Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxvij. Capittel.

34

Ga naar margenoot+DOen Esau veertich iaer out was, nam hy dat wijf, Iudith die dochter Beri

[pagina b4v]
[p. b4v]

des Hethiters, ende Basmath die dochter Elon des Hethiters,

35

dese beyde hadden vertoorent den sin van Ysaac ende Rebecca.

1

Ende het ghebuerde doen Ysaac out gheworden was, dat zijn ooghen doncker waren, ende hi en conste niet ghesien, Ende riep Esau sinen grootsten sone, ende sprac tot hem, Mijn sone, Hy antwoorde, Hier ben ick,

2

ende hi sprac, Ghi siet, dat ic ben oudt geworden, ende en wete niet Wanneer ic steruen sal,

3

So neemt v ghetuych, koker, ende boghe, ende gaet wt ten velde, ende vanget mi wiltbraet,

4

ende maect mi een spijse, so ghi weet dat ict geerne hebbe, ende brenget mi hier binnen dat ict ete, dat mijn ziele v ghebenedie eer ick sterue.

5

Ende Rebecca hoorde dit woort, dat Ysaac tot sinen sone seyde, Ende Esau ginc ten velde, om zijns vaders ghebot te volbrengene,

6

Doen sprack Rebecca tot haeren sone Iacob, Ick heb ghehoort uwen vader spreken met Esau uwen broeder, ende segghen,

7

Brenct mi wiltbraet, ende maect my eten dat ick ete, ende ick v ghebenedie voor den HEERE, eer ic sterue,

8

Soo hoort nv daer om mijn stemme, mijn sone, wat ick v heete,

9

Gaet henen totter cudden, ende haelt mi twee goede bocxkens, dat ic uwen vader daer af een spijse make, die hi gheerne etet,

10

ende die suldi uwen vadere draghen dat hise ete, Ga naar margenoot+ op dat hi v ghebenedie voor zijn doot.

11

Iacob sprac tot zijnder moeder Rebecca Weet ghi niet dat mijn broeder Esau rou is ende ick ben saechte?

12

ende mijn vader mochte mi messcien tasten, ende hi soude mi achten als oft ick met hem spottede, ende soude mi vermaledien, ende niet ghebenedien,

13

Doen sprac zijn moeder tot hem, Die vermaledijnge si op my, mijn sone, verhoort mijn stemme, gaet, ende haelt mi dat ic v heete,

14

Doen ginck hi henen, ende haeldet, ende bracht zijn moeder.

Ende zijn moeder maecte een spise, soot zijn vader geerne adt,

15

ende nam Esaus huers grootsten soons costelijcke cleederen, die si bi haer in huys hadde, ende tracse Iacob haren minsten sone aen,

16

Maer die vellen van den bocxkens dede si hem om zijn handen, ende daer hi saecht was aenden hals bedecte si die naectheyt daer mede,

17

ende gaf hem also dat eten metten broode, so zijt gemaect hadde, Ga naar margenoot+ in Iacobs handen haers soons.

18

Ende hi droecht bi sinen vader, ende sprack, Mijn vader? hi antwoorde, Ick hoor v, Wie sidy mijn sone?

19

Iacob seyde, Ick ben Esau v eerste gheboren sone, ick heb ghedaen, soo ghi mi gheseyt hebt, staet op, ende sit om te eten [kolom] van mijnen wiltbrade, op dat mi uwe ziele gebenedie,

20

Isaac sprac tot sinen sone, Mijn sone, waer hebdijt so haeste mogen vinden? Hy antwoorde, Het is des HEEREN wil gheweest, dat my gheringhe te ghemoete quam, dat ic wilde,

21

Doen sprac Isaac tot Iacob coemt hier bi, mijn sone, dat ick v taste, oft ghi zijt mijn sone, Esau oft niet,

22

Also ginc Iacob tot sinen vader Isaac, ende als hi hem ghetast hadde, sprack hi, Die stemme is Iacobs stemme, maer die handen zijn Esaus handen.

23

Ende hi en bekende hem niet, want die rouwe handen gauen wt die gelikenis der handen vanden grootsten, ende ghebenedide hem,

24

Ende sprac tot hem, Sidi mijn sone Esau? Hi antwoorde, Ia, ic bent, Doen sprac hi

25

So brenget mi hier mijn sone te eten van uwen wiltbrade, dat v mijn ziele ghebenedide, Doen bracht hijt hem, ende hi adt ende als hi die spijse ghegeten hadde, droech hi hem ooc wijn,

26

ende als hi gedroncken hadde, sprac hi tot hem, Ga naar margenoot+ Coemt hier, ende cust mi mijn sone,

27

Hy ginck tot hem, ende custe hem, Terstont als hi rooc den rueck zijnder cleederen, ghebenedide hy hem, ende sprack.

Siet, den rueck mijns soons is ghelijc eenen ruecke des veldts, dat die HEERE ghebenedijt heeft,

28

Godt gheue v van den dauwe des hemels, ende vander vetticheyt der aerden, korens ende wijns oueruloedicheyt,

29

Volc moet v dienen, ende lieden moeten v te voeten vallen, Weest een heere bouen uwen broeder, ende uwer moeder kinderen moeten voor v buyghen, Vermaledijt moet hi wezen die v vermaledijt, die v gebenedijt, moet veruult wesen met benedictien.

30

Als dus Isaac voleyndt had die ghebenedijnghe, ende Iacob nauwe buyten ghegaen en was van sinen vadere Isaac, Doen quam Esau,

31

ende die gecoocte spijse brocht hi van zijnder iacht, Ga naar margenoot+ en droechse binnen by sinen vader, ende Esau seyde tot sinen vader, Staet op mijn vadere, ende eedt van ws soons wiltbraet, op dat v ziele mi gebenedie

32

Doen antwoorde hem Isaac zijn vader Wie sidi? Hy sprac, Ick ben Esau v eerste gheboren sone,

33

Doen wert Isaac bouen der maten zeer verscrict ende bouen datmen geloouen mach verwonderende seyde hi, Wie is die iager die mi gebrocht heeft geuangen wiltbraet, ende ic hebber afgegeten eer ghi quaemt, ende heb hem gebenedijt? Hi sal ooc gebenedijt bliuen.

34

Als Esau zijns vaders redenen hoorde, riep hy luyde, ende werdt wtermaten seer onstelt, ende seyde tot zijnen vadere, ghe-

[pagina b5r]
[p. b5r]

benedijdt mi oock mijn vadere,

35

Ga naar margenoot+Hi sprack, Vwe broder is gecomen met liste, ende heeft uwe benedictie wech,

36

Doen sprack hi, Hi heet recht Iacob, want hi heeft mi nv twee mael vertreden (vertreden) Ekes heit eenen sool vanden voete, daer af coemt Iakob oft Iacob een vertreder, Mijn eerstegeboorte heeft hi wech, ende siet, nv neemt hi ooc mijn benedictie, ende sprack, En hebdy mi niet een benedictie ghehouden?

37

Ysaac antwoorde ende sprack tot hem, Ick hebbe hem een heere ouer v ghesedt, ende alle zijn broeders onder sinen dienst gestelt Met coren ende met wine heb ick hem voorsien Wat sal ick v doch nv meer voortaene doen Mijn sone?

38

Esau sprack tot sinen vadere, Hebdy dan maer een benedictie, Mijn vader? Ick bidde v, Ghebenedijt mi ooc, mijn vader, Ende als hi met luyder stemmen weende,

39

doen antwoorde Isaac zijn vader, ende sprack tot hem, In die vetticheyt der aerden ende inden dauwe des hemels van bouen

40

sal v benedictie wesen, Metten swaerde suldy v gheneren, ende uwen broedere dienen Ga naar margenoot+ Ende het sal gheschieden, dat ghi zijn iock sult aflegghen, ende van uwen halse schudden.

41

Ga naar margenoot+Ende Esau hatede Iacob altoos, om der benedictien wille, daer zijn vader hem mede ghebenedijt hadde, ende sprack in zijnder herten, Den tijt sal haest comen van mijns vaders droefheyt, ende ick sal minen broeder Iacob dooden,

42

Doen wert Rebecca gebootschapt, dit woort haers meesten soons en sandt wt, ende liet haeren cleynsten sone Iacob roepen, ende sprac tot hem, Siet, uwe broeder Esau dreycht v, dat hi v dooden wilt,

43

Ende nv hoort mijn stemme, mijn lieue sone, ende ghaet henen, ende vliedet tot mijnen broedere Laban, in Aran,

44

ende blijft daer een cleyn wijle, bi hem, tot dat die raserije ws broeders ruste,

45

ende tot dat die gramschappe teghen v stil houde, ende verghete wat ghi hem ghedaen hebt ende dan sal ick seynden, ende laten v vandaer halen, Waeromme sal ic berooft worden van beyde mijn sonen, in eenen dage

46

Ende Rebecca sprac tot Isaac, Mi verdriet te leuen, om Heths dochteren, ist dat Iacob een wijf neemt vanden gheslachte deses landts, soo en wil ick niet leuen.

§ Hoe Iacob in Mesopotamien tot sinen oom Laban gesonden wert, ende siet die leeder, ende ontfanget die beloftenisse.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
iiij.Regum. viij.

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken