Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .viij Capittel.

1

Ga naar margenoot+HEliseus sprac metter vrouwen, wyens sone hy leuendich hadde gemaect, ende sprac, Staet op, ende ghaet wech met uwen huyse, ende zijt vremdelingen, waer ghijt moghet vinden, Want die HEERE sal een dierte roepen, die sal int landt comen seuen iaer lanck,

2

Dat wijf stont op, na dat woort so die man Godts haer seyde, ende troc wech met haeren huyse, ende wert seuen iaer vremdelinc inder Philistinen lant,

3

Maer doen die seuen iaer om waren, soo quam die vrouwe weder wt der Philistinen lant, Ende si ginc inwaert om den coninc aen te roepen, om haers huys ende ackers wille,

4

Die coninc sprac tot Giesi des mans Godts knape, ende seyde, Ga naar margenoot+ Vertelt my alle dye groote daden die Heliseus ghedaen heeft,

5

Ende in dien hi den coninc vertelde, hoe hy eenen dooden verwect hadde, Doen quam recht die vrouwe, ende vertoonde haer wiens sone hi leuendich gemaect hadde, ende riep den Coninck aen om haer huys ende ackers, Doen sprack Gihesi, Mijn Heere Coninc, dit is die vrouwe, ende dit is haer sone dien Heliseus verwect heeft,

6

Ende die coninc vraechde der vrouwen, ende si verteldet hem, Ga naar margenoot* dat alle die dingen warachtich waren) Doen ghaf haer die coninck eenen camerlinc, ende

[pagina y1v]
[p. y1v]

sprac, Geeft haer weder al dat hare is, daer toe allet incomen des ackers sint dier tijt dat si dat lant verlaten heeft tot nv toe

7

Ga naar margenoot+Ende Heliseus quam tot Damascon, Doen lach Benhadab die coninc van Syrien cranc Ende si gauent hem te kennen, ende spraken, Die man Gods is hier gecomen,

8

Ende doen sprac die coninc van Hazael, Neemt gauen met v, ende gaet den man Gods te gemoete, Ga naar margenoot+ ende vraget den HEERE raet door hem, ende spreect, oft ic van deser mijnder crancheyt mach ghenesen?

9

Hasael ginc hierom hem te gemoete ende nam giften met hem, ende alderley goeden van Damasco, veertich kemelen lasts, ende doen hi quam tradt hi voor hem, ende sprack, V sone Benhadab die coninc van Sirien, heeft mi tot v gesonden, ende laet v segghen, Mach ick ooc van deser mijnder crancheyt ghenesen?

10

Ga naar margenoot+Ende Heliseus sprac tot hem, Gaet henen, ende segt hem, Ghi sult genesen. Maer certeyn die HERE heeft mi verthoont dat hi dye doot steruen sal.

11

Ende hi stont met hem, ende hi is verbaest gheweest tot beschaemtheyt des aensichts, ende die man Gods weende,

12

Doen sprac Hasael, Waerom weent mijn Heere? Hi sprac Ic weet wat quaets dat ghi den kinderen van Israel doen sult, Ghi sult haere vaste steden met vier verbernen, ende haer ionghe mannen metten swaerde dooden, ende haer ionge kinderen quetsende dooden, ende haer beuruchte vrouwen verschoeren.

13

Hasael sprac, Wat ben ic v knecht dan een hont, dat ic soodanige grote dinghen doen soude? Heliseus sprac, Die HERE heeft mi verthoont, dat ghi coninck tot Sirien zijn sult,

14

Ende als hi wech gegaen was, van Heliseo, quam hi tot sinen heere, dye sprac tot hem, Wat seyde v Heliseus? Hi sprac, Hi seyde mi, Ga naar margenoot+ Ghi sult ghenesen,

15

Des anderen dages nam hi dat beddecleet, ende goodt dwater ende spreyde wt ouer zijn aensicht, doen sterf hi ende Hasael wert coninc, ende regeerde in zijn stede,

16

In Iorams vijfste iaer, Achabs soons des conincs van Israhel, was Ioram Iosaphats sone coninc, Ga naar margenoot+ ende regeerde in Iuda,

17

twee ende dertich iaer was hi oudt doen hi coninc wert, ende regeerde acht iaer te Ierusalem,

18

ende wandelde opten wech der coningen van Israel, ghelijck Achabs huys dede, Want Achabs dochter was zijn wijf, ende hi dede quaet dat den HERE qualijc behaechde voor zijn ooghen

19

Maer die HERE en woude Iuda niet verderuen, Om Dauids zijn knechts wille, gelijc hi hem gesproken hadde hem een keerse te gheuen onder zijn kinderen altoos

20

Ga naar margenoot+Tot zijnder tijt vielen die Edomiten van Iuda af, Ga naar margenoot+ ende maecten eenen coninc ouer hen,

21

Ende [kolom] Ioram is te Zeir getrocken, ende alle Ga naar margenoot* dat heyr) met hem, ende was des nachts op gestaen, ende hadde die Edomiten geslagen, die rontsomme hem waren daer toe die ouerste princen ouer die waghenen, alsoo dat dat volck vloot in zijn wooninghe,

22

Daeromme vielen die Edomieten af van Iuda, dat si daer onder niet zijn en souden, tot op desen dach, Ooc viel Lebna ter seluer tijt af.

23

Wat meer van Ioram te seggen is, ende alle wat hi gedaen heeft, En is dat niet gescreuen inden boec der woorden der daghen der coningen van Iuda?

24

Ende Ioram ontsliep met sinen vaderen, ende wert begrauen met sinen vaderen, in Dauids stadt, Ende Ochosias zijn sone wert coninc, ende regeerde in zijn stede

25

Int twaelfste iaer Iorams Achabs soons des conics van Israhel, Ga naar margenoot+ wert Ochosias Iorams sone coninc, ende regeerde in Iuda,

26

Ochosias was twee ende twintich iaer out, doen hi coninc wert, ende regeerde een iaer te Iherusalem, Sijn moeder hiet Athalia een dochter Amri des conincs van Israhel,

27

ende hi wandelde inden wech des huys Achabs, ende dede quaet, dat den HERE qualijc behaechde, gelijc Achabs huys, want hi was een behoude sone in Achabs huys,

28

ende hy troc met Ioram Achabs sone inden strijt, tegen Hazael den coninck tot Sirien, tot Ramoth in Galaad, Maer dye Syriers quetsten Ioram,

29

Doen keerde Ioram die coninc weder, dat hi hem soude laten heelen te Iesrael, vanden slagen die hem die Siriers geslagen hadden, want si hem ghewont hadden te Rama doen hi teghen Hasael den coninck tot Syrien strede, Ende Ochosias Inrams sone, die coninc van Iuda quam af om te besoecken Ioram Achabs sone te Iesrael, want hi lach aldaer cranc.

Hoe Iehu coninc gesalft wert ouer Israhel, die Ioram sloech, ende doode Ochosiam, ende Iesabel die die honden aten.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot*
Ten is niet int heb

margenoot+
C

margenoot+
iij.re. xiiij.a

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
ij.para. xxi.

margenoot+
F
margenoot+
ij.reg. vij.b

margenoot*
the. wagens

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken