Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+INden hondersten ende een ende vijftichsten iare, so quam Demetrius Seleucus sone wt Roomen, ende troc met luttel luyden inden steden vander zee, ende hi regeerde daer,

2

Ende tgeuiel doen hi ghecomen was int huys zijns vaders rijcs, so vinc theyr Anthiochum ende Lysiam, om dat sise tot Demetrium brengen souden,

3

ende hi vernamt, ende seyde, En wilt my niet toogen haer aensicht

4

Ende theyr doodese daer.

Ende Demetrius sadt opten throon zijns rijcs

5

Ende quade ongoddelijcke mannen quamen wt Israel tot hem, ende Alchimus was haer leytsman, die een opperste priester worden wilde,

6

ende beschuldichde tvolc voor den coninc, ende seyde, Iudas ende zijn broederen hebben des conincs vrienden verdoruen, ende heeft ons verdreuen van onsen lande,

7

Daerom seynt nv eenen man dien ghi gelooft, dat hi ghaen mach, ende besien alle die verderffenis dat hi ons in des conincs lantscappen gedaen heeft, ende hi heeft al des conincs vrienden ende hulpers gecranct,

8

Ga naar margenoot+Ende die coninc koos wt sinen vrienden Bachidem die prince was, ouer dye groote riuiere, in een rijc die den coninc getrouwe was, Ende hi sant hem om te besien die ouerdaet die Iudas ghedaen had.

9

Ende den quaden Alchimum stelde hi in dat priesterschap,

[pagina Z2v]
[p. Z2v]

ende beual hen wrake te doen, ouer de kinderen van Israel,

10

Ende si stonden op, ende quamen met een groot heyr, int lant van Iuda, ende sonden boden Ende spraken tot Iudam, ende zijn broeders vredelike woorden, met bedroch,

11

Ende si en hielden hen aen die woorden niet, Want si sagen, dat si gecomen waren met een groot heyr,

12

Ende die vergaderinge vanden scriben vergaderden tot Alchimum ende Bacchidem, om te soecken dat rechtuaerdich was,

13

Ende eerst die assideen die onder de kinderen van Israel waren, ende sochten van hen vrede,

14

Want si seyden, Een man een priester, van Aarons zaet isser gecomen, hi en sal ons niet bedriegen,

15

Ende hi sprac met hen vriendelijcke woorden, ende swoert hen, ende seyde Wi en sullen v gheen quaet doen, noch uwen vrienden.

16

Ende si gheloofdent hem.

Ende hi greep van hen luyden .lx. mannen, ende doodese, Ga naar margenoot+ op eenen dach, na dwoort datter gescreuen is.

17

Dijnre heyligen vlees ende bloet storten si alomme Ierusalem, Ga naar margenoot+ Ende niemant en was daer diese begroef,

18

ende anxt ende vreese viel op alle dat volc, Want si seyden, Waerheyt ende vonnisse, en is in hen niet, Want si hebbent gebroken, dat si geloefden ende den eedt dien si swoeren,

19

Ende Bachides vertroc dat heyr van Ierusalem, ende viel aen Bethzecha, Ende hi sandt, ende vincker vele, die van hem geuloden waren, ende hi doode eenige vanden volcke, ende werpse in eenen grooten put,

20

Ende hi beual Alchimo dat lantscap, ende liet met hem hulp tot zijnder hulpe, Ende Bacchides troc wech totten coninc,

21

ende Alchimus dede ghenoech voor zijn priesterschap,

22

Ende tot hem verghaderden alle die haer volck verstoorden ende si behielden dat lant van Iuda, ende deden een groote moort in Israel,

23

Ende Iudas aensach dat quaet dat Alchimus dede den kinderen van Israel, ende die met hem waren, veel meer dan die heydenen,

24

ende hi ginc wt alle dat Ioetsche lant alomme, ende hi dede wrake op die ouerdadighe mannen.

Ende si hielden op voortmeer wt te trecken in dat landt,

25

Ende Alchimus sach dat Iudas, Ga naar margenoot+ ende die met hem waren te bouen gingen, ende bekende, dat hise niet wederstaen en mochte, ende keerde weder totten coninc, ende hy besculdichdese met vele misdaden,

26

Ende dye coninc sandt Nichanor een van sinen edelsten princen, die altoos viantscap maecte tegen Israel, ende hi beual hem dat volck te niet te maken,

27

Ende Nychanor quam met een groot heyr binnen Ierusalem, ende sandt tot Iudam ende zijn broeders, met vredelijcke woorden met bedroch,

28

ende seyde, En laet geenen strijt [kolom] tusschen mi ende v wesen, Ick sal comen met luttel mannen, om te sien v aensicht met vrede,

29

Ende hi quam tot Iudam, Ga naar margenoot+ ende grueteden die een den anderen vriendelijc, Ende die vianden waren bereet, om Iudam te vangene.

30

Ende Iudas vernam dit, dat hi met bedroch tot hem gecomen was, ende werdt veruaert tot hem, ende en woude zijn aensicht nyet meer sien.

31

Ende Nichanor dye kende hoe dat sinen raet ontdect was, doen troc hi wt Iudam te ontmoeten, om met hem te striden neuen Capharsalama.

32

Ende van Nichanors heyr vielen byna vijf duysent mannen ende si vloden in Dauids stadt.

33

Ende na dese woorden trock Nichanor opten berch van Sion, Ende van des volcs priesteren gingen wt, om te groeten hem met vreden, ende thoonden hem brantofferen, diemen voor den coninc offerde.

34

Ende bespottende, versmade hise, ende besmettese, ende hi sprac hoouaerdelijc,

35

ende swoer met gramschappen, ende seyde Ten si dat mi Iudas ende zijn heyr geleuert worde in mijn hant, ick sal dit huys verbranden, als ick met vreden weder keeren sal.

Ga naar margenoot+ Ende hi ghinc wt met grooter gramschappen,

36

Ende die priesters gingen, ende stonden voor des altaers aensichte inden tempel, ende seyden weenende,

37

HEERE ghi hebt dit huis vercoren, om dinen naem daer in aen te roepen, om dattet wesen soude een bedehuyse dijns volcs,

38

Doet wrake aen desen man ende aen zijn heyr, dat si vallen metten swaerde, Gedenct haerder blasphemien, ende en geuet hen niet dat si gheduerich bliuen.

39

Ende Nichanor trock van Ierusalem, ende hi schicte aen zijn heyr voor Bethoron, ende hem quam toe dat heyr van Syrien.

40

Ende Iudas trock tot in Adersa, met drie duysent mannen, Ende Iudas badt, ende seyde,

41

HEERE, die gesonden waren vanden coninc Sinnacherib, om dat si v blasphemeerden, soo quam een Engel ende versloech van dien luyden, hondert duysent, ende vijf entachtentich duysent mannen,

42

also doet HEERE huyden tondere dit heyr in onsen aenschouwen, ende die andere sullen weten, dat hi qualiken gesproken heeft op uwe heylige plaetse, ende oordeelt hem naer zijn quaetheyt.

43

Ende inden dertiensten dage vander maent Adar, soo streden die heyren ende Nychanors heyr ghinc onder, ende hi viel die eerste inden strijt.

44

Ga naar margenoot+Ende doen Nychanors heyr sach, dat hi geuallen was, so wierpen si haer wapenen wech, ende si vloden,

45

ende si volchden hen na den wech eens daechs, van Adazar tot dat-

[pagina Z3r]
[p. Z3r]

men coemt, tot Gazara, Ende si sloegen met trompetten achter hen, met beteekinge,

46

Ende si trocken wt alom ende omme, wt allen steden van Iuda ende rontsom, ende si bliesense wech met horenen, ende si keerden weder tot hen, ende si vielen al metten swaerde, ende van hen en bleuer een niet,

47

Ende si namen haeren roof, tot eenen buet, Ende sloegen Nichanor dat hooft af, ende zijn rechter hant die hi hooueerdelijc opgeheuen hadde ende die droegen si, ende hingense tegen Hierusalem,

48

Ende tvolc verblijde zeer, ende si hielden den dach met grooter blijscappen.

49

Ende Iudas stelde, datmen dien dach alle iaer houden soude, op den derthiensten dach vander maent Adar.

50

Ende dat lant van Iuda was stil een luttel daghen.

§ Vander romeynen naem, faem, ende machte. Hoe dat Iudas boden tot Roomen sandt, om den vrede, Dat gescrifte der Romeynen totten Ioden.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
psal. lxxviij

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken