Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ix. Capittel.

1

IC heb den HERE ghesien staen opten outaer, ende seyde. Slaet die Ga naar margenoot* harren, endelaet die ouerste dorpelen worden beroert, Ga naar margenoot+ want giericheit is int hooft van hen allen, ende ic sal den laetsten van hen) dooden metten swaerde, si en sullen niet mogen ontulieden, ende die van hen vliet en sal niet behouden worden.

2

Ist dat si nederclimmen totter hellen, mijn hant salse weder wtleyden van daer. Ende ist dat si opclimmen totten hemel, ic salse van daer af trecken.

3

Ende ist sake dat si verborgen zijn int opperste des berchs Carmeli, Ga naar margenoot+ ick soeckende, salse van daer halen. Ende waert sake dat si hen seluen verborghen van minen oogen, int diepe der zee, so soude ic daer ghebieden den serpente, ende het salse biten.

4

Ende waert dat si gingen in geuangenisse bi haer vianden, soude ic daer gebieden den swaerde, ende het soudese dootslaen. Ende ic sal setten mijn oogen op hen int quaet ende niet int goet

5

Ende die Ga naar margenoot* HERE God) der heyrscharen, dye raect die aerde, ende si verdorret, ende alle die daer in woonen sullen droeuich wesen Ende tsal al opclimmen als een riuiere, ende neder vloeden gelijc die vloet van Egipten.

6

Dye timmert inden hemel zijn opclimminge, ende heeft gesticht zijn bondelken opter aerden. Hi roept de wateren der zee, ende stort die op die breetheyt der aerden. Die HEERE is sinen naem.

7

Die HEERE seyt, ghi sonen van Israel, en sidy mi niet, als sonen der moorianen? Ga naar margenoot+ En heb ic niet Israel doen opclimmen vanden lande van Egipten, ende die Palestinen van Ga naar margenoot* Capadocien) ende die van Sirien van Cirenen?

8

Siet des HEREN oogen zijn op een rijck dat sondicht, ende ick sal dat tsamen in stucken wriuen vanden aenscijn der aerden.

Nochtans wriuende en sal ick niet tsamen in twee wriuen Iacobs huys, seit die HERE.

9

Want siet, ic sal gebieden, ende ic sal tsamen slaen in alle volcke thuys van Israel, gelijc gheslagen ende ghescudt wort die tarwe in die Ga naar margenoot* seue) ende een steenken en sal niet vallen op die aerde.

10

Alle die sondaers mijns volcs sullen steruen metten zwaerde, die seggen. Het en sal niet naken, ende tquaet en sal niet comen op ons.

11

In dien daghe sal ic Dauids [kolom] tabernakel die geuallen is weder oprechten, ende ic sal weder timmeren die spleten zijnder mueren, ende ic sal weder optimmeren datter geuallen is. Ende ic sal hem weder op timmeren gelijc hi was inden ouden dagen,

12

dat si besitten mogen die ouerbliuinge van Idumeen, ende alle natien, Ga naar margenoot+ Daerom dat minen naem is aengeroepen op hem. Dit seit die HERE, die dese dingen doet.

13

Die HERE seyt. Siet die dagen comen, ende die ploeger sal aengrijpen den maeyer ende die treder der wijnperssen, Ga naar margenoot+ den genen diet zaet zaeyt. Ende die bergen sullen druypen Ga naar margenoot* soeticheit) ende alle die hueuelen sullen Ga naar margenoot* gebouwet worden)

14

Ende ic sal bekeeren die geuangenisse mijns volcs van Israel, ende si sullen timmeren die verwoeste steden, Ende si sullen daer in woonen, Ende sullen planten wijngaerden ende drincken den wijn daer af. Ende si sullen houen maken, ende sullen eten die vruchten daer af,

15

Ende ic salse planten op haeren gront, ende en salse voort meer niet aftrecken van haeren gront dien ic hen ghegeuen hebbe. Dit seyt die HEERE uwe God.

§ Hier eyndet die Propheet Amos

margenoot*
th knopen dat die posten daueren, want ic sal hen alle hare giericheit op haer hooft setten ende haer nacomelingen.
margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot*
th. heerscappende Here.

margenoot+
C
margenoot*
th. Caphtor

margenoot*
oft sifte

margenoot+
D

margenoot+
Leui. xxvi
margenoot*
th. most.
margenoot*
th. vlieten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken