Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xviij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIts dwoort dat vanden HERE geschiede tot Ieremiam, seggende,

2

Staet op ende gaet neder in eens potbackers huys, ende daer suldy mijn woorden hooren. Ga naar margenoot+

3

Ende ic ginc neder in eens potbackers huys, ende siet, hi dede zijn werck op dat wiel.

4

Ende die pot die hi maecte vander aerden, brack in zijn handen, Ende hy keerde hem ende maecte daer af eenen anderen pot alsoot hem genuechde voor zijn ooghen, dat hi maken woude.

5

Ende des HEREN woort geschiede tot mi, segghende.

6

☞ En sal ic v niet moghen doen, also dese potbacker doet (v den huyse van Israel) seit die HEERE? Siet, ghelijck dat die moruwe aerde is in eens potbackers hant, also sidi ooc in mijn hant, ghi huys van Israel.

7

Haestelijc sal ic spreken tegen dat volc ende tconincrijcke dat ic dat omwortelen ende verderuen ende vernielen sal,

8

Ist dat dat volc hem betert, voor dat quade, dat ic teghen hen ghesproken hebbe, so sal ic ooc rouwe hebben vanden quade dat ic gepeynst hebbe, dat ic hen doen soude,

9

ende ick sal haestelijck spreken van dien volcke ende van dien rijcke, dat ic stichten ende planten sal.

10

Ga naar margenoot+Ist dattet quaet doet voor mijn oogen, so dattet mijn stemme niet en hoort, soo sal ic mi ooc laten rouwen vanden goede dat ic gesproken hebbe hen te doene,

11

Nv hier om segget den man van Iuda, ende dien die daer woont in Ierusalem, segghende, Dit seyt die HEE

[pagina N1r]
[p. N1r]

Siet, ick versiere teghen v quaet, ende ic peyse tegens v een gepeyns, Eygelijc keere weder van sinen quaden weghen, Ende beleyt uwe wegen ende uwe naersticheyden,

12

Si seyden Wi wanhopen, Want wi sullen ghaen na onsen gepeynsen, Ga naar margenoot+ Ende elc van ons sal doen die boosheyt van zijnder quader herten,

13

Hierom seyt dit die HERE, Vraghet den heydenen, Wie hoorde aldusdanige eyschelike dinghen, die ouer vele gedaen heeft die maget van Israel?

14

Ga naar margenoot+Sal te niete ghaen vanden steenen des ackers die sneeu van Libanus? oft machmen wt geroeden dat coude water dat wt springet ende nederwaerts loopt?

15

Want mijn volck heeft mijns vergeten, te vergeefs offerenden ende hen stootende in haer wegen, in die Ga naar margenoot* biwegen der werlt) dat si daer doorwandelen souden in ongebaende wegen,

16

dat haer lant soude worden verwoest, ende tot een eewige bespottinge, Elck die daer voorbi gaen sal, sal verwonderen, ende roeren zijn hooft,

17

Gelijc eenen Ga naar margenoot* bernenden wint) sal icse verstroeyen voor die vianden, ic sal hen thoonen den rugge ende niet dat aensicht, inden daghe als si vernielt worden.

18

Ende si seyden, Coemt, ende laet ons verdencken gedachten teghen Ieremiam, Ga naar margenoot+ Want die wet en sal niet vergaen vanden priestere, noch den raet vanden wijsen man, noch dat woort vanden propheet, Coemt, ende laet ons hem slaen metter tongen, ende en laet ons niet aenmercken tot alle zijn woorden.

19

Aenmerct HERE tot mi waert, ende hoort mijnder wederpartijen stemme,

20

En betaeltmen niet voor dat goet quaet dat si hebben gegrauen een gracht mijnder sielen? Gedenct, dat ick in uwe aenschouwen ghestaen hebbe, om dat ic voor hen goet spreken soude, ende dat ic uwe toornicheyt van hen keeren soude,

21

Hieromme gheeft haer kinderen honger, ende leytse in des swaerts handen, Haer wiuen moeten worden sonder kinderen, ende weduwen, ende haer mannen moeten worden verslagen metter doot, Haer ionghelingen moeten worden doorsteken metten sweerde inden strijt,

22

ende men moet hooren dat geroep wt haeren huysen, Want ghi sult haestelic op hen brengen den moordenaer, Want si hebben eenen gracht gegrauen om mi te vangen, ende si hebben stricken verborghen tot mijnen voeten.

23

Maer HEERE ghi weet al haeren raet, dien si tegen my doen totter doot, En wort niet versoent van haerder boosheyt, ende haer sonden en worden niet wtgewist voor uwen aensichte, Si moeten vallen voor uwe aensicht, inden tijt ws torens soo misbruytse.

§ Bi dat breken des fleskens in Ennon, wort die sware vernielinge van Iherusalem beteekent, om haeder afgoderijen wille in Ennon.

margenoot+
A

margenoot+
Roma. ij

margenoot+
B

margenoot+
Esa. lxvi.c.

margenoot+
C

margenoot*
thebr. oude biweghen.

margenoot*
the. oostenwint

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken