Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xix. Capittel.

1

DIe twee engelen quamen te Sodoma des auonts, Ende Loth sadt te Sodoma voor die poorte, Ende doen hise sach, stont hi op, ende ghinc hen tegen, ende aenbadt zijn aensicht ter aerden,

2

ende seyde, Ick bid v, HEEren ghaet in ten huyse ws knechts, ende Ga naar margenoot* blijft daer) Laet uwe voeten wasschen, soo staedy morgen vroech op, ende reyst uwer wegen Maer si seyden, Neen, Maer wi sullen Ga naar margenoot* bliuen) opter straten

3

Doen dwanck hise Ga naar margenoot* ter stont) dat si in zijn huys keeren souden Ende si quamen in zijn huys, ende hi bereyde hen een maeltijt, ende biec ongeheefde koecken, ende si aten?

4

Maer eer si gingen ter rusten, quamen die mannen vander stadt Sodoma, ende omleyden dat huys ionck ende out, ende alle dat volc tesamen,

5

ende eyscheden Loth, ende seyden tot hem, Waer zijn die mannen, die tot v gecomen zijn desen nacht? Laetse wtcomen tot ons dat wise bekennen.

6

Loth ghinc tot hen voren die duere, ende sloot die duere achter hem toe,

7

ende seide, Och lieue broeders, ic bid v, en doet niet alsulcken quaet

8

Ga naar margenoot*) ick hebbe twee dochteren, die en hebben noch gheenen man bekent die sal ic hier buyten brengen, onder v luyden ende doet met hen, wat v belieft, alleen desen Ga naar margenoot* mannen) en doet niet, want si zijn ingegaen onder de schaduwe mijns dacs,

9

Maer si seyden, Gaet van daer, Doen spraken si weder Ghi zijt hier in gecomen als een vremdelinck ende wilt ghi nv rechter zijn? Wi willen v [kolom] meer quaets doen, dan den ghenen.

Ende si deden Loth gewelt ouer zeere, alsoo dat si bi na die duere opbraken,

10

ende siet, die mannen staken haer hant buyten, ende trocken Loth tot hen int huys, ende sloten de duere toe,

11

ende sloegen die mannen die daer buyten waren met blintheden beyde groot ende cleyn, dat si die duere niet en consten vinden.

12

Ende Ga naar margenoot* si) spraken tot Loth, Ga naar margenoot+ Hebdy hier in noch yewers eenen behouden sone oft sonen ende dochteren, ende wie v aengaet in deser stadt, dien leyt wt deser stadt,

13

Want wi sullen dese Ga naar margenoot* plaetse) te niet doen, om dat haer geroep groot is voor den HEERE die ons gesonden heeft om haer te verderuene

14

Doen ghinck Loth wt, ende sprac met sinen behouden sonen, die zijn dochteren nemen souden ende seyde, Staet op ende ghaet wt dese plaetse, want die HEERE sal dese stadt verderuen, maer si hieldent voor boerde.

15

Ga naar margenoot+Als nv den dagraet voort opginc, dwongen die engelen Ga naar margenoot* hem) te haesten, ende spraken Gaet henen, neemt uwe wijf, ende twee dochteren, die ghi hebt, dat ghi ooc niet ende vergaet inder misdaet van deser stadt.

16

Als hi nv lange vertoefde, grepen Ga naar margenoot* si) hem ende zijn wijf, ende zijn twee dochteren metter hant, om dat die HEERE hem sparen wilde,

17

ende leyde hem buyten, ende lieten hem buyten voor die stadt Ga naar margenoot* ende aldaer spraken si, seggende tot hen) Behout v ziele, ende en siet niet achter v, oock en staet niet hier in alle desen palen, opten berghe behout v, op dat ghi niet en verghaet,

18

Maer Loth sprack tot hen, Och neen, mijn HEEre

19

Ga naar margenoot* Want uwe knecht ghenade vonden heeft, voor v, ende hebt groot gemaect uwe bermherticheyt) die ghi mi ghedaen hebt, dat ghi mijn ziele bi den leuen behielt, Ick en kan mi oock niet opten berge behouden, Het mocht mi aen comen een ongheual, ende dat ick storue Ga naar margenoot*)

20

Daer is een stadt bi, daer ic in vlieden mach, ende is cleyne, aldaer sal ick mi behouden mogen, Si is doch cleyne, dat mijn ziele leuendich bliue.

21

Doen sprac hi tot hem, siet, ic heb v oock in dese bede verhoort, dat ic die stadt nyet om en sal keeren daer ghi Ga naar margenoot* af ghesproken) hebt

22

Haest v, behout v aldaer Want ick en can niet ghedoen, voor ghi en zijt eerst daer in, Daer af is de stadt genoemt Ga naar margenoot* Zegor)

23

Ende de Sonne was opgegaen, opter aerden, doen Loth te Ga naar margenoot* Zegor) binnen quam.

24

Doen liet die HEERE solpher ende vier reghenen vanden HEERE vanden hemel, op Sodoma, ende Gomorra,

25

ende keerde die steden om, ende al

[pagina a8v]
[p. a8v]

dat lantschap daeromme gelegen, ende alle de inwoonders der steden, ende al wat op den lande groeyde.

26

Ende zijn huysfrouwe achterom siende, Ga naar margenoot+ is verandert, in eens soutsteens beelde.

27

Maer Abraham stont vroech op des morgens, aen die side, daer hi te voren stont voor den HEERE,

28

ende Ga naar margenoot* aensach) Sodoma ende Gomorra, ende al dat omliggende lant Ga naar margenoot* ende sach de voncken van der aerden opghaen) ghelijck eenen domp van eenen ouen,

29

Want als God die steden van dien palen verdorf, ghedacht hi Abrahams, ende verloste Loth wt die steden, die hi omkeerde, daer Loth in woonde.

30

Ende Loth trock op wt Ga naar margenoot* Zegor,) ende bleef op den berge, met beyde zijn dochteren, Want hi vreesde te Ga naar margenoot* Zegor,) te bliuen, ende bleef also in een speluncke, met beyde zijn dochteren

31

Ende doen sprac die outste totter ioncster Onse vader is out, ende daer en is niemant vanden mannen meer opter aerden ghebleuen die ons beslapen mochte, naer alder werelt wijse,

32

So coemt dan, laet ons onsen vadere wijn te drincken gheuen, ende Ga naar margenoot* hem droncken maken) ende bi hem slapen, op dat wi zaet van onsen vadere behouden,

33

Also gauen si haeren vadere wijn te drincken, in der seluer nacht, Ende die meeste ghinc in, ende heeft geslapen bi haeren vadere, Ga naar margenoot+ Ende hi en werts niet gewaer, Ga naar margenoot+ doen si haer bileyde, noch doen si opstont.

34

Des anderen daechs, sprack doutste tot der ioncster, siet ick heb ghisteren bi minen vader gheslapen, laet ons hem ooc desen nacht wijn te drincken gheuen, dat ghi bi hem gaet slapen, op dat wi zaet van onsen vadere moghen behouden.

35

Alsoo ghauen si haeren vadere oock, dien nacht wijn te drincken, Ende die ioncste, is bi haeren vader ingeghaen, ende heeft gheslapen bi hem, ende noch doen en wert hi des niet gewaer, doen si haer bi leyde, noch doen si opstont.

36

Alsoo werden Loths dochteren beyde met kinde swaer van haeren vadere.

37

Ende die outste baerde eenen sone, ende hiet sinen naem Moab, Ga naar margenoot+ hi is die vader der Moabiten, tot op desen daghe.

38

Ende die ioncste, baerde oock eenen sone, ende hiet sinen naem, dat kindt Ammon, Ga naar margenoot+ hi is die vadere Ga naar margenoot* der Ammoniten) tot op den dach van huyden.

§ Hoe Abraham buyten lants reysde, ende Abimelech coninck van Gerare, Abrahams huysurouwe nam, ende God hem daerom sloech

margenoot*
the. blijft daer ouer nacht
margenoot*
the. ouer nacht bliuen

margenoot*
the. zeere

margenoot*
the. siet
margenoot*
the. mannen Gods

margenoot*
the. mannen
margenoot+
C

margenoot*
the. stadt

margenoot+
D
margenoot*
the. Loth

margenoot*
the. die mannen

margenoot*
the. ende als si hem hadden buyten gebrocht seyde hi

margenoot*
the. siet nv v knecht genade vonden heeft voor uwe oogen soo maect toch v bermherticheyt groot
margenoot*
the. siet

margenoot*
the. om gebeden

margenoot*
the Zoar.

margenoot*
Zoar heet cleyne. the. Zoar

margenoot+
F

margenoot*
th. ende keerde zijn aensicht tegen
margenoot*
h. ende sacht ende siet, die die voncken gingen op vander aerden

margenoot*
the. Zoar
margenoot*
the. Zoar

margenoot*
the met hem droncken worden

margenoot+
Sapi. x.a
margenoot+
G

margenoot+
Moab is te segghen Svaders kint.

margenoot+
(Ammon) dat is des Smertten sone, ofte Ben Ammi, dat is mijns volcs kindt
margenoot*
th. der kinderen Ammon

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken