Yang. Jaargang 13(1977)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] R. Baeken Het kleedsel van haar stem.. Het kleedsel van haar stem roept de avond. De vrouw in mijn hand ligt ongetemd als de nacht, eeuwig - niet morgen, niet wat ooit geweest is, dan hier onder de doodsbleke maan. Het zwart satijn ligt voor afgeworpen. De tweede huid gebroken, de navel ingeboord. Ik zie de wilde schreeuw der vormen en mijn adem tast de muurstenen roerloos op elkaar. Nooit ben ik - uit nergens gekomen - eerder hier geweest. Ik ken de vrouw niet. Haar naam rust op de toppen mijner hand, geroepen uit de donk're putten waarboven haar gelaat gespiegeld staat. Ik zie haar - zon op mijn wang, vliegvogel in mijn neus en oor. Ik rust in haar warme dons. Zij is. Zij is de lucht om mijn trillende vleugels. Ik ben het sterke golven in haar willoos haar. De nacht klimt, klimt hoger. Zwaar beneden deint de lege stad waar wij liggen, gehavend op dit eend're strand. De grote dag komt. Hij wacht op ons beider einde en neemt ons dan, God, naar een ander land. Vorige Volgende