Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxiiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde des HEEREN woort gheschiede tot mi int negenste iaer, in die thienste maent, inden thiensten dach der maent, segghende,

2

Des menschen sone, Schrijft v den naem van desen dage, daer in dat die coninc van Babilonien beuesticht is teghen Ierusalem huyden,

3

ende ghi sult seggen een ghemeyn segwoort, tot dwederspannich Ga naar margenoot* huis) dese gelijckenisse, ende ghi sult tot hen seggen Dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God,) Sedt eenen pot, Ga naar margenoot+ settet eenen, ende doet daer water in,

4

Ga naar margenoot* Neemt een zeer vette koe) ende legt daer af die stucken inden pot, elck goet stuck, ende die dgie, ende die schouderen ende schinckelen, die wtuercoren stucken ende vol van beenen

5

Ga naar margenoot* Legt ooc onder inden pot eenen hoop beenen, Ende den pot is ouergesoden, ende haer beenen zijn versoden int midden vanden pot)

6

Hierom seyt die HEERE Godt, Wee der stadt des bloets, die een pot is, wiens roesticheyt in hem is, ende sine roesticheyt en ginc van hem niet, Bi stucken ende bi sinen stucken worpt die wt Ga naar margenoot* Op haer en viel gheen lot)

7

Want haer bloet is int midden van haer, op eenen claren harden steen, stort si dat bloet wt, Ende si en stortet niet op die aerde, datmen mochte ouerdecken met stoue,

8

Omme dat icker op brenghen soude mijne gramschap, ende dat ick met die wrake wreken soude, ghaf ick haer bloet op eenen claren harden steen, om datment niet ouerdecken en soude,

9

Hierom seit die Ga naar margenoot* die HERE v God) Wee der Ga naar margenoot* stadt des bloets) der welcker hoop vyers ick groot maken sal,

10

vergadert Ga naar margenoot* die gebeenten) tot eenen hoope, dat ic metten vyer verbranden sal, Dat vleeesch sal worden Ga naar margenoot* verteert) ende men sal al die verghaderinghe, Ga naar margenoot+ die tsamen geleyt is, zieden, ende die beenen sullen verdwinen,

11

Stelt ooc den pot op die kolen al ydel, dat hi gheloeye, ende dat

[pagina R3v]
[p. R3v]

zijn coper smilte, ende dat smilte in zijn midden sine onsuyuerheyt, ende sine roesticheyt, worde verteert.

12

Ga naar margenoot* Met veel arbeyts isser ghesweet,) ende zijn groote roesticheyt en ghinck wt hem niet, noch door den vyere.

13

Vwe onsuyuerheyt is afgrijselijck, Want ick wilde v suyueren, ende ghi en Ga naar margenoot* zijt niet ghesuyuert van uwe smetten.) Maer ghi en sult ooc neet eer gesuyuert worden, voor dat ic mijn gramscap op v sal doen rusten,

14

Ga naar margenoot+Ic die HEERE hebt gesproken. Ic ben gecomen, ende ick salt doen, ic en salt niet ouergaen noch sparen, noch versoent worden, Naer uwen weghen, ende naer uwe nieuwe vindingen, sal ic v oordeelen seyt die Ga naar margenoot* HEERE God.)

15

Ende des HEREN woort gesciede tot mi, seggende,

16

Des menschen sone, siet, ic neme van v die begeerlicheyt van uwen oogen, door een plage, ende ghi en sult daerom niet clagen noch weenen, noch v tranen en sullen niet vloeyen,

17

Versucht al swighende, ghi en sult der dooder geween niet doen. Ga naar margenoot* Vwe croone laet omtrent v gebonden zijn) ende uwe scoenen sullen aen v voeten zijn, noch ghi en sult met uwen cleede uwen mont niet decken) noch ghi en sult niet eten Ga naar margenoot* der weenender menschen ouer der dooden spise)

18

Hierom sprac ic des morgens vroech totten volcke, ende des auonts starf mijn wijf. Ga naar margenoot+ Ende ick dede des morghens, also hi mi beuolen hadde.

19

Ende dat volck seyde tot mi, Waerom en segdy ons niet, wat dese dinghen beteekenen die ghi doet?

20

Ende ick seyde tot hem Des HEREN woort is tot mi geschiet, segghende,

21

Spreect totten huyse van Israel, Dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God) Siet, ic sal besmetten mijn heylige plaetse, die hoouaerdije ws rijcs, ende die begheerlicheyt van uwen oogen ende Ga naar margenoot* daer uwe ziele af veruaert is,) ende uwe sonen ende dochteren die ghi achter ghelaten hebt, sullen vallen doort swaert,

22

ende ghi sult doen also ic gedaen heb. Vwen mont en suldy met uwen cleede niet decken, noch Ga naar margenoot+ der weenende menschen ouer der dooden spise) en suldy niet eten

23

Ga naar margenoot* Ghi sult croonen op v hoofden hebben) ende schoenen aen uwe voeten, Ende ghi en sult niet beclagen noch beweenen, maer ghi sult verdwinen in uwe Ga naar margenoot* boosheden) ende een yegelijc sal Ga naar margenoot* versuchten) tot sinen broederwaert,

24

Ende Ezechiel sal v zijn tot een wonderteeken, naer al dat hi gedaen heeft suldi doen als dit comen sal, Ga naar margenoot+ ende ghi sult weten, dat ic de Ga naar margenoot* HERE God) ben,

25

Ende ghi des menschen sone In dien dach, dat ic van hen haer stercheyt nemen sal, ende die blijscap haerder waerdicheyt ende die begheerte haerder oogen, daer haer [kolom] zielen Ga naar margenoot* op rusten, ende) haer sonen, ende haer dochteren,

26

in dien dach als die vliende tot v comen sal, om te bootscappen,

27

In dien daghe, segghe ick, sal uwen mont opghedaen worden met hem die gheuloden sal zijn, ende ghi sult spreken, ende voortmeer niet swighen, ende sult hen zijn tot een wonderteeken. Ende ghi sult weten, dat ic die Ga naar margenoot* HEERE God) ben.

§ Dat woort Gods teghen Amons kinderen, ende Moab ende Seir, ende teghen die Palestinen die hen verblijden van Ierusalems val, ende hebben die dochteren van Iuda verdruct.

margenoot+
A

margenoot*
the. ghesin
margenoot*
h. heerscappende here
margenoot+
B

margenoot*
ten is niet int hebree.

margenoot*
th. Neemt tbeste vanden scaep ende stoect een vyer daer onder van beenen latet wel op zieden ende sine beenen wel verzieden

margenoot*
h. Men en darf gheen lot op haer worpen,

margenoot*
h. heerscappende heere
margenoot*
h. bloetgieriger stadt

margenoot*
the. hout,
margenoot*
h. verzoden
margenoot+
C

margenoot*
h. Si heeft die arme zere gheplaecht.

margenoot*
th. wildet v niet laten suyueren

margenoot+
D
margenoot*
h. heerscappende here

margenoot*
the. ghi en sult niet des te min uwe vercieringhe op setten
margenoot*
the. claechbroot.

margenoot+
E

margenoot*
h. heerscappende heere
margenoot*
h. dat uwe ziele spaert ende ontfermt

margenoot+
the. claechbroot.

margenoot*
th. Ghi en sult des niet te min uwe vercieringe op uwe hooft setten
margenoot*
h. misdaden
margenoot*
th. rou draghen.

margenoot+
F
margenoot*
h. heerscapende here

margenoot*
h. haer na opheffen

margenoot*
h. heerscapende here

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken