Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+MAer helizeus sprack. Hoort des HEEREN woort. So spreect die HEERE, Morgen om dese tijt, sal een mate bloemen vanden mele, eenen Ga naar margenoot* penninck) gelden, ende twee mate ghersten om eenen Ga naar margenoot* penninc) onder die poorte van Samarien.

2

Doen antwoorde een ridder, op wiens hant dat die Coninc leende, den manne Gods, ende sprac, ende al maecte die HEERE Ga naar margenoot* goten) aen den hemel, hoe soude dat moghen gheschieden dat ghi segt? Hy sprac. Met uwen ooghen suldijt sien, ende daer niet af eten

3

Ende daer waren vier malaetsche mannen aen die duere voor die poorte, ende deen sprac totten anderen. Wat sullen wi hier bliuen, tot dat wi steruen?

4

Ga naar margenoot+Al waert dat wy al in die stat quamen, wy moesten aldaer doch van hongher steruen. Bliuen wy hyer ooc, so moeten wy ooc steruen. Aldus laet ons nv henen gaen, ende tot der Siriers heyrlegheren vlieden, laeten si ons leuen, soo sullen wy leuen, Dooden si ons, so zijn wi doot.

5

Ende si stonden inden donckeren auont op, dat si int heyr der Siriers

[pagina y1r]
[p. y1r]

souden comen, Ende doen si voor aen die plaetse des heyrs quamen, soo en vonden si daer niemant.

6

Ga naar margenoot+Want die HERE hadde die Syriers een geluyt vanden paerden, wagens, ende van grooter heyrscharen laten hooren, also dat si onder malcanderen seyden, Siet, die coninck van Israel, heeft die coningen der Hethiten, ende die coningen van Egypten, tegen ons gehuert ende si zijn ouer gecomen,

7

Ende si stonden op, ende si vloden alst noch duyster was, ende lieten haer tenten, paerden, ende ezelen inden leghere, alsooc stont, ende vloden, begheerende alleen haer leuen te behouden.

8

Ga naar margenoot+Als nv dye malaetsche aent voorste des leghers quamen, gingen si in een vanden tenten, si aten ende droncken, ende namen siluer, gout, ende cleederen, ende gingen henen, ende verborchden dat, ende quamen weder in een ander tente ende namen daet wt desghelijcs, ende gingen ende verberchden dat,

9

Maer deen sprac totten anderen, Ten is niet recht dat wi aldus doen, Desen dach is eenen dach van goeder bootscappen, Ist dat wi dat verswigen, ende en verbootschappent niet, tot dat licht dach wort, so sullen wi van sonden gestraft worden, Aldus coemt, laet ons nv gaen, dat wi comen, ende bootschappen dat in des conincs sale,

10

Ende doen si quamen, riepen si aen der stadt poorte, ende bootschaptent hen, seggende, Wi zijn tot der Siriers leger gecomen, ende wi en hebben daer niemanden geuonden, Ga naar margenoot*) dan paerden, ende ezelen gebonden, ende dye tenten, so si staen gheuestiget.

11

Doen Ga naar margenoot* ginghen) die poortwachters, ende si deden dye wete daer binnen in des conincs huys,

12

Ga naar margenoot+Ende die coninc stont op inder nacht, ende sprac tot sinen knechten, Ic segge v wat die van Sirien ons gedaen hebben, Si weten dat wi hongher lijden, ende zijn hierom wten leger gegaen, ende si verbergen hen inden velde, ende dencken, segghende, Als si wt der stadt gaen, sullen wise leuende gripen, ende in die stadt comen,

13

Doen antwoorde een van sinen knechten, ende sprac, Laet ons nemen dye vijf ouer ghebleuen paerden, die noch daer inne ouergebleuen zijn, (dye zijn daer alleen in ouer gebleuen van alder menichten van Israel, want die andere al verteert zijn) die laet ons seynden, ende so mogen wijt ondersoecken,

14

Doen namen si twee Ga naar margenoot*) paerden, ende die coninc seyndese na der Siriers leger, ende sprac, Trect derwaerts, ende besiet dat,

15

Ende si gingen hen na, ende trocken aen die Iordane, Siet, doen lach den wech vol cleederen, ende Ga naar margenoot* vaten,) dye welcke die Siriers van hen gheworpen hadden, doen si Ga naar margenoot* verbaest werden [kolom]

Ga naar margenoot+ Ende die boden quamen weder, ende bootscaptent den coninc,

16

ende dat volc trock wt, ende beroofde der Syriers legher, Ende een mate bloemen vanden meele goudt eenen Ga naar margenoot* penninck) ende twee maten ghersten oock eenen Ga naar margenoot* penninck) nae des HEEREN woorden,

17

Maer dye coninc stelde den ridder vanden vorsten, op wiens hant hi hem leende onder die poorte, Ende dat volck vertrat hem onder die voeten inder poorten, dat hi sterf, so die man Gods ghesproken hadde, doen dye Coninc tot hem af quam,

18

Ende het geschiede soo die man Godts den Coninck seyde, doen hy sprac, Morghen ter deser tijt, sullen twee maten ghersten eenen Ga naar margenoot* penninck) gelden, ende een mate bloemen vanden mele, eenen Ga naar margenoot* penninc) onder die poorte te Samarien,

19

Ende die ridder vanden vorsten antwoorde den man Gods, ende sprack, Al maecte ooc dye HERE Ga naar margenoot* goten) aenden hemel, hoe soude dat mogen gheschieden, dat ghi segt? Ende hi sprac tot hem Met uwen oogen sult ghijt sien, ende daer af niet eten,

20

ende het ghinck hem effen, alsoo hijt te voren seyde, want dat volck vertrede hem, inder poorten, ende hi is ghestoruen

Vander dierte der seuen iaeren, ende vander vrouwe van Suna die buyten lants ghinck woonen, Ende hoe Benadab sterf, Ende van Azael, Ende hoe die coninc van Iuda sterf ende Ochosias zijn sone voor hem regeerde.

margenoot+
A
margenoot*
th.sekel
margenoot*
th. sekel

margenoot*
th. venstrren

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D

margenoot*
theb. noch gheens menschen stemme

margenoot*
th. riepmen.

margenoot+
E

margenoot*
the. wagens met

margenoot*
th. ghereetschap
margenoot*
the. haesteden
margenoot+
F

margenoot*
thebr. sekel
margenoot*
thebr. sekel

margenoot*
thebr. sekel
margenoot*
thebr. sekel

margenoot*
the. vensteren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken