Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xvij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIe sonde van Iuda is gescreuen met eenen yseren griffie in eenen Adamant naghel wtgegrauen op die Ga naar margenoot* breetheyt) haerder herten, ende die hoecken van haeren outaren,

2

als haer kinderen gedencken sullen haerder outaren, ende haerder bosschen, ende der geloouerder boomen die op dye hooge bergen

3

offerhande doen in de velden, so sal ic uwe stercheit ende alle uwe scatten geuen tot rooue, v hoocheden in alle palen van uwen lande om der sonden wille,

4

Ende ghi sult alleen verlaten worden, van uwe erffelicheit die ic v gegeuen hebbe, ende ic sal v doen dienen uwen vianden, in een lant dat ghi niet en kent

Want ghy hebt een vier ontsteken in minen toorn, het sal tot inder eewicheyt branden.

5

Dit seyt die HEERE, Vermaledijt is dye mensce die op eenen mensce betrout, ende settet tvleesch sinen arm, ende wiens herte vanden HERE wijct.

6

☞ Want hy sal zijn, ghelijck heyde inder wildernissen, Ga naar margenoot+ ende hy en sals nyet sien, als dat goede comen sal, Ga naar margenoot+ maer hy sal woonen in droocheden inder wildernissen, in dat soute lant, daermen niet in woonen en mach.

7

Ghebenedijt is dye man dye inden HEERE betrout, ende die HERE sal zijn betrouwen zijn,

8

Ende hi sal zijn gelijc een hout datmen verplant op die wateren Ga naar margenoot* dat aen die vochticheyt zijn wortelen schiet) ende en sal niet ontsien als dye hitte comen sal, Ende zijn loof sal groen zijn, Ende inden tijde der droocheyt en salt nyet besorcht

[pagina M8v]
[p. M8v]

zijn, noch geenen tijt en salt laten vrucht te maken.

9

☞ Ga naar margenoot* Des menschen herte is arch, ende men macht niet ondergronden) Wie sal dat kennen?

10

Ic ben die HERE, die dat herte ondersoecke, ende die lendenen proeue, Ga naar margenoot+ dye elcken geue na sinen wech, ende na die vrucht van sinen vonden,

11

Ga naar margenoot* Een velthoen broet dat si niet ghebaert en heeft Si heeft rijcdommen ghemaect, ende niet inden oordeele.) In dat midden van haeren daghen sal sise laten, ende in haeren wtersten sal si onwijs zijn,

12

Die Coninclike setel der heerlicheyt die vanden beginne hooch gheweest is, die is dye plaetse onser heylichmakinge.

13

Dat ontbeyden van Israel sidy HEERE, al die v verlaten, sullen beschaemt worden, die van v wech gaen, sullen inder aerden gescreuen worden, want si hebben verlaten die adere vanden leuenden wateren den HERE selue,

14

Gheneest my HEERE, so sal ic gesont worden, maect mi behouden, ende ick sal behouden zijn, want ghi zijt mijn lof

15

☞ Siet si seggen tot mi, waer is des HEREN woort? Het come,

16

Ende ic en ben niet verstoort, v volgende die die herder zijt, ende ick en begheerde des menschen dach niet, ghi wetet, Ga naar margenoot+ Dat wt mijnen lippen gegaen is, dat was Ga naar margenoot* rechtuaerdich in uwe aenscouwen,

17

En zijt mi niet tot vreesen ghi zijt mijn hope inden dage mijns drucx.

18

Bescaemt moeten si worden die mi veruolgen ende ic en moet niet beschaemt worden, si moeten hen ontsien, ende en laet mi niet ontsien, Brenghet op hen den dach des drucks, ende met tweeuoudiger droefheyt bedroeftse.

19

Dit seyt die HERE tot mi, Gaet ende staet in die poorte der kinderen Ga naar margenoot* mijns) volcs, door die welcke dye coninghen van Iuda door in gaen ende wt gaen, ende in alle die poorten van Ierusalem,

20

ende ghi sult tot hen segghen, Ghy coninghen van Iuda, ende alle Iuda, ende ghi alle die tot Ierusalem woont, hoort des HEREN woort, die inghaet door dese poorten.

21

Dit seyt die HEERE, Wacht uwe sielen, ende en wilt gheenen last draghen inden Saboth dach, noch en brenget niet inne door dye poorten van Ierusalem,

22

ende en wilt gheenen last Ga naar margenoot* wtworpen) wt uwe huysen inden Saboth dach ende ghi en sult gheenderhande werc doen, Heylicht den Saboth dach also ic uwen vaderen beual.

23

Ende si en hoorden mi niet, noch en neychden haer ooren niet, maer si verharden haere necken dat si my niet hooren en souden, noch leerende castijnghe ontfaen.

24

Ga naar margenoot+Ende het sal zijn, ist dat ghi mi hoort, seyt de HEERE, so dat ghi gheenen last in en brenghet door die poorten van deser stadt, inden Saboth dach, ende ist dat ghi heylicht den Sa-[kolom]both dach, ende en doet gheenderhande werck in hem.

25

So sullen ingaen door die poorten van deser stadt, die coninghen ende die princen dye op Dauids throon sitten, ende dye op paerden en op wagenen gaen sitten, si ende haer princen die mannen van Iuda, ende die in Iherusalem woonen, ende men sal eewelijck in dese stadt woonen.

26

Ende si sullen comen vanden steden van Iuda, ende van alle siden om Ierusalem, ende van Beniamins lande, ende vanden nederlanden, ende vanden berch landen, ende van suyden brengende brantoffer ende dootofferhanden, endeGa naar margenoot* offeranden) ende wierooc, ende si sullen Ga naar margenoot* offerande) brenghen in des HEEREN huys.

27

Maer ist dat ghi mi niet en hoort, soo dat ghy den Saboth dach heylighet, ende dat ghy gheenen last en draghet, ende inne en brengt door die poorten van Ierusalem inden Saboth dach, soo sal ick een vier ontsteken in uwe poorten, ende het sal verbranden dye huysen van Ierusalem, ende ten sal niet wt geblusschet worden.

§ Hoe God den prophete thoont, dat wi zijn aerden vaten zijn, Ende dat die HERE die quade breect, ghelijc een potbacker die potaerde, Ende van Christus liden, onder dye figuere van Ieremias persoon.

margenoot+
A
margenoot*
the. tafelen

margenoot+
B
margenoot+
Psal. i

margenoot*
th. neffens dye beke wortelt

margenoot*
h. Een arch herte is ongeneselijc.

margenoot+
Apo. ij.f

margenoot*
the. Dit is gelijc een velthoen, dwelke dat niet geleet en heeft, wt bruet, Die buyten den rechte rijcdom vergadert

margenoot+
C
margenoot*
th. voor uwe aensicht

margenoot*
theb. des

margenoot*
the. wt draghen

margenoot+
D

margenoot*
the. spijsoffer
margenoot*
the. lof


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken