Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIe kinderen der propheten spraken tot Helizeum. Siet die plaetse, daer wi voor v woonen is ons te enge.

2

Laet ons aen die Iordane gaen, ende elcken aldaer houten halen, dat wi ons daer een plaetse timmeren, daer wy woonen. Hi sprac, gaet henen.

3

Ende een seyde. So coemt ghi, ende gaet ooc met uwen knechten. Hy sprac. Ic sal mede gaen.

4

Ende hi ginc met hen, Ende doen si ane die Iordane quamen, hieuwen si hout af.

5

Ende het geuiel, als deene een hout velde, so viel die byle int watere, ende hi riep, ende sprac. O wee wee wee mijn heere, ende ic hebbe dat selue ontleent.

6

Maer dye man Gods sprac. Waer ist ontuallen? ende doen hi hem die plaetse wijsde, sneedt hi een houte af, ende stiet derwaerts, doen swemde dat ysere

7

Ende sprac. Heffet op. Doen stack hi zijn handt wt ende naemt.

8

Ga naar margenoot+Ende die Coninc van Sirien voerde een oorloge tegen Israel, ende hielt eenen raet met sinen knechten ende sprac tot hen. Wi sullen lagen leggen daer ende daer.

9

Maer die man Gods sandt totten Coninc van Israel, ende dede hem segghen. Wacht v dat ghi op die plaetse niet en trect, Want die Siriers rusten aldaer.

10

Aldus sandt doen die Coninc van Israel tot dier plaetsen die hem die man Gods seyde, ende hi veruaerde hem, ende wachte aldaer, ende en dede dat niet eens oft tweewerf alleen.

11

Doen wert des Conincs van Sirien herte verstoort om dier saken wille, Ga naar margenoot+ ende riep zijn knechten, ende sprac tot hen. Waeromme en wildy my dat niet te kennen geuen? Wie is onse verrader totten Coninc van Israel?

12

Doen sprac een van sinen knechten. Ten is niet also mijn heere coninc Ga naar margenoot+ Maer helizeus die prophete die in Israel is seyt den Coninc van Israel alle die redenen die ghi in v camer spreect.

13

Hi sprac, so gaet henen ende besiet waer hi is

[pagina x8v]
[p. x8v]

dat ic seynde ende hem doe vanghen. Si gauent hem te kennen ende spraken. Siet hi is tot Ga naar margenoot* Dothaim)

14

Doen sandt hi derwaerts paerden ende waghens, ende een groote macht Ga naar margenoot* des heyrs) Ende als si bider nacht daer quamen om leyden si die stadt.

15

Ende die dienaer des mans Gods, Ga naar margenoot+ stont vroech op tusschen dach ende nacht, dat hy wt soude trecken, ende siet, doen lach een grote macht om die stadt met paerder ende wagens Ga naar margenoot* ende hi bootscaptet hem) segghende. O wee, wee, wee, mijn heere, hoe sullent wi nv doen?

16

Hi sprac. Ga naar margenoot+ En vreest niet, want dier is meer die bi ons zijn, dan dier bi hen zijn.

17

Ende doen Helizeus badt sprac hi. Ga naar margenoot+ HERE, opent die oogen van desen knechte, dat hi sie. Doen opende die HERE den knechte zijn ogen, dat hi sach ende siet, doen was den berch vol vieriger paerden ende wagens rontsomme Helizeum,

18

Ende doen Ga naar margenoot* die vianden) tot hem afquamen, badt Heliseus, ende sprac. Ic bidde v HERE, slaet dit volc met blintheyt. Ga naar margenoot+ Ende hi sloechse als doen met blintheit, dat si niet en sagen, naer Helizeus woordt.

19

Ende Helizeus sprac tot hen, Dit en is den wech noch die stadt niet, volcht mi na, ic sal v den man wisen dien ghi soect. Ende leydese tot Samarien.

20

Ende doen si tot Samarien quamen sprac Helizeus. Ga naar margenoot+ HERE, opent dese die oogen dat si sien Ende die HERE opende hen die ooghen, dat si sagen, hoe dat si waren midden in Samarien.

21

Ende doense die Coninc van Israel sach sprac hi tot Helizeum. Mijn vader, sal icse slaen?

22

Hi sprac. Ghi en sultse niet slaen, want ghi en hebtse niet geuangen met uwen swaerde ende boghe, dat ghise soudt slaen. Maer set hen broot ende water voor, dat si eten ende drincken, ende laetse tot haeren Heere trecken,

23

Doen wert een groote maeltijt bereyt, Ende doen si ghegheten ende ghedroncken hadden, liet hise gaen, dat si tot haeren heere trocken. Sint dier tijt en quamen die Ga naar margenoot* moordenaers) nyet meer in dat landt van Israhel.

24

Ga naar margenoot+Na desen geuielt dat Benhadab dye Coninck van Sirien alle zijn heyr vergaderde, ende trock op, ende belegherde Samarien, ende daer was een grote dierte tot Samarien,

25

maer si belegerden die stat, tot dat een esels hooft tachtentich siluere peninghen goudt, ende een vierendeel Kab duyuensmist vijf silueren penningen, Ga naar margenoot+ goudt,

26

Ende doen die Coninck van Israel ouer der mueren ginc, so riep hem een wijf aen ende sprac. Helpt my mijn heere coninck.

27

Hi sprac. En helpt v die HERE nyet waer af sal ic v helpen? vanden dorschuloe-[kolom]re oft vander wijnperssen? Ende die Coninc sprac tot haer. Wat is v?

28

Si sprack. Dit wijf sprac tot mi. Gheeft uwen sone dat wi hem huyden eten, morgen sullen wi mijnen sone eten,

29

Aldus hebben wi minen sone ghecooct ende ghegheten, ende ick sprack tot haer des anderen daechs, gheeft uwen sone ouer, ende laeten ons eten, maer si heeft haeren sone versteken.

30

Ga naar margenoot+Doen die Coninck die woorden der vrouwen hoorde, schoerde hi zijn cleederen, doen hi ghinc ouer die mueren, doen sach alle dat volc, dat hi met eenen Ga naar margenoot* haren cleet) onder aen zijn lichaem binnen gecleet was op zijn vleesche.

31

Ende die Ga naar margenoot* Coninc) sprac. God doe mi dit, ende dat daer toe, waer dat hooft Helizei, Saphats sone, huyden op hem staen sal.

32

Helizeus sadt in zijn huys, ende die ouders saten bi hem Ende hi sandt eenen man voor hem wech. Maer eer dat die bode tot hem quam, sprac hi totten ouders Ga naar margenoot* En weet ghi niet) hoe dat dit kint des dootslaghers herwaerts heeft gesonden, datmen mijn hooft af soude slaen? Siet toe als die bode hier coemt, dat ghi die duere toe sluyt, ende Ga naar margenoot* en laet hem niet in comen) siet dat ruysscen zijns heeren voeten volcht hem na.

33

Doen hy noch also met hen sprac, siet, doen quam die bode tot hem af ende sprac. Siet, sulc quaet coemt vanden HERE. Wat sal ic meer vanden HEERE verwachten?

Hoe Helizeus die wonderlijcke oueruloedicheit voorseide, Ende vanden vier malaetschen, die welcke die vluchte des volcs van Sirien bootscapten, Ende van die oueruloedicheit der bloemen ende tarwen.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
i.Re. xxij.b

margenoot*
the. dothan

margenoot*
ten is nyet int hebre

margenoot+
D
margenoot*
th. zijn knape seide tot hem

margenoot+
ij.pa xxxij b

margenoot+
ij.pa xxxij b

margenoot*
the. si.
margenoot+
Genesis. xix.a

margenoot+
E

margenoot*
th. crijschsluyden

margenoot+
F

margenoot+
Deu. xxviij

margenoot+
G
margenoot*
th. sack

margenoot*
the. hi.

margenoot*
th. hebdi gesien.
margenoot*
the. clemmet den met dye duere


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken