nur den Augenblick versüsst, birgt in sich den Tod, Fäulnis, Degeneration.’ - En noch dit: ‘Auch nur den kleinen Finger eines geliebten Weibes zu berühren, vermag eine gewaltigere Umwälzung in unserem Geistesleben hervorzurufen als die glühendste Umarmung eines nach Genuss gierigen Geschöpfes.’ | |
¶ C. Viebig ☘ Die Rosenkranzjungfer ☘ Berlin. W.F. Fontane & Co ❧De vijftien novellen en schetsen, in dit bundeltje bijeengebracht, zijn geensins alle van gelijke waarde. Een, Die kleinen braunen Schuhe, is niet vrij te pleiten van gezochtheid en bijna ziekelike sentiementalieteit; een ander noch, Jaschu, verhaalt van toestanden, die ons - West-Europeanen - voor het minst overdreven voorkomen. Beide steken overigens, juist door die gebreken, tamelik schril af bij de meeste andere stukken uit de bundel -, waarin de schrijfster zich doet kennen als een realieste van eerste rang, en die, op elke bladzijde, ja, in elke regel bijna, haar verbazende kennis van de door haar geschetste levenstoestanden laten uitschijnen. Viebig's manier herinnert vooral aan de beste dingen van wijlen de Maupassant en van de nu zo algemeen gevierde Gorki. Evenals deze beiden heeft zij een ongewoon scherpe kijk op de dingen, een diep gevoel voor het komiese en het tragiese, die in het leven van de mindere man zo veelvuldig voorkomen. Evenals beiden ook gaat zij recht op haar doel af, vermijdt elke nutteloze woordenpraal, elke niet volstrekt noodzakelike uitweiding of overweging. Een achttal verhalen zijn ware antologie-stukken. Van deze zijn er vier, die, in hun bondigheid, hun gedrongenheid, opwegen tegen... menige lange roman: Die Rosenkranzjungfer, Die Mutter, Eine Melodie, en Der Klingeljunge. De laatste novelle is een meesterstukje. | |
✠ Meisterbilder für 's Deutsche Haus ❧ München, Callwey ❧Dit is de tweede, op breder schaal gedurfde proefneming van de uitgever Callwey, om goedkoope, welverzorgde houtsneden te verspreiden. Achttien stuks zijn tot nu voorhanden - daaronder zes van Dürer, vier van Rembrandt, drie van Rethel, één van Ruisdaal, één van Holbein d. J., één van Velasquez, één van Tizian, één van Cornelius. Elke plaat, - in afzonderlik omslag, op de binnenzijde waarvan de nodige biografiese aantekeningen worden gegeven, - kost slechts 25 Pfenn.. | |
[pagina 302]
| |
✠ Böcklin-Mappe ❧ G.D.W. Callwey, Kunstwart-Verlag, München ❧Een uitstekend geslaagde proef, om goede afdrukken naar Böcklin ingang te doen vinden bij het volk. Voor de uiterst geringe prijs van 1 ½ Mark zes verzorgde platen en een portret van de meester - houtsneden dan noch al, a. u b.. De platen zijn: Dichtung und Malerei, - Heiliger Hain, - Schweigen im Walde, - Der Überfall, - Die Toteninsel, - Pieta. Elk stuk op stevig en mooi papier. Het geheel in een eenvoudig, smaakvol omslag. | |
✠ Métopes et triglyphes par Frédéric de France ❧ Compositions de Edm. van Offel ❧ Offenstadt Frères, 23, Rue Richer, Paris ❧Deze eerstelingen - of vergissen wij ons, indien wij deze verzen voor eerstelingen houden? - vertonen van geen andere invloed even vele en onmiskenbare sporen als van zekere sonetten-dichters van het Parnasse contemporain. Wij nemen het den heer de France geensins euvel; wij zouden er hem veeleer geluk mee wensen, indien hij - wat de uiterlike vorm betreft - zich noch strenger had gehouden aan het voorbeeld van de voortreffelikste verzenschrijvers, die Frankrijk ooit opleverde: Léon Dierx, de Hérédia, Leconte de Lisle. Wij betreuren het, namelik, dat hij, in de terzienen van zijn klinkdichten, vrij dikwels afwijkt van de gewoonten van de beste sonneurs, - alsmede, dat zijn taal de dingen noch altijd zeer zuiver noch altijd ‘doeltreffend’ en juist uitdrukt. Dit neemt niet wech, dat Métopes et Triglyphes meer dan één stukje bevat, waarin, met niet alledaags talent, een of ander karakter vastgesteld, een of ander groots toneel in beeld gebracht is. Tot deze - de beste dingen uit het boekje behoren Hannibal, Le Cirque, Hercule et Omphale, Tristesse en nr III van Aux Enfants. Métopes et Triglyphes is biezonder keurig uitgegeven en verrijkt met een dubbele reeks goedgeslaagde illustrasies van onzo rijkbegaafde vriend, E. van Offel. | |
¶ Arvède Barine ☘ St. François d'Assise et la légende des trois compagnons ☘ Hachette & Co, 79, Boulevard St. Germain, Paris ❧Wie dit boek ter hand neemt, verwachte zich niet aan een diepgaande zielkundige ontleding van een mensenkarakter of aan een breed opgezet tafereel van geschiedkundige zeden. Arvède Barine stelt er zich mee tevreden het leven van de lieve, dichterlike poverello zo eenvoudig en bondig mogelik na te vertellen, niet zonder echter vooraf de voortreffelikste en meest vertrouwbare bronnen evenzeer als de simpele, aandoenlike legenden, van de gezellen en tijdgenoten van Franciscus herkomstig, aandachtig bestudeerd en tot een knap afgerond geheel samengevat te hebben. De schrijfster schijnt zich vooral tot doel te hebben gesteld, te doen uitschijnen, dat niemand, vóór noch na de zoon van Pietro Bernadone, het grote voorbeeld van het oorspronkelike kristendom, zó als zijn verheven stichter het zelf heeft opgevat, in gedachten, woord en daad even nabij is gekomen. Naast het standaardwerk van wijlen Paul Sabatier, vooral bestemd voor geleerden, maakt haar arbeid de indruk van een welgeslaagd volksboek, dat vooral in deze tijd, welke zoveel overeenkomst oplevert met die, welke Franciscus zag geboren worden, een gunstige invloed kan uitoefenen. De Legende van de drie Gezellen, waarvan zij de welgeslaagde vertaling op haar eigen werk laat volgen, is, zoals Sabatier destijds getuigde, ‘une des productions les plus délicieuses du moyen-âge.’ 't Is poëzie - zonder enige omhaal van woorden, opgeurend geheel van zelf uit de bij uitstek eenvoudige, zuivere dingen, die zij verhaalt ![]() |