Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vi. Captttel.

1

Ga naar margenoot+GHi Ben iamins sonen, wort versterct, int midden van Ierusalem, Ga naar margenoot+ ende trompt in Thecua metter trompetten, ende op Bethacerem, heft op uwe banieren, Want vanden noorden is een quaet ende groote in stucken wriuinghe gesien.

2

Ick ghelijckede die dochter van Sion, gelijc als een schoone ende teeder vrouwe,

3

Tot haer sullen herderen ende haer kudden comen.

Si vestichden haer tenten rontsomme in haer, een yeghelijck sal voeden die ghene, die onder zijn hant zijn.

4

Heylicht den strijdt op haer, staet op, ende laet ons op gaen inden middach, Wee ons, want den dach is is neder gedaelt, want die schaduwe is des auonts langer geworden,

5

Staet op, ende laet ons opgaen, inder nacht, ende laet ons haer huisen verderuen,

6

Want dit seyt die HERE die God der heyrscharen Ga naar margenoot* Houdt af haer hout) ende graeft omtrent Ierusalem eenen dijck.

Ga naar margenoot+ Dit is die stadt die besocht sal worden, alle ghewelt is int midden van haer.

7

Ghelijck eenen put zijn water Ga naar margenoot* cout maect, also maecten si haer boosheyt ende scalcheyt cout,) Men sal boosheit ende verwoestheit in haer hooren, altijt is siecheit ende plage voor mi,

8

Wort geleert Ierusalem, op dat bi auontueren, mijn ziele niet wech en ghae van v, leggende v in een [kolom] woest lant, ende onbewoonlijck.

9

Dit seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot+ Si sullen dat ouerblijfsel in Israel vergaderen, als besyen vanden wijngaert, Keert uwe hant omme, gelijck een wijngaertman, ten korue waert

10

Wien sal ick spreken, ende wien sal ic vercondigen dat hijt hoore? Siet haer ooren zijn onbesneden, ende en moghens niet hooren. Siet, des HEEREN woort is in hen gheworden tot spot, ende si en sullent niet ontfangen.

11

Hieromme ben ick vol van des HEEREN gramscap, ic heb gearbeyt dit gedoogende. Stort uwe gramscap, wt op dat cleyne kint opter straten, ende ooc te gader op der iongelingen raet.

Want die man sal geuangen worden met den wijue, die oude metten ghenen die vol van daghen is.

12

Ga naar margenoot+Ende haer huysen sullen ouer ghaen, tot anderen volcke, haeren aker tesamen met haeren wiuen, Want ick sal mijn hant wtsteken ouer die ghene die int lant woonen, seyt die HEERE,

13

Want vanden minsten totten meesten, so zijn si alle naerstich, tot ghiericheyt, ende vanden proheten totten priesteren toe, doen si alle bedroch,

14

Ende si ghenasen die droefheyt der dochter van minen volcke met lachter, ende seyden, Vrede, vrede, Ende ten is gheen vrede.

15

Si zijn beschaemt, Want si Ga naar margenoot* onwaerdicheit) gedaen hebben, Maer waerlijc, van beschaemtheit en zijn si niet bescaemt ende si en konden hen niet schamen, Om deser dinghen wille, so sullen si vallen onder die vallende, Ga naar margenoot+ inder tijt haerder versoeckingen sullen si vallen, seyt die HEERE.

16

Dit seyt de HEERE, Staet op die wegen, ende hoort ende vraget naden ouden bi wegen, welc den goeden wech is, ende wandelt daer inne, ende uwen zielen suldij vinden vercoelinghe, Ende si seyden, Wi en sullender niet in wandelen.

17

Ende ic sette bouen v wachters, ende ic seyde, Ga naar margenoot+ Hoort der trompetten gheluyt,

18

Ende si seyden Wi en sullens niet hooren. Hierom hoort ghi heydenen, ende bekent ghi vergaderinghe, hoe groote dingen, dat ic hen doen sal.

19

Aerde hoort, Siet, ick sal quade dinghen op dit volck, die vruchten van sinen ghedachten brengen, Want si en hebben mijn woorden niet gehoort, maer si hebben mijn wet verworpen.

20

Ga naar margenoot+Waerom brengdy mi wierooc van Saba ende Ga naar margenoot* Chalmes, dat welcke soet riect), van verren lande. Vwe brantofferen en zijn niet ontfanckelick, ende uwe dootofferen en genoechden mi niet,

21

Hierom seyt die HERE, Siet ic sal in desen volcke vallinge gheuen, ende in henluyden sullen te gader vallen, die vaderen ende die kinderen, die gebueren ende die naeste, si sullen te niete ghaen.

22

Dit seyt die HEERE

[pagina M4r]
[p. M4r]

Siet, een volc coemt vanden Noorden, ende een groot volck sal opstaen vanden eynden der werelt.

23

Het sal den schilt, ende dat gheschut gripen, want het is fel, ende ten sal niet ontfermen, Sijn stemme sal geluyt geuen, ghelijc die zee,, ende si sullen op paerden sitten, bereyt, gelijck een man ten strijde, teghen v, o dochter van Sion,

24

Wi hebben zijn geruchte ghehoort, ende onse handen flauden, ons heuet anxt begrepen, ende wee, eender ghebarender ghelijck.

25

En wilt niet wtghaen totten velde, ende en wandelt inden Ga naar margenoot* wijngaert) niet want dat swaert des viants, Ga naar margenoot+ ende zijnen anxt is alomme.

26

Gordet v met een Ga naar margenoot* haren cleet) ghi dochters mijns volcs, ende Ga naar margenoot* bestroeyt v met) asscen maect een geween, soomen eenen eengeboren sone beweent, een bitter gheweeen, want die verwoester sal snellijc op ons comen.

27

Ic hebbe v gegheuen tot eenen Ga naar margenoot* vromen ondersoecker) in minen volcke, ende ghi sult weten, ende ondersoecken haeren wech.

28

Alle dese zijn afkeerende princen, bedriechlijc wandelende, Si zijn alle coper ende yser, si zijn alle verdoruen,

29

Dye blaesbalck Ga naar margenoot* gebrac int vier) dat loot is verteert, die smiltere smiltse te vergheefs, want haere boosheyden en werden nyet verteert,

30

Noemtse, verworpen siluer, want die HEERE heeftse wech verworpen.

§ Datmen goet sal doen, ende so sal God met ons wesen ende niet opten tempel te betrouwen, waerom dat si van Gode geslaghen werden, ende verboden wert daer voor te bidden.

margenoot+
A
margenoot+
Eccle. xvi.

margenoot*
th. houwet hout,
margenoot+
B

margenoot*
th. doet opspringen, also deden si haer boosheden opspringhen.

margenoot+
C

margenoot+
D

margenoot*
theb. grouwelick
margenoot+
E

margenoot+
Esaie. i

margenoot+
F
margenoot*
h. goet soet riet,

margenoot*
theb. wech
margenoot+
G

margenoot*
thebr. sack
margenoot*
th. wentelt v int

margenoot*
the. stercken

margenoot*
the. is verbrant


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken