Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .v. Capittel.

1

Ga naar margenoot+OMgaet die wegen van Ierusalem, ende besiet, merct, ende soect in haer straten, oft ghi eenigen man vindt, die oordeel doet ende ghelooue soect, Ga naar margenoot+ ende ick sal haer barmhertich zijn,

2

Ende al ist oock dat si segghen, die HEERE leeft, Dat sullen si in valscheden sweeren.

3

HEERE, uwe ooghen aensien dat ghelooue. ☜ Ghi sloecse, ende si en hadden gheenen rouwe, ghi vertraetse, ende si versmaden castijnghe te ontfangen, si hebben haer aensichten harder gemaect dan eenen steen, ende si en wilden niet wederkeeren.

4

Ende ick seyde, Messchien si zijn arm, ende sot, ende si en weten des HEREN wech niet, ende haers Gods oordeelen niet,

5

Hierom sal ick totten edelen luyden gaen, ende ick sal met hen spreken, Ga naar margenoot+ Want si hebben des HEREN wech bekent, ende haers Gods oordeelen. ☞ Ende siet, si braken meer te gader dat iock in twee, ende braken die banden,

6

Hierom sloechse die Leew vanden bosch, Des auonts verwoestese die wolf, Die Lupaert die waecte op haer steden, Alle die daer wt comen sal, sal van henluyden geuangen worden, Want haer ouerdaden zijn vermenichfuldicht, haer afkeeringhen zijn machtich.

7

Waer op sal ick v moghen goedertieren wesen? Vwe kinderen hebben mi verlaten, ende sweeren in dien, die gheen goden en zijn.

Ga naar margenoot+☞ Ick versadese, ende si hebben hoererie ghedaen, ende int hoeren huys hebben si haer oncuyscheden gedaen,

8

Ga naar margenoot* Als hittige paerden [kolom] waren haer boeleerders, totten vrouwen) Elc man neyde tot zijns naestens wijf waert.

9

En sal icse ouer dese dingen niet versoecken? seyt de HEERE, ende en sal ic in dusdanige luyden mijn ziele niet wreken?

10

Climt op haer mueren ende verderftse, maer niet met volle verderuinge, Doet haer Ga naar margenoot* geslachten) wech, want si en zijn des HEEREN niet,

11

Want dat huis van Israel, ende thuys van Iuda heeft met ouertredinghe, ouerghetreden, teghen mi seyt die HEERE.

12

Si loochenden den HERE, ende si seyden, Hi en ist niet, noch op ons en sal gheen quaet comen, Dat swaert en sullen wi niet sien, noch oock Ga naar margenoot* den honger).

13

Ga naar margenoot+Inden wint spraken die propheten, ende daer en was gheen antwoorde in hen, Hierom sullen hen dese dingen comen.

14

Dit seyt die HERE die God der heyrscharen.

Want ghi dat woort gesproken hebt siet, ☞ so sal ick gheuen mijn woorden in uwen monde tot vier, ende dit volck tot hout, ende het salse veslinden.

15

Siet, ghi huys van Israel, ic sal op v brenghen, seyt die HEERE, volck wt verren lande, een starck volc, een oude volc een volck, wiens sprake ghi niet kennen en sult, noch verstaen wat si spreken sullen.

16

Sinen pijlkoker, is gelijc een open graf, si zijn alle starc,

17

Ga naar margenoot* V coren ende v broot) salt eten, Vwe sonen verslinden, uwe Ga naar margenoot* cudden) uwe vee, ende v dochteren salt eten, Vwen wijngaert, ende uwen vijgheboom salt verteren, ende uwe gemuerde poorten, daer ghi in betroude, metten swaerde vernielen.

18

Ga naar margenoot+Nochtans, seyt die HERE, En sal ict in dien dage niet gheel te niete laten doen,

19

Ist dat ghi segt, Waeromme heeft die HEERE onse God, ons dit al gedaen? So suldy tot hen segghen, Ghelijc ghi mi verlaten hebt, ende hebt ghedient den vremden gode in uwen lande, Also suldi den anderen goden dienen, inden lande dat uwe niet en is.

20

Vercondicht dit Iacobs huyse, ende doeget hooren in Iuda, ende segt,

21

Ghi sotte Ga naar margenoot* volck dat gheen herte en heeft,) hoort, ende die ooghen hebt, ende niet en siet, ende ooren, ende en hoort niet,

22

En suldy mi hieromme niet ontsien, seyt die HERE? Ende en suldy van minen aensichte niet bedroeft zijn?

Ga naar margenoot+ Ick die dat zant gheset hebbe, der zee tot palen, een eewich ghebodt, dat niet voor bi ghaen en sal, Ende si sullen beroert worden, maer si en sullen niet vermoghen, ende haer vloeden sullen op rijsen, maer si en sullen den pale niet ouerlijden,

23

Maer dit volck heeft een ongheloouich, ende veronwaerdende herte, Si zijn afgegaen ende wech gheghaen,

24

ende en seyden in haerer herten niet,

[pagina M3v]
[p. M3v]

Laet ons den HEERE onsen God ontsien, Ga naar margenoot+ die ons tijdigen ende spaden reghen gheeft tot zijnder tijt, die ons die volheyt des iaerlijcken oosts bewaert,

25

Ga naar margenoot* Onse) boosheden hebben dese dingen afgekeert, ende Ga naar margenoot* onse) sonden hebben dat goet van Ga naar margenoot* ons) verboden,

26

Want in minen volcke zijn ongodlijcke luyden gheuonden lagen leggende, als vogelaers, stricken ende voetstroppen leggende, om die mannen te vangen,

27

Ghelijc een slachnet, dat vol voghelen is, alsoo zijn haer huysen vol loosheden.

Hieromme zijn si groot geworden ende rijck

28

si zijn dicke geworden ende geuet, ende si zijn al te booslijc ouer mijn woorden gheghaen, Ga naar margenoot+ Si en oordeelen Ga naar margenoot* der weduwen saken) niet, ende si en beneersten, der weesen dinghen niet, ende si en oordeelden der armer oordeel niet.

29

En sal ick op dese dingen niet versoecken seyt die HERE, oft en sal mijn ziele op dusdanige luyden niet wrake doen?

30

Wonderlicke ende vreeselike dinghen, zijn in desen lande ghedaen,

31

Die propheten propheteerden lueghenen, ende die priesteren present met haeren handen, ende mijn volck hadde aldusdanighe dinghen lief, Wat sal hieromme in haer wtersten gheschieden?

§ Hier wort Nabuchodonosors toecoemst bescreuen, Ende van des volcs oueruoeringhe om der priesteren ghierichheyts wille, Ende hoe dat volck die stemme der trompetten niet en hoorde.

margenoot+
A
margenoot+
§ Gelooue is hier, te hanteren soot recht ende behoorlijck is, soo ment toeseyt.

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot*
the. Gelijc wtgelaten hittighe paerden waren si,

margenoot*
th. schueten

margenoot*
theb. dierte

margenoot+
D

margenoot*
theb. uwen oost ende spise
margenoot*
th. schapen

margenoot+
E

margenoot*
theb. onbedacht volc.

margenoot+
F

margenoot+
G

margenoot*
thebr. uwe
margenoot*
thebr. uwe
margenoot*
thebree. v

margenoot+
Esaie. i.f.
margenoot*
th. die saken


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken