Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+IOsue Nuns sone sant doen wt twee bespieders heymelijck van Sethim, ende heeft hen geseyt, Ga naar margenoot+ Gaet henen besiet tlant, ende die stadt Iericho, die ginghen henen ende quamen in eender hoeren huys, die Ra-[kolom]hab hiet, ende laghen aldaer,

2

Doen wert den coninc van Iericho geseyt, Siet, daer zijn in deser nacht mannen in gecomen van den kinderen van Israel, dat lant te bespieden,

3

Doen sandt die coninck van Iericho tot Rahab, ende dede haer segghen, Leydt die mannen daer wt, die tot v, ende in v huyse ghecomen zijn, Want het zijn bespieders ende si zijn ghecomen, om alle dat lant te bespieden.

4

Maer dat wijf nam ende verborchde die twee mannen, ende sprack Ick belide daer zijn mannen tot mi ghecomen, maer ic en wist niet van waer si waren,

5

Ende doenmen dye poorte toe slote, doen het duyster was, ghinghen si wt, dat ick niet en weet, waer dat si henen ghegaen zijn, veruolchtse haestelijck, ende ghi sultse gripen.

6

Maer si dedese op den solder climmen, Ga naar margenoot+ ende si bedectese onder dye vlas stoppelen, die daer waren,

7

Maer die mannen die ghesonden waren, hebbense veruolcht door den wech die gaet totter Iordanen, tot aen die hauene, ende men sloot die poorte toe, doen die wt waren. Ga naar margenoot*)

8

Ende die verborghen, en waren noch niet in slape, ende siet, die vrouwe clam bouen tot hen, ende seyde,

9

Ick weet dat die HERE v dat lant ghegeuen heeft, want uwe veruaernisse is ouer ons gheuallen, ende alle dinwoonders des lants zijn van uwer toecoemst cranck geworden,

10

Want wi hebben ghehoort, Ga naar margenoot+ hoe die HEERE dat water in die roode zee wtghedroocht heeft voor v, doen ghy wt Egypten reysde, Ende wat ghy den twee coninghen der Amoriten Seon ende Og op ghene side der Iordanen, gedaen hebt, Ga naar margenoot+ die ghi Ga naar margenoot* doot geslagen) hebt.

11

Ende sint wi dat ghehoort hebben, soo hebben wi seer geureest, ende onse herte is verzaget, ende daer en is gheenen opgerechten geest meer in yemanden gebleuen, om uwe toeceomst Want die HEERE uwe Godt is een Godt beyde bouen inden hemel ende onder opter aerden.

12

Dus sweert mi nv hier omme by den HEERE, dat, om dat ick ontfermherticheyt aen v ghedaen hebbe, dat ghi oock aen mijns vaders huys barmherticheyt doet ende gheuet mi een warachtich teeken,

13

dat ghi behouden sult mijnen vader, mijn moeder mijn broederen, ende mijn susteren, ende al wat si hebben, ende verlossen sult onse zielen vander doot,

14

Ende die mannen antwoorden, ende spraken tot haer, Onse ziele si voor v inder doot, also verre als ghi ons niet en leuert, Ende als die HEERE dit

[pagina n1v]
[p. n1v]

lant sal ons geleuert hebben, Ga naar margenoot+ sullen wi ouer v doen barmherticheyt ende waerheyt.

15

Doen liet si die selue aen een zeel neder door de venster af Want haer huys was aen die stadtmuere, Ga naar margenoot*)

16

ende si sprac tot hen, Gaet op dat geberchte, op dat si v ter auontueren niet en ontmoeten Ga naar margenoot* als si wederom comen,) ende verberghet v aldaer drie daghen, tot dat si wederomme comen, Ga naar margenoot* ende alsoo) suldy ghaen uwer straten.

17

Die mannen seyden tot haer, Maer wy willen des eedts ontslagen zijn, Ga naar margenoot* daer ghi ons mede besweert)

18

als wi int lant comen, ende ghi dat snoer des paersen verwen bondels niet in die venster en knoopt, daer ghi ons mede neder ghelaten hebt, ende tot v int huys verghadert v vader, v moeder, v broeders, ende alle ws vaders huys.

19

Ende so wie ter dueren ws huys wtgaet, die sal schuldich zijn ouer hem seluen, des bloet si op zijn hooft, ende wy onschuldich, Maer alle die in uwen huyse zijn, ist dat een hant aen hen ghesleghen wort, Ga naar margenoot+ so sal haer bloet op onse hooft zijn,

20

Ende ist dat ghy ons wilt verraden, ende dese redenen int midden des volcs voortsegghen, soo sullen wy suyuer zijn vanden eedt Ga naar margenoot* daer ghi ons mede besworen hebt)

21

Ende si antwoorde, het si soo ghi segt, ende lietse gaen, ende si ginghen henen, ende si knoopte dat paerse zeel in die venstere.

22

Si ginghen wech ende quamen op tgheberchte, ende bleuen aldaer drie daghen, tot dat si weder quamen, die hen na volchden, Want si haddense ghesocht op alle straten, maer nochtans niet gheuonden,

23

Ga naar margenoot* Ende als die veruolghers in die stadt gecomen waren, soo zijn si wederom ghekeert ende die bespieders) ghinghen vanden gheberchte, ende voeren ouer, ende quamen tot Iosue den sone Nun, ende vertelden hem alle dinghen die hem gheschiet waren,

24

ende seyde Ga naar margenoot*) Die HEERE heeft ons alle dat landt in onsen handen ghegheuen, Oock soo zijn alle dinwoonders des lants verbaest voor ons.

§ Hoe Iosue metten volcke aen die Iordane coemt, ende dwater droocht, ende tvolck gaet daer droochs voets dore

margenoot+
A
margenoot+
Iaco. ij.b Hebr. ij.f

margenoot+
B

margenoot*
thebr. diese navolchden

margenoot+
Exodi. i.
margenoot+
Exo. xiiij.
margenoot*
th. verbant

margenoot+
D

margenoot*
the. ende si woonde ooc opten muer

margenoot*
h. die v veruolghen.
margenoot*
h. die v veruolgen dan

margenoot*
th. dien ghi van ons genomen hebt

margenoot+
E

margenoot*
th. dien ghi van ons genomen hebt

margenoot*
the. Alsoo keerden die twee mannen weder, ende

margenoot*
the. tot Iosua

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken