Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde des HEREN woort is tot mi gheschiet, seggende,

2

Gaet, ende roept inden ooren van Ierusalem, ende segt, Dit seyt die HEERE, Ga naar margenoot* Ick ben ws ghedachtich, ontfermende dijn ioncheyt, ende die liefde dijns ondertrouwens, als ghi) my volchdet inder wildernissen, int lant datmen niet en saeyt.

3

Heylich was Israel, den HERE behooren toe de eerste zijnder vruchten, Alle diet verslinden, si misdoen, ende quade dingen sullen op hen comen, seyt die HERE,

4

o Iacobs huys, ende alle des maechscaps des huys van Israel, hoort des HEEREN woort,

5

Dit seyt die HEERE.

Wat quaetheden vonden v vaders aen my Dat si hen van my veruremden, Ga naar margenoot+ ende wandelden na die ydelheyt, ende si zijn ydel gheworden?

6

Ende si seyden niet, waer is die HERE, die ons dede opcomen wt den lande van Egypten, die ons ouerleyde door die wildernisse, door dat lant daermen nyet in woonen en mach, ende dat sonder wech is, doort dorre lant, ende Ga naar margenoot* dat beeldt des doots,) door dat landt daer gheen man in en wandelde, noch mensche in en woonde,

7

Ende ick heb v in een vette vruchtbaer lant ingeleyt, om dat ghy van zijnder vrucht eten soudt, ende die beste vrucht daer af, Ende doen ghi daer in gecomen waert, doen besmette ghi mijn lant, ende mijn erflicheyt hebdi in verachtinghe gheset.

8

Die

[pagina M1v]
[p. M1v]

priesteren en seyden niet, waer is die HERE? Ende die Ga naar margenoot* mijn wet hielden) en kenden mi niet Ende die herderen hebben tegen mi ouerdaet ghedaen, Ende die propheten propheteerden door Baal, ende volchden Ga naar margenoot* die afgoden.)

9

Hieromme sal ick noch met v striden int oordeel, seyt die HEERE, ende ick sal twistich zijn met uwen kinderen,

10

Ga naar margenoot+Trect ouer totten eylande van Cethim, ende besietet, ende seyndt in Cedar, Merct naerstelijc ende besiet, oft dusdanigen dinc geschiet is,

11

ende oft die heydenen haer goden verandert hebben, Maer waerachtelijck si en zijn gheen goden. Maer mijn volc heeft zijn eere verandert in eenen Ga naar margenoot* afgod,)

12

Ghi hemelen verwondert v hier op, ende Ga naar margenoot* ghy zijn poorten wordet anxtelijc verwoest,) seyt die HEERE,

13

Want mijn volc heeft twee quade dingen gedaen, Si hebben mi die fonteyne des leuenden waters verlaten, ende si hebben hen gegrauen gebroken putten, putten die gheen water en houden.

14

En is Israel niet een dienstknecht, oft vanden huisgesin geboren? Waerom is hi dan tot eenen rooue geworden?

15

Ouer hem briescheden die leeuwen, ende gauen haer gheluyt, ende hebben zijn lant woest gemaect, Sijn steden zijn verbrandt, ende daer en is niemant die daer in woont,

16

Die kinderen van Ga naar margenoot* Mempheos) ende van Taphnis hebben v vernielt totten oppersten van uwen hoofde.

17

En is v dit niet geschiet, om dat ghi den HEERE uwen Godt verliet, tot dier tijt doen hi v leyde door den wech.

18

Ende nv wat wildy doch v inden wech van Egypten, dat ghi veruuylt water drincken soudt? Ga naar margenoot+ Ende wat wildy v inden wech van Assyrien dat ghi dat water der riuieren drincken sult?

19

Vwe boosheit sal v verspreken, ende uwe afkeeringe sal v berispen, Weet ende besiet dattet quaet ende bitter is, dat ghi den HEERE uwen God verlaten hebt, Ende dat zijn vreese met v niet en is, seyt die HERE God der heyrscaren

20

Vanden beginne der werelt hebdy Ga naar margenoot* mijn) iock gebroken, ende Ga naar margenoot* mijn) banden vernielt, Ende ghi seyt, Ick en sal niet dienen, Want op elcken hooghen berch, ende onder elcken gheloouerden boom, soo laecht ghi neder, ghi hoere,

21

Maer ic plante v, tot eenen vercoren wijngaert, Ga naar margenoot* alle warachtich) zaet, Hoe sidy my dan verkeert, in eenen boosen vremden wijngaert?

22

Al wasschet ghi v met Ga naar margenoot* Nitro, ende al vermenichfuldichdy dat cruyt Borith,) nochtans sidy besmet voor my, in uwer boosheyt, seyt die Ga naar margenoot* HEERE v Godt.)

23

Hoe segdy? Ick en ben nyet besmet, ick en heb na Baalim niet ghewandelt?, Ga naar margenoot+ Besiet uwe weghen in die valley, ende weet wat ghi [kolom] gedaen hebt, Ga naar margenoot* Een licht looper, voldoende zijn weghen,

24

die wilde ezele, die ghewent is inder woestinen, in die begheert zijnder sielen, soo trock si nae den wint zijnder liefden, Niemant en salse afkeeren) Alle diese soecken en sullen niet ghebreken, Si sullense vinden in den oueruloet haerder maentsmetten.

25

Houdt uwen voet van naectheden, ende uwe kele van dorste, Maer ghi seyt, Ick wanhoepte, ende ick en sals gheensins doen, Want ic heb vremde mannen lief gehadt, ende ic sal na hen gaen wandelen.

26

Gelijck als een dief, alsmen hem beuint, beschaemt wort, also zijn die huysen van Israel bescaemt, si ende haer coninghen, haer princen, priesteren ende propheten,

27

ende segghen den houte, ghi zijt mijn vader, ende den steenen, ghi hebt mi gewonnen, Si keerden mi den rugghe, ende nyet dat aensicht, Ende si sullen in die tijden haers verdriets, seggen, Staet op, ende verlost ons.

28

Waer zijn uwe goden, die ghi tot uwen behoef gemaect hebt? Ga naar margenoot+ Laet die opstaen ende v verlossen, inden dage ws verdriets, Want na dat getal uwer steden, waren uwe afgoden Iuda.

29

Wat wildy met mi strijden inden oordeel? Ghi hebt mi alle verlaten, seit de HERE.

30

Te vergheefs heb ic v kinderen gheslagen, si en ontfinghen gheen onderwisende castijnghe Vwe swaert heeft uwe propheten verslonden ende als een verwoestende leeuw

31

Ga naar margenoot* Vwe gheslachten, Besiet) des HEREN woort, En ben ic Israel niet geworden, gelijc een wildernis oft Ga naar margenoot* spadich) lant? Waerom dan heeft mijn volck geseyt, wi zijn wech ghegaen, ende wi en sullen tot v niet meer comen?

32

Sal een maget ooc vergeten haer vercieringhe, ende die bruyt des cyraets van haerder borste? Maer mijn volck heeft mijns vergheten in ontallijcke daghen,

33

Wat pijnt ghy uwen wech ghoet te thoonen, om Ga naar margenoot* liefde te soecken? Ende ghy hebt uwen wech gheleert, uwe quaetheiden

34

ende) in uwen vloghelen is gheuonden dat bloet der armer ende onnooselder menschen sielen? Ick en hebse niet geuonden in grachten, maer in allen Ga naar margenoot* dien die ick bouen geseit hebbe,)

35

Ende ghy hebt gheseyt, Ic ben Ga naar margenoot* onnoosele ende sonder sonde) ende hieromme laet uwe gramschap van my ghekeert worden, Siet, ick sal met vonnissen met v striden om dat ghi gheseyt hebt, Ick en heb niet gesondicht

36

Ga naar margenoot* Hoe zeer snoode sidy gheworden, uwe weghen weder doende,) Ende ghi sult beschaemt worden van Egypten, ghelijck ghi beschaemdt zijdt van Assyrien?

37

Want ghy sult oock van desen, wt ghaen, ende

[pagina M2r]
[p. M2r]

uwe handen sullen op v hooft wesen, Want die HEERE heeft nv dijn betrouwenissen ghbroken, ende ghy en sult nyet voorspoedich hebben.

§ Hoe Ierusalem om der sonden wille gestraft wert, Ende vanden twee ghesusteren Iuda ende Ierusalem, Ende hoese Godt tot berou bekeeringe roept

margenoot+
A

margenoot*
the. ic heb gedachtich gheweest der ghenaden die ic uwer iuecht bewesen heb ende der liefden die ic tot uwer scoonheyt hebbe ghehadt, doen ghy

margenoot+
B

margenoot*
h. een duyster lant

margenoot*
thebr. met mijn wet omgingen
margenoot*
the. onhulpelike dinghen

margenoot+
C

margenoot*
the. onhulpelijc dinc

margenoot*
theb. laet v grouwelen ende verscrict v seere daer af.

margenoot*
the. Noph

margenoot+
D

margenoot*
thebr. uwe
margenoot*
thebr. uwe

margenoot*
th. een gantz oprecht

margenoot*
h. crijdt ende veel zeepen
margenoot*
h. heerscappende HERE

margenoot+
Esaie. iij.d
margenoot*
th. ghi snelle dromedaris die sinen wech vol doet, daer een wilde wout ezel lust toe crijghet, als si versmilt so en kan niemant haer claghelijck verlangen ghestillen

margenoot+
F

margenoot*
th. Ghi nacomelingen besiet
margenoot*
th. duyster

margenoot*
teebr. boelscap te soecken, daerom sal ic daer uwen wech des onghelucs leeren want

margenoot*
thebr. dese

margenoot*
th. ontsculdich

margenoot*
the. waerom haestet ghi so seer wederomme te ghaen uwen wech


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken