Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voortgang. Jaargang 1 (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voortgang. Jaargang 1
Afbeelding van Voortgang. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Voortgang. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voortgang. Jaargang 1

(1980)– [tijdschrift] Voortgang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

Over de interpretaties van ‘Haegh en meijen-Boeck’ in Huygens' ‘Hofwijck’
Henk Koeman

1. Al wandelend en luisterend wordt de lezer door een onderhoudende gastheer-dichter in Huygens' Hofwijck over het grondgebied van het gelijknamige buiten rondgeleid.Ga naar eind1.) Ruime aandacht schenkt de dichter daarbij aan de bomen, eerst die in het bos aan de noordwestelijke zijde van de Groote Heerwegh, die het landgoed vrijwel doormidden deelt, daarna die in de hof, op de eilanden en aan de Vliet ten zuidoosten van de weg.Ga naar eind2.) De elzen vormen echter in dit opzicht een uitzondering, doordat ze zich onttrekken aan de regelmaat van bespreking in het gedicht: steeds als de wandelaars een rij of een groep nieuwe bomen passeren wordt deze onderwerp van gesprek. De lezer en de dichter zijn nl. al lang een der hekken doorgegaan en houden zich ergens in een der oprijlanen met linden op, als de dichter over de aan de overzijde van de Groote Heerwegh langs de bosranden staande elzen komt te spreken. Hoe deze bijzonderheid verklaard moet worden: uit de bescherming, die ze de linden hebben geboden en waarover de regels 1111-1116 in Hofwijck gaan;Ga naar eind3.) uit de traditie van het georgische genre;Ga naar eind4.) uit het ontstaansproces van de autograaf van Hofwijck, het ontwerp-manuscript van het gedicht in Huygens' eigen hand; of uit anderen hoofde, hebben de editeurs van Hofwijck (Bilderdijk, Van Vloten, Eymael (2x) en Zwaan) niet expliciet aan de orde gesteld. Kan het besprekingsmoment van de elzen in Hofwijck zijn voortgevloeid uit dat van de bomen of struiken langs de slootkanten bij de opritten, die zich in een met de elzen vergelijkbare positie op het buiten bevonden hebben? Maar juist zoals de vrije vogels in het gedicht het dak der linden verruilen voor een ander dak wil ik deze zaak verder laten rusten en mijn aandacht richten op de beplanting bij de sloten, waaraan de regels 1149-1160 in Hofwijck zijn gewijd. In de autograaf luidt deze passage:Ga naar eind5.)

 
De wand van mijn Voorhout, of van mijn' twee voorhouten,
1150[regelnummer]
Is noch maar half voldaen: maer u verveelt mijn kouten,
 
Niewsgierigh wandelaer: soo swijgh ick van het groen
 
Van Haegh en meijen-Boeck, die hier de plichten doen
 
Van wallen hoogh en dicht, van vriendelicke muren,
 
Die mij het vrij gesicht bepalen van mijn' buren,
1155[regelnummer]
Die maertje knelis oogh onthouden uijt mijn grond,
 
Als off'er tuschen ons een’ steenen heining stond.
 
Verganckelicke kalck en kon mij maer bevrijden;
 
Dit eewighe kan beij; bevrijden en verblijden.
 
In een woord segh ick 't all; 'tis 'toorbaerlijxte schutt,
1160[regelnummer]
Dat schoon en dienstigh is, en aengenaem en nutt.
[pagina 138]
[p. 138]

In r. 1152 wordt de beplanting omschreven als ‘Haegh en meijen-Boeck’. Welk(e) gewas(sen) zou(den) er in deze woordgroep kunnen schuilen? Zwaan formuleert een antwoord, maar blijft toch met een onduidelijkheid zitten, wanneer hij annoteert:Ga naar eind6.)

 

Haegh en meijen-Boeck: (samentrekking) haagbeuk (WNT haagbeuk 1338: ‘een heester (geen beuk) zeer geschikt voor hagen) en ‘meienbeuk’ (onduidelijk, niet in WNT op beuk of mei; boek vorm naast beuk); deze beuken niet op de plattegrond).

 

Nu bespreekt hij niet de annotaties bij r. 1152 van eerdere editeurs van Hofwijck. Dragen deze soms een oplossing voor de moeilijkheden aan? Bij onderlinge vergelijking blijkt echter, dat de editeurs een geenszins met elkaar overeenstemmend commentaar op de woordgroep ‘Haegh en meijen-Boeck’ hebben gegeven en met een drietal problemen hebben gezeten:

(1)de syntactische constructie van de woordgroep: al dan niet samentrekking, en daarbij: al dan niet hendiadys;
(2)de betekenissen der elementen van de woordgroep en de betekenis van de woordgroep in haar geheel;
(3)de etymologie van ‘meijen-’ (autograaf-lezing) en, bijgevolg, de numerus en casus ervan.

 

2. De eerste editeur van Hofwijck, Bilderdijk, noteerde bij ‘Van Haegh en Meijen-Boeck’ (naar Kb2) in de Aanteekeningen ‘Boeck, beuk(fagus); Haegh- en Meijenboeck, haag- en snoei- of hakbeuk.’Ga naar eind7.) Van VlotenGa naar eind8.) gaf slechts de aantekening, dat ‘Boeck’ ‘beuk’ betekent.Ga naar eind9.) Eymael had het in zijn eerste Hofwijck-uitgave niet zo begrepen op Bilderdijks annotatie.Ga naar eind10.) Hij wees het koppelteken na ‘Haegh-’ af, omdat deze ‘noch in de uitgave van 1653, noch in die van 1672’ zou voorkomen. In zijn herziene editie (Eymael 1920 ofwel Eymael-2, op p. 67) is deze opmerking verdwenen, want zij doet niet ter zake. Bilderdijk gaf nl. een ‘eerste vertaling’ van de lezing in Kb2 (d.i. die annotatie, waarbij men de oude tekst even in een meer begrijpelijke, moderne constructie of bewoording brengt, b.v. Bilderdijks toevoeging van een koppelteken en de aaneenschrijving zonder kapitaal in de Aanteekeningen: ‘Haeghen Meijenboeck’ versus ‘Haegh en Meijen-Boeck’ in de eigenlijke tekst. Dikwijls geeft de editeur (ook) een definitieve, geheel moderne vertaling.) Ook tekende Eymael bezwaar aan tegen het koppelteken, omdat Bilderdijk erdoor zou aangeven, dat hij de woordgroep ‘Haegh en Meijen-Boeck’ interpreteerde als een samentrekking van ‘Haegh-Boeck’ en ‘Meijen-Boeck’; en in de tekst werd de samentrekking toch niet d.m.v. een koppelteken aangeduid.Ga naar eind11.) Daartegenover stelde Eymael-1 (beknopter in Eymael-2):

 

(...) Ik meen dus Haegh te moeten opvatten als heg, dat een even goeden zin oplevert, vooral als men Haegh en Meienboeck beschouwt als eene hendiadys voor: heg van Meibeuken. (...)

 

Volgens Eymael staan in r. 1152 de substantieven ‘Haegh’ en ‘Meijen-Boeck’, in een hendiadys.

[pagina 139]
[p. 139]

Bij raadpleging van de bekende woordenboeken met het doel, te achterhalen of de woorden ‘Haegh’, ‘Haegh-Boeck’ en ‘Meijen-Boeck’ erin behandeld zijn, hetzij als lemma, hetzij als samenstelling onder een lemma, wordt de zaak er niet eenvoudiger op. Achtereenvolgens is gekeken op haagbeuk (of haagboek), haag en Meijen-Boeck.

Het WNT geeft onder Haagbeuk (of -boek): ‘een heester, die o.a. tot hagen zeer geschikt is, t.w. Carpinus betulus L. Oudere woordenboeken verstaan er andere gewassen onder... Theutonista..: curnum ornus en Haegh-, Haeghen-bueck bij KILIAEN: ornus en fraxinus silvestris.’Ga naar eind12.) Het MNW kent het woord niet, althans wanneer gezocht wordt naar of bij de lemmata hageboeke, hage (MNW III 23vv) en boeke (MNW I 1335). Het woord komt niet voor in Verdam/Ebbinge Wubben 1932, Mak 1959 en Oudemans 1870-1880. Is het in de Middeleeuwen wel gangbaar geweest? De (echte) haagbeuk of Carpinus betulus zou in het ‘Nederlandse’ taalgebied pas laat, nl. in de vroege Middeleeuwen, en dan nog slechts op verspreide plaatsen verschenen zijn.Ga naar eind13.) Kiliaen kende het woord in ieder geval wel: ‘wilde of boses’ (zie n. 12), al blijft het de vraag, of hij de boom Carpinus betulus op het oog had.Ga naar eind14.) Blijkens de lemmata en de citaten in Kiliaen en het WNT kán Huygens het woord in ieder geval gekend en neergeschreven hebben. Weiland, in de 19e eeuw, kende het als samenstelling bij haag: haagboek.Ga naar eind15.) In het 20e-eeuwse Nederlands is het woord gangbaar.Ga naar eind16.)

 

Het woord Haegh kende Huygens als plaatsnaam en blijkens het woordspel in Hofwijck r. 1102 en verder in r. 1385, 2306, 2390 en 2289 (woordspel) in de betekenis, die het WNT er m.n. aan geeft: ‘(..) heining (..) uit levend hout, en wel uit (gekapt, geschoren) kreupelhout of (bij voorkeur: doornig) struikgewas.’ (WNT V 1328vv).Ga naar eind17.)

 

Dat Huygens naast Haegh ook Meijen-Boeck (autograaf: ‘meijen-Boeck’) kon schrijven blijkt uit r. 1152 van zijn hofdicht. Maar dit hoeft nog niet in te houden, dat het woord als zodanig in zijn tijd bekend is geweest; men moet rekening houden met een dichter, die met woorden en woordbetekenissen kan spelen. Opvallend is het nu, dat ‘Meijen-Boeck’ in deze of andere vorm nergens anders in de bekende woordenboeken (MNW, Oudemans 1870-1880, Weiland 1799-1811, Verdam/Ebbinge Wubben 1932, Kiliaen, Mak 1959, Weynen 1973, Kruyskamp 1961, Koenen/Endepols) hetzij als lemma, hetzij als samenstelling onder een lemma voorkomt dan in het WNT bij de bespreking van de woordgroep als samenstelling van boek (I): WNT III/1 93. In enige biologische handboeken komt het woord trouwens ook niet voor: Oudemans 1872-1874 (een bron van het WNT), Boom 1942, Vedel/Lange 1964, Van Ooststroom 1973.

In WNT III/1 93 wordt wat deontleding in substantieven van de woordgroep betreft Bilderdijk gevolgd: Huygens gaf een samentrekking van haagboek en meiboek. Bij haagboek staat een verwijzing naar het hierboven besproken lemma Haagbeuk, waarin de woordgroep niet geciteerd wordt. Bij meiboek staat geen verwijzing; het woord wordt naar M. Houttuyns Natuurlyke Historie, Tweede Deels, Derde Stuk. De Boomen. Amsterdam 1774, p. 352 aldus verklaard: ‘(..) meiboek, beuk die in Mei blad en bloem draagt’. Volgens het WNT wordt er een boom met de naam ‘meiboek’ in r. 1152 genoemd.

[pagina 140]
[p. 140]

De definitieve vertaling van meiboek in WNT III/1 93 wijkt af van die in Eymaels edities en bij Bilderdijk. Indien ik het WNT, met behulp van zijn bron, juist interpreteer verklaart het het eerste deel van ‘Meijen-Boeck’ als een genitief singularis van mei = ‘bloeimaand’. Elders (WNT IX 454) wordt opgemerkt, dat de genitiefvorm meien- in plaats van de nominatiefvorm mei- in samenstellingen voorkomt.Ga naar eind18.) Na de ‘eerste vertaling’ ‘heg van Meibeuken’ zegt Eymael-1 (bekort in Eymael-2):

 

(..) Met dit laatste (sc. Meibeuken -HK) is de beukenstruik bedoeld (fr. charme, charmille), waaruit de heggen veeltijds bestonden. De bet. beukenstruik is in Mei te zoeken, dat tak beduidt. Vgl. meidoorn. (..)

 

Eymael-l's ‘beukenstruik’ is de haagbeuk.Ga naar eind19.) Blijkbaar zag Eymael ‘Meijen-Boeck’ als een omschrijving of synoniem van haagbeuk. Men zou de definitieve vertalingen in Eymael-1 en -2 dan ook zo kunnen weergeven: heg van haagbeukstruiken. Want in feite zegt Eymael-1: mei betekent hier tak en dit duidt op een struik en wel een beukenstruik, en dit laatste woord is een omschrijving of synoniem van haagbeuk (charme). Anders dan het WNT verklaart Eymael in beide edities ‘Meijen-’ als een verbogen vorm van het woord mei = ‘tak’ met verwijzing naar het woord meidoorn.Ga naar eind20.) In het ‘Nederlandse’ taalgebied komen beide betekenissen al in de Middeleeuwen voor.Ga naar eind21.) Men vindt ze ook bij Kiliaen, p. 310:

Mey/mey-maend = ‘Maius mensis’ (....)
 
mey/mey-tack = ‘Ramus frondosus. frōs festa. q.d. ramus Maij. Maio enim mense arbor frondes emittit.’

Hij geeft aldus treffend de afkomst van mei = ‘tak’ uit mei = ‘bloeimaand’ weer.Ga naar eind22.) Huygens kan dus in ‘meijen-Boeck’ een van beide betekenissen gebruikt hebben.

Bilderdijk heeft geen van beide interpretaties in zijn annotatie genoemd, want hij verklaarde met ‘haag- en snoei- of hakbeuk’ en voerde ‘Meijen-’ aldus etymologisch terug op meijen = ‘maaien’! Dit werkwword was reeds bekend in de Middeleeuwen.Ga naar eind23.) Het WNT bespreekt meijen als ‘een gewestelijke vorm van maaien’ (WNT IX 462, meien (III)). Verder noemt Weiland het nog bij de bespreking van mei = ‘tak’, wanneer hij dit woord daarop wil terugvoeren!Ga naar eind24.) Ik vermoed, dat Bilderdijk via Weiland tot zijn interpretatie is gekomen en in de valstrik is gelopen, die Weiland nogal eens spant.Ga naar eind25.)

 

Maar voordat ik hierop doorga wil ik eerst twee andere vindplaatsen van ‘Meijen-Boeck’ bespreken. De eerste is het woord in Eymael-1 en -2. Ik veronderstel, dat Eymael geen bestaand woord ‘Meibeuken’ kende. Hij gaf in annotatie de moeilijke passus eerst een ‘eerste vertaling mee en legde daarop het woord omstandig uit. De tweede vindplaats van ‘Meijen-Boeck’, de laat-18e-eeuwse bron van het WNT: Houttuyn II/3 1774, p. 352, roept twijfels op t.a.v. de juistheid van Eymaels interpretatie van ‘Meijen-Boeck’. Want deze bron noemt ‘Mey-Beuken’ in een passage over de Fagus silvatica, waarin het gebruik ervan als haagboom aan de orde is:

[pagina 141]
[p. 141]

De sierlykste hooge Scheer-Haagen worden van Beukeboomen gemaakt, die men Mey-Beuken noemt, om dat zy dikwils in Mey reeds Bloem en Blad hebben, maar de Vrugten of Eikels worden niet dan in de Herfst ryp.

 

Gesproken wordt hier over een afzónderlijke groep bomen, ‘Mey-Beuken’; - maar dan wel als een door ‘men’ gebruikte term. Gebruikte ‘men’ echter deze ook al ca. 1650? En: is de term wel geheel gelijk aan ‘meijen-Boeck’ in r. 1152 van Hofwijck? Duidt Huygens inderdaad met ‘meijen-Boeck’ op deze Fagus silvatica?Ga naar eind26.) Mag Houttuyns opmerking alleen al gelden als een afdoende bewijsplaats voor het voorkomen van de Fagus silvatica in Hofwijck (en op Hofwijck), hoewel er geen andere vindplaatsen in 17e en 18e eeuw en eerder van het woord bekend zijn?Ga naar eind27.) Vond de bewerker van het WNT Houttuyns uitleg van het woord ‘Mey-beuken’ soms door de omstandigheid, dat Houttuyn op de bladzijde na p. 352 met de behandeling van de Carpinus begon?Ga naar eind28.)

 

De bron van het WNT biedt m.i. geen afdoend argument ten gunste van de definitieve vertaling in het WNT. Van geen doorslaggevende betekenis is het ter vergelijking aanbieden van meidoorn in Eymael-1 en -2, want het WNT zou ertegenover verscheidene samenstellingen van mei = ‘bloeimaand’ kunnen stellen. Het niet voorkomen van ‘Meijen-Boeck’ is noch ten voordele van Eymaels woordherleiding en definitieve vertaling, noch ten voordele van die van Bilderdijk of die van het WNT. Toch zal men een besluit ten gunste van een bepaalde vertaling moeten nemen, waarbij men tevens een probleempje, dat samenhangt met de vertaling en de ontleding van ‘meijen-’, zal moeten oplossen. Want welke is de numerus en welke de casus van ‘meijen-’? Het WNT ziet geen probleem: gen. sing. van mei = ‘bloeimaand’. Maar door Eymaels vertaling zie ik er wel een: las hij nu een gen. sing. of gen. plur. van mei = ‘tak’? En bovenal ook: waaraan dacht de díchter van Hofwijck bij ‘meijen-’?

 

3. Een verklaring voor een en ander komt in zicht, wanneer men buiten het Nederlandse taalgebied gaat zoeken. Zoals gezegd kwam de Carpinus betulus slechts beperkt in dit gebied voor vanaf de vroege Middeleeuwen, terwijl van het woord ‘haagbeuk’ uit die tijd geen vindplaatsen bekend zijn. In het Nederduitse taalgebied kwam toen het woord ‘hage-boke’ voor, zoals het Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen meedeelt:Ga naar eind29.) haganbuohha (9e eeuw), haganbuoche (12e eeuw), Hagebuche (Ma.-formen), of ook Hanbuche (16e eeuw), Hainbuche (18e eeuw). De naam Hagebuche of Hainbuche wordt als volgt verklaard:

 

Zu Hag ‘Einfriedigung’, weil oft zu Hecken verwendet. ‘Buche’ nach der Ähnlichkeit des Stammes (glatte Rinde) und der Blätter. Botanisch ist der Baum mit der Buche (Fagus silv.) nicht näher verwandt. Hain- ist die kontrahierte Form von Hagen-. (..)

 

Is het nu vreemd te veronderstellen, dat het woord ‘Haegh-boeck’ in enigerlei vorm vanuit het Duitse taalgebied in de Middeleeuwen in het ‘Nederlandse’ is doorgedrongen? Dit zou dan in overeenstemming zijn met het feit, dat de Carpinus betulus of haagbeuk in de

[pagina 142]
[p. 142]

vroege Middeleeuwen vanuit het oosten ons land is binnengekomen.Ga naar eind30.)

 

Dit alles werpt de vraag op, of soms in het Duitse taalgebied een woord bestaat of bestaan heeft, dat overeenkomsten vertoont met ‘Meijen-Boeck’. Inderdaad komt in Grimms Deutschen Wörterbuch voor het lemma:Ga naar eind31.)

 

MAIBUCHE, f. fagus silvatica, die rothbuche: es war ein schöner abend .. die turteltaube sang kläglich auf den alten maibuchen. STILLING jugend 1 (1779) 130.

 

Deze vindplaats echter is laat-18e-eeuws. In andere moderne Duitse woordenboeken (Diefenbach/Wülcker 1885 (1965); Weigand 1909-1910; Der Grosze Duden; Klappenbach/Steinitz 1964-1977; Mackensen 1967; Paul 1968) treft men het lemma ‘Maibuche’/‘Maienbuche’ niet aan, maar het komt wel voor in het Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen:Ga naar eind32.)

(a)als een variant-naam voor de ‘Hainbuche’ (Luxemb.: Mäbich; Palts: Maibuuch);
(b)als een uitbreiding van de naam ‘Buche’ ofwel ‘beuk’, d.i. de Fagus silvatica (Mecklenb. 18e eeuw: Maiböhk; Maibuche (Ma.-formen) Bonn, Sieg, Mülheim am Rhein; Zwitserland: Maienbuech).

 

Verder stelt het Wörterbuch, dat ondeskundigen de Fagus silvatica dikwijls met de Carpirus betulus verwisselen, hoewel beide op elkaar gelijkende bomen onderscheiden kunnen worden naar de vorm van de bladeren (ongetand resp. getand) en de vruchten en verder naar de kleur van het hout (wit-roodachtig resp. grijs- of geelwit), waardoor de Fagus silvatica wel met ‘Rotbuche’ (vgl. Ned. ‘rode beuk’) wordt aangeduid en de Carpinus betulus met ‘Weissbuche’.Ga naar eind33.) Veel namen voor de ‘Hainbuche’ zouden ten onrechte aan de ‘Buche’ gegeven zijn.Ga naar eind34.) In het Duitse taalgebied zou blijkens (b) vanaf de Middeleeuwen al de Fagus silvatica met ‘Mai(en)buche’ zijn aangeduid, waarbij het eerste deel van het woord aan ‘-buche’ zou zijn toegevoegd om reden ‘der Verwendung der jungen, grünen Zweige als “Mai” zum Schmucke der Häuser’.Ga naar eind35.)

 

4. Laten we nu tot de tekst van Hofwijck terugkeren. Gebruik makend van de door het Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen verstrekte gegevens mag men met enige zekerheid veronderstellen, dat de dichter in r. 1152 twee bomen aan de ‘Nieuwsgierigh(e) wandelaer’ laat zien: de Carpinus betulus en de Fagus silvatica, Ze worden in een samentrekking aangeboden: ‘Haegh en meijen-Boeck’ = haagbeuk en ‘meienbeuk’. In deze richting wijst ook de plurale persoonsvorm ‘doen’. Eymaels veronderstelling van hendiadys - en aldus van het aanbieden van twee woorden: haag en mei(en)beuk(en) - acht ik nu weinig waarschijnlijk. Heeft soms bij zijn keuze voor deze interpretatie het ontbreken van het koppelteken een belangrijke rol gespeeld? Maar dit is bij Huygens niet ongewoon;Ga naar eind36.) en wat de minuskel bij ‘meijen-’ betreft kan ik wijzen op de minuskels, die in deze positie en bij eigennamen in autografen van Huygens dikwijls voorkomen.Ga naar eind37.)

[pagina 143]
[p. 143]

In r. 1149-1160 worden twee bomen, de haagbeuk en de rode beuk, tegelijk behandeld, wat elders in Hofwijck ook wel gebeurt, ofschoon geregeld alle aandacht aan één boom in het bijzonder wordt geschonken: de eik, de mastboom, de berk (?), de abeel, de linde, de els (en later nog de es, de esdoorn, etc.). Het heeft er alle schijn van, dat Huygens zijn buitenplaats met de haagbeuk en de rode beuk verfraaid heeft, ook al komen zij niet op de prent in de Hofwijck-uitgaven voor. Uitgaande van het gegeven, dat de dichter, wanneer de ‘Haegh en meijen-Boeck’ aan de beurt zijn, zich op een der lindelanen ophoudt, en van de inhoud van r. 1154-1155 moeten deze gewassen in ieder geval langs de sloten van de Vliet-helft van de buitenplaats gestaan hebben, achter de buitenste rij linden.

Eymael 1888 stelt, dat het om struiken zou gaan. Dit is aannemelijk. Van de haagbeuk wordt gezegd, dat zij oudtijds (en ook nu nog wel) als omheining, dus ter vorming van een haag, werd aangeplant. Op jeugdige leeftijd snoeit men de gewassen daartoe in, zodat er een hoge en gesloten ‘muur’ van verstrengelde haagbeuktakken wordt opgekweekt. Mij is bekend, dat dit ook met de Fagus silvatica gedaan is en wordt.Ga naar eind38.)

Waarschijnlijk zijn deze sterk op elkaar lijkende, maar toch door de bladkleur en -rand weer te onderscheiden bomen in hun jeugd op Hofwijck aangeplant en vervolgens opgekweekt tot dichte hagen. Op welke wijze de aanplanting gebeurd is: om en om, in een of meer rijen of anderszins, daarvoor kunnen de passage 1149-1160 en andere passages uit Hofwijck of de prent van Hofwijck ons geen inlichtingen verschaffen. Een bodemonderzoek ter plekke zou informatief kunnen zijn, alleen al ter contrôle van de aanwezigheid van beide bomen aldaar op Hofwijck.

 

Aldus heb ik een oplossing geformuleerd voor het eerste van het drietal problemen van de Hofwijck-editeurs met behulp van buitentextuele gegevens. Wat de beide andere punten betreft biedt de geraadpleegde literatuur evenwel geen oplossing zondermeer aan. Immers, volgens de bron van het WNT is de ‘meiboek, [een] beuk die in Mei blad en bloem draagt’ en derhalve: ‘meijen-’ = gen. sing. van mei = ‘bloeimaand’; maar volgens het Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen betekent Mai(en)- in Mai(en)buche: tak.Ga naar eind39.) Ook Eymael denkt aan de betekenis ‘tak’, maar hij geeft niet aan of hij aan sing. of plur. denkt; het Wörterbuch houdt het op sing.Ga naar eind40.) Mogelijk reikt de tekst van Hofwijck inzake deze punten een oplossing aan.

 

Wat merkt de dichter nu over ‘Haegh en meijen-Boeck’ op?

In de eerste plaats heeft hij het over de functie van ‘Haegh en meijen-Boeck’, de plichten van het paal en perk stellen aan de nieuwsgierige blikken van de buren; en wel ‘Als off'er tuschen ons een' steenen heining stond’: als ware er een muur, een aangename muur want een wering door het groen, kortom: een heg van haagbeuken en ‘meienbeuken’ tussen Huygens en de nieuwsgierige verzorgers van het vee in de weiden naast de Vliet-helft van de buitenplaats. Tevens merkt de dichter over de ‘vriendelicke muren’ op, dat het lijkt, alsof er ‘een' steenen heining’ zou staan. Maar gelukkig alsof, want anders zouden ze vergankelijk zijn; ze hebben nu een prae: ze zijn eeuwig (r. 1157-1158). Waarom zegt de dichter dit van de ‘vriendelicke muren’? De verklaring ervoor vindt men niet in r. 1149-1160, maar in de passage er-vóór over de ‘Elsen tack’: r. 1117-1148. Aldaar wordt deze geroemd,

[pagina 144]
[p. 144]

omdat zijn sterven ontsterft, waar ‘Roomens metsel-werck’ en ‘Brussels loode buijsen’ vergaan (r. 1124-1134). Het hout houdt langer stand dan metselwerk en ‘loode’ buizen, dan steen en metaal. En daarom heeft Huygens liever geen heining van ‘Verganckelicke kalck’, van metselwerk van steen, maar ‘Dit eeuwighe’: ‘het groen Van Haegh en meijen-Boeck’; - en juist dít eeuwige, dat hoe het ook behouwen wordt steeds behouden blijft (vgl. r. 1141-1148) en tevens een lust voor het oog is.Ga naar eind41.) Ook hier geeft het onthoofden de winst; de takken moeten voortdurend gesnoeid, opdat er een hoge en dichte haag ontstaat door het steeds opnieuw vertakken van de regelmatig gesnoeide bomen. Dus: de haagbeuk en de ‘meienbeuk’ zijn niet zomaar bomen, maar gewassen, die in de vorm van hoge en dichte struiken als haag fungeren door hun ondoordringbaar verstrengelde takken.

In r. 1116-1144 spreekt de dichter de ‘Elsen tack’ in lovende bewoordingen aan, maar hij besluit de passage met ‘telgen’, ‘ouders’ en ‘kinders’: elzentakken. Na de passage 1149-1160 komt hij over andere takken te spreken. Na de uitweiding over de keuze tussen rechte en krommende paden met de conclusie de gustibus non disputandum en een varietas delectat-passage stelt de dichter de ‘niew' bevallickheid’ en (vooral) het nut van ‘“tlieue loouer-groen van suijuer” Eschen meijen’ aan de orde (r. 1209-1248).Ga naar eind42.)

 

Het lijkt aannemelijk vanuit de context van de passage over de haagbeuk en ‘meienbeuk’ te veronderstellen, dat de dichter bij ‘meijen-’ aan takken gedacht heeft. Hij zal ‘meijen-’ niet met mei = ‘bloeimaand’ in verband gebracht hebben, maar met mei = ‘tak’. Deze herleiding houdt ook het Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen aan, waarbij ‘Mai(en)-’ als een gen. sing. wordt opgevat. Uit de context wordt niet duidelijk, of ‘meijen-’ een singulare of een plurale vorm is. Maar ik neem aan, dat ik, nu uit de tekst blijkt, dat ‘meijen-’ de betekenis ‘tak’ met zich draagt, ook mag besluiten tot ‘meijen-’ = gen. sing. Het Wörterbuch geeft immers zowel de vorm ‘Maibuche’ als ‘Maienbuech’: gen. sing. met de vormen ‘Mai-’ en ‘Maien-’ (zie ook punt 3 en n. 18). De interpretaties van het WNT (‘meijen-’ is een gen. sing. van mei = ‘bloeimaand’) en van Bilderdijk (definitieve vertaling van ‘Meijen-Boeck’: ‘snoeiof hakbeuk’) zijn dus niet juist.

 

Samenvattend kan ik nu opmerken, dat de toekomstige editeur van Hofwijck bij de woordgroep in r. 1152 mag aantekenen:

(1)lees een samentrekking: ‘Haegh- en meijen-Boeck’
(≠ Eymael-1 en -2; = Bilderdijk, WNT en Zwaan)
(2)‘meijen-’ = ‘tak’
(≠ Bilderdijk en WNT; = Eymael-1 en -2; geen duidelijkheid bij Zwaan)
(3)‘meijen-’ - gen. sing.
(≠ Bilderdijk; misschien = Eymael-1 en -2; bij toeval = WNT; geen duidelijkheid bij Zwaan)

 

5. Tenslotte nog een tweetal punten.

Het is mogelijk, dat de dichter bij de samentrekking in r. 1152 gespeeld heeft met zijn Nederlandse namen voor de Carpinus betulus en de Fagus silvatica: ‘Haegh-Boeck’ en ‘meijen-Boeck’. Misschien trof hem de

[pagina 145]
[p. 145]

samenstelling van de woorden uit haag en beuk resp. meije en beuk, toen hij het moest hebben over de functie van deze struiken: het weren van nieuwsgierige blikken, door hun tot dichte hagen verstrengelde ‘meijen’; de ‘Haegh en meijen-Boeck’, de heg- en takbeuk. Bekend is Huygens' spel met eigennamen, o.a. van familieleden of bekenden: Dorothea van Dorp, Anna Roemers Visschers, Hooft e.a., soms op min of meer gezochte wijze, b.v.: ‘Vreuchden-dal’ (koosnaampje voor Breda): ‘Vreuchd-end-al’, en ‘De Beauste’: ‘si beaus te’.Ga naar eind43.) Dit literaire spel van Huygens heeft zich niet slechts beperkt tot het variëren van een eigennaam, zoals in deze voorbeelden. Hij voerde het soms zo ver op, dat hij spelenderwijs aan eigennamen nieuwe elementen toevoegde. Bij het doorbladeren van Kb2 vond ik in r. 54 van het gedicht Aen de Joffrouwen Anna ende Tesselschade Visschers .. (op fol. 3Klv) het voorbeeld:

 

O Voor en achter-hout, mijn Myrt, mijn' Lauwer-meyen,

De eerste helft van de regel bestaat vrijwel geheel uit een samentrekking, die qua vormgeving sterk gelijkt op die in r. 1152 van Hofwijck, met inbegrip van de afwezigheid van een koppelteken (na ‘Voor’) en de aanwezigheid van een kleine letter (in ‘achter’).Ga naar eind44.) Misschien heeft de dichter bij ‘Haegh en meijen-Boeck’ gespeeld op een wijze, waarbij hij zowel iets van het laatste type woordspel als iets van het eerste type heeft gebruikt: het formele aspect van de samenstelling resp. het spelen met een eigennaam; - dus: de heg- en takbeuk.Ga naar eind45.)

Hoe Huygens aan het woord ‘meijen-Boeck’, dat ik in de Nederlandse woordenboeken slechts eenmaal heb aangetroffen, is gekomen is mij uit het onderzoek nog niet geheel duidelijk geworden. Heeft hij het aan de Duitse woordenschat ontleend? Ik vond het woord evenwel niet, toen ik enige 17e- en 18e-eeuwse woordenboeken Duits - Nederlands en Nederlands - Duits in het Instituut van Nederlandse Lexicologie te Leiden raadpleegde. Misschien kan een geïnteresseerde lezer mij over de etymologie en afkomst én de verspreiding en betekenis in heden en verleden van het woord ‘meijen-Boeck’ in enigerlei vorm nader inlichten om aldus de voortgang van het onderzoek inzake de ‘meijenbeuk’ te bevorderen.

[pagina 148]
[p. 148]

Aangehaalde literatuur.

autograaf - Hofwijck-autograaf, manuscript, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, sign. 128 D 24 (A)
 
Bilderdijk 1824-1825 - Bilderdijk, W., C. Huygens Koren-bloemen. Nederlandsche Gedichten. Met ophelderende aanteekeningen van ---. Leyden 1824-1825 (6 dln)
 
Boom 1942 - Boom, B.K., Nederlandsche Dendrologie. Geillustreerde Handleiding bij het bepalen van de in Nederland voorkomende soorten en varieteiten der gekweekte houtgewassen. Wageningen 19422
 
Carl 1957 - Carl, H., Die deutschen Pflanzen- und Tiernamen. Deutung und sprachliche Ordnung. .. Heidelberg (1957)
 
Deutsches Wörterbuch VI 1885 - Grimm, J. und W., Deutsches Wörterbuch. Sechster Band. L.M. Bearbeitet von Dr. W. Heyze. Leipzig 1885
 
Diefenbach/Wülcker 1885 (1965) - Diefenbach, L./Wülcker, E., Hoch- und niederdeutsches Wörterbuch der mittleren und neueren Zeit zur Ergänzung der vorhandenen Wörterbücher insbesondere des der Brüder Grimm. Hildesheim 1965 (Reprogr. Nachdruck der Ausgabe Basel 1885)
 
Der Große Duden - Der Große Duden in 10 Bänden. Herausgegeben vom Wissenschaftlichen Rat der Dudenredaktion.... Mannheim usw. o.J.
 
EP - zie Vermeeren 1967
 
Eymael 1888, Eymael-1 - Eymael, H.J., Constantijn Huygens' Hofwijck (Vitaulium). Culemborg 1888
 
Eymael 1920, Eymael-2 - Eymael, H.J., Constantijn Huygens' Hofwijck (Vitaulium). Tweede, geheel omgewerkte druk. Zutphen 1920
 
Van Helten 1881 - Helten, W.L. van, Vondel's Taal, een proeve van onderzoek naar de grammatica van het Nederlandsch der eventiende eeuw. Rotterdam 1881
 
Hermkens 1964 - Hermkens, H.M., Bijdrage tot een hernieuwde studie van Constantijn Huygens' Gedichten. Nijmegen 1964
 
Heukels II 1909 - Heukels, H., De Flora van Nederland. Deel II. Leiden/Groningen 1909
 
Houttuyn 1761-1785 - (Houttuyn, M.), Natuurlyke Historie, of uitvoerige beschryving der dieren, planten en mineraalen, Volgens het Samenstel van den Heer Linnaeus,... Amsterdam 1761-1785 (3 dln in resp. 18, 14 en 5 stukken)

[pagina 149]
[p. 149]

Kb2 - Huygens, C., Koren-bloemen. Nederlandsche gedichten... Tweede druck, Vermeerdert tot XXVII boecken. t'Amstelredam .. 1672 (2 dln) - ex. UBVU XH.17. -
 
Kiliaen - Kilianus Dvfflaeus, C., Etymologicum tevtonicae lingvae: sive Dictionarivm tevtonico-latinvm... Editio tertia, prioribus auctior & correctior. Antverpiae M.D. XCIX (Anast. herdruk Amsterdam 1972)
 
Klappenbach/Steinitz 1964-1977 - Klappenbach, R./Steinitz, W., Wörterbuch der deutschen Gegenwartssprache. Herausgegeben von ---. Bearbeiter: R. Klappenbach, H. Malige-Klappenbach, G. Kempcke. Berlin 1964-1977 (6 Bde)
 
Koenen/Endepols - Koenen, M.J./Endepols, J., Verklarend handwoordenboek der Nederlandsche taal (tevens vreemde woordentolk)... Vijfentwintigste druk uitgegeven door Dr. J. Naarding. Groningen (1960)
 
Kruyskamp 1961 - Kruyskamp, C., Van Dale Groot woordenboek der Nederlandsche Taal. Achtste, geheel opnieuw bewerkte en zeer vermeerderde druk. 's-Gravenhage 1961 (---, Supplement op de achtste vermeerderde druk, 's-Gravenhage 1970)
 
Van Loey I 1969 - Loey, A. van, Middelnederlandse spraakkunst. I. Vormleer. Zesde verbeterde druk. Groningen 1969
 
Van Loey II 1968 - Loey, A. van, Middelnederlandse spraakkunst. II. Klankleer. Vijfde herziene uitgave. Groningen 1968
 
Mak 1959 - Mak, J.J., Rhetoricaal glossarium. Assen 1959
 
Mackensen 1967 - Mackensen, L., Deutsches Wörterbuch. Rechtschreibung· Grammatik· Stil· Worterklärung· Fremdwörterbuch. Bearbeitet und herausgegeben von ---. [5., verbesserte und erweiterte Auflage] München 1967
 
MNW - Verwijs, E./Verdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, voltooid door F.A. Stoett. 's-Gravenhage 1885-1941 (11 dln)
 
Van Ooststroom 1973 - Ooststroom, S.J. van, Heukels - Van Ooststroom, Flora van Nederland. Zeventiende druk. Bewerkt door ---. Groningen (1973)
 
Oudemans 1870-1880 - Oudemans, A.C., Sr., Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek... Arnhem enz. 1870-1880 (7 dln)
 
Oudemans 1872-1874 - Oudemans, C.A.J.A., De Flora van Nederland. Amsterdam 1872-18742
 
Paul 1968 - Paul, H., Deutsches Wörterbuch. Bearbeitet von W. Betz. 6. Auflage. Unveränderte Studienausgabe nach der 5., völlig neu bearbeiteten und erweiterten Auflage. Tübingen (1968)
 
Prick van Wely/Kukenheim 1963 - Prick van Wely, F.P.H./Kukenheim, L., Ezn, Frans Handwoordenboek. Den Haag 19634

[pagina 150]
[p. 150]

Vedel/Lange 1964 - Vedel, H./Lange, J., Bomen en struiken in bos en veld. Vertaling en bewerking van J.P. Hage. Amsterdam 1964
 
Van Veen 1960 - Veen, P.A.F. van, De soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de boucken. Den Haag 1960
 
Verdam/Ebbinge Wubben 1932 - Verdam, J., Middelnederlandsch Handwoordenboek bewerkt door ---. Onveranderde herdruk en van het woord Sterne af opnieuw bewerkt door C.H. Ebbinge Wubben. 's-Gravenhage (1932)
 
Vermeeren 1967 - Vermeeren, P.J.H., Constantijn Huygens' Hofwijck. Bezorgd en ingeleid door ---. Wassenaar 1967
(= Fotomech. herdruk van de editio princeps of EP: Vitaulium. Hofwyck. Hofstede Vanden Heere van Zuylichem Onder Voorburgh. In 'sGraven-hage .. M. DC. LIII. - ex. KB Den Haag 759 C 20)
 
Van Vloten VIII 1879 - Vloten, J. van, Korenbloemen. Nederlandsche gedichten van Constantijn Huygens. .. Met inleiding en aanteekeningen van ---. Zevende en Achtste Deel. Schiedam 1879
 
De Vries/De Tollenaere 1971 - Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek. Met aanvullingen en verbeteringen en woordregisters door F. de Tollenaere. De woordregisters op grond van excerpten van M. Hogenhout-Mulder. Leiden 1971
 
De Vries 1978 - Vries, W.B. de, ‘Hofwijck, lusthof en speelweide: Huygens' spel met het georgische genre’, in: De nieuwe taalgids 71 (1978), p. 307-317
 
Weigand 1909-1910 - Weigand, F.L.K., Deutsches Wörterbuch. Fünfte Auflage in der neusten für Deutschland, Österreich und die Schweiz gültigen amtlichen Rechtschreibung. Nach der Verfassers Tode vollständig neu bearbeitet von K. von Bahder, H. Hirt [und] K. Kant. Herausgegeben von H. Hirt. Giessen 1909-1910 (2 Bde)
 
Weiland 1799-1811 - Weiland, P., Nederduitsch taalkundig woordenboek. Amsterdam 1799-1811 (11 dln)
 
Westhoff III 1973 - Westhoff, V,/Bakker, P.A./Leeuwen, C.G. van/Voo, E.E. van der/Zonneveld, I.S., Wilde planten, flora en vegetatie in onze natuurgebieden. Deel 3: De hogere gronden. Z.p. 1973
 
Weynen z.j. - Weynen, A., Zeventiende-eeuwse Taal. Vijfde druk. Zutphen z.j.
 
Weynen 1973 - Weynen, A., Spectrum Nederlands woordenboek. Utrecht/Antwerpen (1973)
 
Van Wijck 1912 (1949) - Wijck, N. van, Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche Taal. Tweede druk. .. 's-Gravenhage 1912 (Anast. herdruk 1949)
(Haeringen, C.B. van, Supplement.... 's-Gravenhage 1936)

[pagina 151]
[p. 151]

WNT - Vries, M. de/Winkel, L.A. te, Woordenboek der Nederlandsche Taal; bewerkt door --- e.a. 's-Gravenhage 1882- .. (.. dln)
 
Worp 1892-1899 - Worp, J.A., De gedichten van Constantijn Huygens, naar zijn handschrift uitgegeven door ---. Groningen 1892-1899 (9 dln)
 
Wörterbuch (der deutschen Pflanzennamen) - Marzell, H., Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen mit Unterstützung der deutschen Akademie von Wissenschaften zu Berlin bearbeitet von --- unter Mitwirkung von W. Wissmann und W. Pfeifer. Leipzig 1937-.. (5 Bde; 1., 2., und Band 5: Register: Alphabetisches Verzeichnis verschenen)
 
Zwaan 1973 - Zwaan, F.L., Dagh-werck van Constantijn Huygens. Assen 1973
 
Zwaan 1977 - Zwaan, F.L., Constantijn Huygens' Hofwijck. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door ---. Jerusalem 1977

eind1.)
Met Hofwijck duid ik het gedicht aan, met Hofwijck de hofstede.
Vgl. De Vries 1978, p. 317: ‘Huygens is in zijn hofdicht uitgegaan van een lezer die met hem meeleest en daardoor meewandelt.’
eind2.)
Zie de gravure, die in Eymael 1888 en 1920, Vermeeren 1967 en Zwaan 1977 gereproduceerd is.
eind3.)
Regelnummering naar Zwaan 1977; zie voor de redactie van de autograaftekst echter n. 5.
eind4.)
Vgl. Van Veen 1960 en De Vries 1978.
eind5.)
De transscriptie van de autograaf is steeds conform die van de Commissie ter voorbereiding van een Hofwijck-uitgave naar manuscripten en drukken o.l.v. prof. dr. L. Strengholt (Hofwijck-project, V.U. Amsterdam). De manuscriptologische aantekeningen bij deze passage zijn van geen belang voor de interpretatie van r. 1152. Ik laat die daarom achterwege (eveneens bij andere citaten uit de autograaf).
eind6.)
Zwaan 1977, p. 122. Hij ‘moderniseert’ de woordgroep ook niet in het inhoudsoverzicht van Hofwijck: ‘haegh en meienbeuk (..)’ (p. XVIII).
eind7.)
Bilderdijk V 1825, p. 248
eind8.)
Van Vloten VIII 1879, p. 59.
eind9.)
Voor de vormen ‘boek’ en ‘beuk’: WNT III/1 92-93, boek (I) en II/2 2269, beuk (I). Dat Bilderdijk en Van Vloten ‘Boeck’ verduidelijken met een aantekening ‘beuk’ verdient aandacht. Vonden zij soms de vorm ‘boek’ naast ‘beuk’ ongewoon?!
eind10.)
Eymael 1888, Aanteekeningen, p. 59. In het vervolg: Eymael-1. Geen kritiek had hij op het feit, dat Bilderdijk de haagbeuk een fagus, hetgeen deze zoals verderop zal blijken niet is, noemde.
eind11.)
Vgl. Weynen z.j., § 7a, waarbij hij het over afkapping heeft.
eind12.)
WNT V 1338. Vgl. Kiliaen, p. 167 (haeghbueck): wilde berges, es; én p. 168 (haeghenbueck): wilde of boses. Men lette trouwens ook op de opmerking in WNT II/2 2269, beuk (I), onder B: ‘(..) Benaming van een geheel ander gewas dat gewoonlijk Haagbeuk heet (..)’. Inderdaad behoort de Carpinus betulus of haagbeuk tot een ander geslacht dan de Fagus of beuk. Zie voor de haagbeuk ook de aanstonds te bespreken plaats WNT III/1 93.
eind13.)
Westhoff III 1973, p. 49.
eind14.)
Volgens het Wörterbuch der deutschen Pflanzennamen I 1937, Sp. 854 duidt ‘das mlat. ornus sowohl Acer-Arten wie die Hainbuche’ aan (Acer = ‘ahorn’ of ‘esdoorn’); de Fraxinus silvestris is de ‘wilde es’. Kiliaens verklaring van ‘Haegh(en)bueck’ = ‘wilde berges, es, wilde of boses’ lijkt eerder een vertaling van Fraxinus silvestris dan van ‘ornus’ (= Carpinus betulus + Acer-soorten). Maar dit Wörterbuch geeft ook aan, dat de haagbeuk in het oudere Duits oneigenlijk ‘Buch-Äsche’ (= ‘beuk-es’) genoemd werd, en dat bij de oude namen arbustus, carpinus, ornus e.a. ‘manchmal Verwechslungen mit Ahorn-Arten, Hagdorn (Rosa can.)’ aan de orde waren (Wörterbuch I 1937, Sp. 854 resp. 851).
eind15.)
Weiland E-H 1802, p. 222, zonder nadere uitleg.
eind16.)
Kruyskamp 1961, Koenen/Endepols en Weynen 1973, i.v. haagbeuk.
eind17.)
Oudere vindplaatsen in MNW III 23vv (hage) en bij Kiliaen, p. 167 (haegh; o.a. saepimentum = heining).
eind18.)
Mnl. meye (vrouw. of mann. en zwak): gen. sing. op -e(n); in de 17e eeuw werd soms nog op ‘oude’ wijze verbogen bij dit ‘type’ substantieven (Van Loey I 1969, § 15-18; Weynen z.j., § 46; Van Helten 1881, § 67-68).
eind19.)
Prick van Wely/Kukenheim 1963, i.v. charme, charmille.
eind20.)
Het WNT zegt van dit woord niet expliciet, of het woorddeel ‘mei-’ bij de betekenis ‘bloeimaand’ of bij de betekenis ‘tak’ van mei getrokken moet worden; mogelijk het laatste, vgl. WNT IX 462, meidoorn en WNT V 1339, haagdoorn. De Vries/De Tollenaere 1971 en Van Wijck 1912 (1949) behandelen het niet.
eind21.)
MNW IV 1335-6; Verdam/Ebbinge Wubben 1932, p.353; Oudemans IV 1873, p. 322; WNT IX 451-6.
eind22.)
Zie ook Van Wijck 1912 (1949), p. 421 en WNT IX 453 (en Weiland M-N 1804, p. 62-63 met onjuiste etymologische herleidingen).
eind23.)
MNW IV 957-8 en 1337, maeyen, meyen; Verdam/Ebbinge Wubben, p. 342; Van Loey II 1968, § 92, waar de vorm hollands, limburgs en oostbrabants wordt genoemd.
eind24.)
Weiland M-N 1804, p. 63. Daarbij steunt hij waarschijnlijk op zijn eerder gedane bewering, dat maaijen in oudere taal, reeds in de salische wetten, ‘over het algemeen, voor snijden gebezigd’ werd: snoeien van takken. Het woord komt in Kiliaen, Oudemans 1870-1880 en Mak 1959 niet voor.
eind25.)
Zo voert hij meidoorn terug op mei = ‘bloeimaand’, onder welk lemma hij het dan ook bespreekt.
eind26.)
Zie voor de Carpinus betulus en de Fagus silvatica: Heukels II 1909, p. 12-13 en 13-15; overigens noemt hij alleen bij de eerste expliciet de functie van haagboom.
eind27.)
Raadpleging van de woordfiches van het WNT in het Leidse Instituut van Nederlandse Lexicologie, waarvan de medewerkers mij enige gegevens hebben verschaft, heeft geen nieuwe vindplaatsen van ‘Meijen-Boeck’ opgeleverd.
eind28.)
Houttuyns eerste Carpinus of ‘Jukboom met de Schubben der Vrugt-Aairen platt’ is de onze:

Deeze Soort bevat het Gewas, dat men in Vrankryk gemeenlyk Charme noemt, misschien wegens de schoonheid der Haagen, van het zelye gemaakt, weshalve het by ons den naam van Haag-Beuk heeft, met Fagus Sepinum overeenstemmig.

Vervolgens behandelt hij de verspreiding, de naam sinds de Oudheid en de gelijkenis met de berkeboom (Betulus) van deze Carpinus (Houttuyn II/3 1774, p. 353vv).
eind29.)
Wörterbuch I 1937, Sp. 851-2, ook voor het volgende citaat.
eind30.)
Westhoff III 1973, p. 49.
eind31.)
Deutsches Wörterbuch VI 1885, Sp. 1471.
eind32.)
Wörterbuch I 1937, Sp. 854.
eind33.)
Wörterbuch II 1972, Sp. 413 en 415-6. Zie ook Carl 1957, S. 139 en 230.
eind34.)
Juist andersom moet dit dan bij (a) gebeurd zijn.
Wörterbuch II 1972, Sp. 413 en 415-6.
eind35.)
Wörterbuch II 1974, Sp. 416; vgl.ook Sp. 417: Maibaum.
eind36.)
Vgl. b.v. de discussie met Mostaert inzake de samentrekking ‘Raed, of aen, of wapen-slagh,’ in r. 236 van Huys-Raed, zoals weergegeven in Zwaan 1973, p. 60-61 en 54. Zie ook r. 1427 in Hofwijck en punt 5.
eind37.)
Vgl. ook Hermkens 1964, p. 86vv.
eind38.)
Vgl. Boom 1942, p. 108-9; Vedel/Lange 1964, p. 147-8; Wörterbuch I 1937, Sp. 851; Houttuyn II/3 1774, p. 352.
eind39.)
Wörterbuch II 1972, Sp. 416.
eind40.)
Eymael 1888, Aanteekeningen, p. 59.
eind41.)
Vgl. Zwaan 1977, p. 119-122.
eind42.)
Vgl. Zwaan 1977, p. 123-131.
eind43.)
Worp I 1892, p. 136-8.
eind44.)
Vgl. Worp I 1892, p. 260, met de afwijkingen volgens het manuscript: ‘mijrt,’ en ‘lauwer-meyen,’.
eind45.)
Een studie over dit literaire spel van Huygens naar de lezingen in autografen en geautoriseerde apografen zou niet ongewenst zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Vitaulium. Hofwyck. Hofstede vanden Heere van Zuylichem onder Voorburgh


auteurs

  • Henk Koeman