Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xlvij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+IOseph quam ingegaen ende bootscaptet Pharao ende seyde, Mijn vader ende mijn broeders, haer scapen ende groot vee, ende wat si hebben is ghecomen wt den lande Cana-[kolom]an, ende siet, si zijn int landt Ga naar margenoot* Iessen,)

2

ende Ioseph nam vijf Ga naar margenoot* de meeste) van sinen broeders ende steldese voor Pharao,

3

Den welcken Pharao vraechde, Wat is uwe hanteringe? Si antwoorden, uwe knechten zijn veeherders wi ende onse vaderen,

4

Ende voort spraken si tot Pharao, Wi zijn gecomen, om te woonen int lant bi v, Want uwe knechten en hebben gheen weyde voor haer vee, om dat den dieren tijt des honghers, soo zeere wast in dat lant van Canan, Aldus begheeren wi, dat ghi ghebiedet ons uwe knechten int landt Ga naar margenoot* Iessen) te woonen.

5

Ga naar margenoot+Pharao sprack tot Ioseph, Vwe vader ende uwe broeders, die zijn tot v ghecomen,

6

dat lant van Egypten staet v open voor uwe ooghen, laetse aenden besten candt des lants woonen, dat si int landt Ga naar margenoot* Iessen) woonen ende weet ghi datter onder henluyden zijn die verstandich zijn, so setse ouer mijn vee.

7

Ioseph brachte daer nae sinen vader Iacob binnen, ende stelde hem voor Pharao, ende Iacob ghebenedide Pharaonen,

8

Ende Pharao vraechde Iacob, Hoe oudt sidy?

9

Iacob sprac, Den tijt mijnder beuaert, is hondert ende dertich iaer, cleyn ende quaet is den tijt mijnder beuaert, ende en is noch niet ghelijck geworden, den tijde mijnder vaderen, inden welcken si haer beuaert deden,

10

Ende Iacob ghebenedide den coninc, ende ghinc wt van hem,

11

Ende Ioseph besorchde sinen vadere ende sinen broederen wooningen, ende gaf hen een besittinge in Egipten lant aen den besten cant des lants, te weten, int lant Ramesses, Ga naar margenoot+ so Pharao geboden hadde,

12

ende voede sinen vader, ende sine broederen, ende alle zijns vaders huysghesinne, Ga naar margenoot* ende gaf eenen yeghelijcken spise.)

13

In alle die werelt en was gheen broot, Ende den dieren tijt hadde dat lant verdruct, aldermeest Egypten ende Canaan,

14

wten welcken vergaderende al dat ghelt, om die vercoopinghe des corens, heeft hij dat ghebracht in des conincs schatkiste.

15

Doen inden lande van Egipten gelt gebrack den coopluyden, quamen alle die Egyptenaren tot Ioseph, ende seyden, Geeft ons broot, Waeromme steruen wi voor v, als onse ghelt ontbreket?

16

Ioseph antwoorde, Brengt v vee hier, so sal ick v voor dat vee spise gheuen, Ga naar margenoot+ ist dat ghi luyden sonder ghelt zijt,

17

Doen brachten si Ioseph haer vee ende hi gaf hen broot, om haer paerden, scapen, runderen ende ezelen, Ende also voeyde hise met broode, dat iaer, om alle haer vee.

[pagina c7v]
[p. c7v]

18

Si quamen des anderen iaers ende seyden Wi en willent onsen heere niet verborghen dat onse ghelt ghebreect, maer dat onse beesten Ga naar margenoot* ons ooc gebreken) ende ten is v niet verborgen, dat wi, sonder onse lichamen ende landen, niet en hebben

19

Ga naar margenoot* waeromme steruen wi dan, daer ghijt aensiet, ende wi, ende onse landen sullen uwe zijn?) Coopt ons Ga naar margenoot*) in eenen coninclijcken eyghendom, ende gheeft ons zaet, op dat als die ackerman verghae, dat die aerde niet in een woestijne en verkeere.

20

Ga naar margenoot+Aldus cochte Ioseph, alle dat landt van Egypten, Want die Egyptenaren vercochten, een yeghelijck, dat landt dat hi besadt, om die grootheyt des dieren tijts, ende maecte dat landt Pharaoni eyghen,

21

te samen met den volcke, dat tot sinen steden wt ende inghinck, van den wtersten kant van Egypten, tot den anderen laesten pale,

22

wtgenomen der priesteren landt, dat en nam hi niet in, Ga naar margenoot* dat hen ghegheuen was van den coninck, den welcken men ghesette spise gaf wt den openbaren schueren,) ende daerom en zijn si niet bedwonghen, om haer eruen te vercoopen.

23

Doen sprack Ioseph tot den volcke, Siet Alsoo ghi nv siet, ende belijdet, Pharao besit v ende uwe landt, Neemt zaet, ende bezadet dat veldt,

24

op dat ghi vruchten hebben moghet, ende vanden grane suldy Pharao dat vijfste deel gheuen, vier deelen laet ick v, Ga naar margenoot+ om te bezayen dat veldt, tot uwer spijsen, ende voor uwe huysghesinne, ende kinderen,

25

Si antwoorden, Onse weluaert is in uwe handen, onse heere sie alleen op ons, ende wij sullen den coninck blijdelijcken dienen.

26

Van dier tijt tot in desen daghe gheeft alle dat lant van Egypten den coninghen dat vijfste deel, ende het is gheworden als een wet sonder die priesterlijcke aerde die vrij was van desen ghesette.

27

Aldus woonde Israel in Egypten, dat is int lant Ga naar margenoot* Iessen), ende besadt, ende wiesse ende vermenichfuldichde hem zeer,

28

Ende Iacob leefde seuenthien iaer in dat lant, Ende alle zijn daghen zijn te samen hondert ende seuen ende veertich iaer.

29

Als hi sach, dat naecte den dach zijnder doot, riep hi sinen sone Ioseph, ende sprack tot hem, Ga naar margenoot+ Hebbe ic genade voor v geuonden so legghet uwe hant onder mijn dgye, Ende ghi sult mi doen barmherticheyt ende waerheyt, dat ghi mi nyet en begrauet in Egypten,

30

maer laet mi slapen bi minen vaderen, ende ghi sult mi voeren wt Egypten [kolom] ende in mijnder vaderen begrauenissen begrauen, Ioseph antwoorde, Ick salt doen, also ghijt mi gheboden hebt,

31

Ende Iacob sprack, so sweeret mi dan, Ende als Ioseph swoer, aenbadt Israel God, keerende hem tot des beddes hooft eynde.

§ Hoe Iacob elcken bisondere met besondere ghebenedidinghe ghebenedijt, ende ghebenedijt Manasses ende Effraim, ende beghift Ioseph bisonder.

margenoot+
A
margenoot*
th. Gosen

margenoot*
ten is niet int hebree.

margenoot*
th. Gosen

margenoot+
B

margenoot*
th. Gosen

margenoot+
C

margenoot*
the. gelijck ionge kinderen met broode

margenoot+
D

margenoot*
theb. wech zijn tot onsen heere

margenoot*
the. waeromme laet ghi ons ende onse lant steruen
margenoot*
theb. om broot.

margenoot+
E

margenoot*
th. want het was van Pharao voor dye priesters gheoordineert, dat si eten souden dat hen genoemt was, dat hi hen gaf

margenoot+
F

margenoot*
the. Gosen

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken