Yang. Jaargang 13
(1977)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 87]
| |
[pagina 88]
| |
In de geschiedenis van de naoorlogse Bulgaarse poëzie vormt 1956 een keerpunt: in april van dat jaar greep te Sofia de Plenaire Vergadering van het Centraal Comite van de Bulgaarse Communistische Partij plaats, die - twee maanden na het beroemde 20ste Partij-congres in Moskou - het begin vormde van de destalinisatie of de ‘dooi’. De ‘April-lijn’, zoals dit liberalisatieproces in Bulgarije genoemd wordt, leidde op literair gebied tot het afwijzen van een dogmatische en schematische aanpak bij het vervaardigen en beoordelen van literatuur. De beruchte ‘positieve held’ - een montere arbeider of onversaagde partisaan, zielloze incarnatie van communistische deugdzaamheid en zelfverloochenend patriotisme - werd nu een gewoon mens van vlees en bloed, met zijn twijfels en zijn zwakheden. Het stereotype werd geihdividualiseerd, de mythe vermenselijkt. De herontdekking van de mens als individu is waarschijnlijk de meest wezenlijke trek van de April-literatuur. Die herontdekking is niet het gevolg van de destalinisatie; wel kon ze dank zij de destalinisatie in de literatuur aan bod komen. Men moet hier de omstandigheid voor ogen houden dat de tijd van de grote ‘collectieve gevoelens’, opgeroepen door het verzet, de revolutie, de wederopbouw, de brigadebeweging, enz. reeds geruime tijd voorbij was, en de literaire belangstelling ervoor geluwd; de vrijgekomen aandacht ging zich heel natuurlijk richten op meer individuele problemen, men herontdekte een aantal persoonlijke emoties, die men niet met de anderen deelde. (Een vergelijkbare ontwikkeling stelt men vast in de Bulgaarse literatuur op het einde van de 19de eeuw: na honderd jaar ten dienste te hebben gestaan van de strijd tegen de Turkse bezetter, krijgt de Bulgaarse poëzie na de bevrijding in 1878 plotseling een uiterst individualistisch karakter, bvb. in het werk van Kiril Christov.) De doorbraak van een ‘individualistischere’ literatuur was mogelijk gemaakt door de vrijere, of althans genuanceerdere interpretatie van de Marxistische leer vanaf 1956. Tot dan toe had er altijd een eenzij- | |
[pagina 89]
| |
dige belangstelling bestaan voor het sociale, collectieve aspect van het menselijk bestaan ten koste van het individuele, intieme. Dit in psychologisch en filosofisch opzicht gebrekkige mensbeeld werd nu gecorrigeerd. De behandeling van een persoonlijkere thematiek bracht vanzelf het aanwenden van persoonlijkere expressiemiddelen met zich mee. In plaats van de troosteloze toestand van voor 1956, toen - zoals er wel eens met een boutade gezegd wordt - de schrijvers qua stijl niet van elkaar te onderscheiden waren, kwam er een relatief grote verscheidenheid aan stijlen en literaire concepties, die overigens vandaag nog schijnt toe te nemen: in het proza is er het weemoedig impressionisme van Ivan Davidkov, het groteske surrealisme van Jordan Raditsjkov, het magisch realisme van Pavel Vezjinov - de laatste nieuwigheid. In de poëzie - behalve dan in de zgn. civiele poëzie - slaagde men erin de holle pathos en de schreeuwerige declamatiestijl van de voorgaande periode tot op grote hoogte te vermijden: na de rebelse, provocerende verzen vol revolutionaire romantiek uit de eerste jaren na 1956 werd het accent later verlegd naar gedichten met een intiem, contemplatief of filosofisch karakter, waarin men zich niet bevreesd toonde van experimenteel taalgebruik. Het in laatste instance vasthouden aan het socialistisch realisme - de toegankelijkheidseis! - behoedde evenwei voor een afglijden naar elitair hermetisme.
De voornaamste verdienste van de April-literatuur schuilt in de thematische verrijking en verdieping van de Bulgaarse literatuur door de herontdekking van het individu - niet als vertegenwoordiger van een klasse, maar in zijn ‘eenmaligheid’ -, en in destilistische differentiatie die daarmee gepaard ging. Toch heeft zij ook haar beperkingen, enerzijds omdat men blijft schrijven (en beoordelen) vanuit een strikt materialistische levensbeschouwing, anderzijds omdat het vigerende socialistisch realisme, en meer nog de literaire smaak van het conservatieve Bulgaarse lezers- | |
[pagina 90]
| |
publiek, bepaalde ‘excessen’ niet kan accepteren. Metafysische problemen, religieuze ervaringen en dergelijke, blijven taboe, alsook een negatieve of sceptische houding tegenover de grondvesten van de socialistische gemeenschap. Voor vergeestelijkte poëzie met een moeilijker te duiden symboliek bestaat blijkbaar een onoverwinnelijke afkeer. Auteurs die, hoewel ze eigenlijk slechts consequent verderwerken in de richting die door de April-lijn werd aangewezen, deze thematische en stilistische limieten overschrijden, worden weliswaar niet van hun publicatiemogelijkheden beroofd, maar beschouwd als een soort buitenbeentjes, die er niet helemaal bijhoren. Een gevolg daarvan is dat zij ook niet worden opgenomen in bloemlezingen of aan vertalers worden aangeprezen. En vooral dit laatste is een betreurenswaardige politiek, want terwijl de Bulgaarse literatuur over't algemeen door haar bijzondere aard nogal afgestemd lijkt op een binnenlands publiek - daarmee is niets gezegd over de kwaliteit van die literatuur -, is het werk van deze auteurs van aard om vooral ook een Westers publiek te kunnen boeien. In de volgende keuze hedendaagse Bulgaarse poëzie zijn gedichten van de twee belangrijkste dergelijke auteurs opgenomen: Konstantin Pavlov en Nikolaj Kântsjev. Konstantin Pavlov (geb. 1933) debuteerde in 1960 met satires; zijn voorliefde voor het groteske en het absurde kwam ook in zijn in 1965 verschenen bundel lyrische gedichten tot uiting. Net als veel andere April-poezie heeft ook zijn werk een duidelijke maatschappijkritische strekking: in hyperbolische verzen tracht hij de deformatie van de mens in bepaalde situaties weer te geven. Nikolaj Kântsjev (geb. 1936) publiceerde in de jaren zestig twee dichtbundels en daarna regelmatig lange cycli in literaire tijdschriften. Met zijn metafysische belangstelling is Kântsjev de eerste mystieke dichter in de geschiedenis van de Bulgaarse literatuur. Op zoek naar de vaste waarden in het menselijk bestaan verkent hij de wereld met een koudanalyserende blik, zijn filosofische inzichten formulerend op een | |
[pagina 91]
| |
pregnante, vaak aforistische, maar steeds bijzonder poetische wijze. Ter vergelijking zijn ook nog een aantal gedichten van door de Bulgaarse critici wel gesanctioneerde dichters opgenomen. Zij raken nauwelijks minder ‘delikate’ onderwerpen aan en hanteren een nauwelijks minder experimentele stijl. Het zou interessant zijn om na te gaan waar precies de grens ligt van het acceptabele. Ik heb vaak de indruk dat vooral de combinatie van beide, het samengaan in een gedicht van allerindividueelste emotie en allerindividueelste expressie, weerstanden opwekt. Sommige critici wezen overigens al op het paradoxale feit dat vooral in de partizanenpoezie het drukst wordt geexperimenteerd met de vorm. Slav Chr. Karaslavov (geb. 1932) is de eerste secretaris van de Bulgaarse Schrijversunie. Zowel qua stijl als thematiek wortelt zijn poëzie in de Bulgaarse traditie. Hij is op zijn best als weemoedig dichter van het Bulgaarse platteland en zijn oude tradities. Dimitâr Stefanov (geb. 1942) bracht, als vele andere Bulgaarse dichters van de April-generatie, verslag uit van de morele problematiek van de twintigste eeuw. Met zijn formele experimenten heeft hij voor de Bulgaarse poëzie onontgonnen gebied verkend. Krâstjo Stanisjev (geb. 1933) vermijdt uitersten: bij hem wordt de emotie verwoord op een persoonlijke manier, die gebruik makend van de verworvenheden van de April-generatie, toch de lijn van de traditie verderzet. Van alle in deze kleine bloemlezing opgenomen gedichten, is dat, waarmee hij vertegenwoordigd is, wellicht het meest representatieve voor het soort poëzie dat in de loop van de voorbije decennia in Bulgarije werd gepubliceerd. Ljoebomir Levtsjev (geb. 1935) is een typisch vertegenwoordiger in Bulgarije van de politiekgeëngageerde dichters die na de ‘dooi’ in de verschillende Oosteuropese landen aan het woord kwamen (cfr. Sorescu, Jevtoesjenko, e.a.). In zijn ook vanuit formeel oogpunt nonconformistische gedichten stelt hij de burgerlijkheid en de zelfgenoegzaamheid van de vroegere revolutionairen aan de kaak. | |
[pagina 92]
| |
КАПРИЧИО ЗА ГОЙА.Няма го вече стария ужас -
зверски цялостен
и зверски безкраен,
без гримаси и без остроумия.
Ужасът си променя характера -
тупа ме свойски по рамото,
снизходително ме ухажва
и кокетничи с представата за себе си.
"Ние с тебе сме еднакво силни,
ти си само малко по-красив..."
И ми се усмихва.
Ах, особено усмивката го прави гаден, извратен го прави
и налудничав.
И ме дави непозната гадост.
Сякаш ме целуват похотливо
бебета с мустаци и бради.
Константин ПАВЛОВ.
| |
[pagina 93]
| |
Capriccio voor GoyaDe oude verschrikking bestaat niet meer -
dierlijk volkomen
en dierlijk eindeloos,
zonder grimassen en zonder scherpzinnigheden.
De verschrikking heeft haar karakter gewijzigd -
klopt mij vertrouwelijk op de schouder,
slooft zich neerbuigend voor mij uit
en koketteert met de voorstelling van zichzelf:
‘Wij zijn beiden even sterk,
jij bent alleen een beetje knapper...’
En glimlacht naar me.
Ach, vooral die glimlach maakt haar walgelijk,
maakt haar pervers
en half-dwaas.
Alsof ik wellustig gekust word
door babies met snorren en baarden.
Konstantin Pavlov
| |
[pagina 94]
| |
ВТОРО КАПРИЧИО ЗА ГОЙА.Омръзна ми да бъда нощна смяна.
От тъмнината станах суеверен. Приятел ли е,
враг ли е,
еднакво го отбягвам.
С точността на прилепи се раэминаваме.
Станал съм несигурен и подозрителен. Вече по инстинкт налучквам само
кой ми се усмихва в тъмното
и кой се мръщи.
... Иска ми се бодър да посрещам слънцето.
Може в първия момент да зажумя.
Ще свикна.
Някаква си птица сутрин пеела -
славей ли, какво ли го наричали... Казват, че било приятно.
Константин ПАВЛОВ.
| |
[pagina 95]
| |
Tweede cappriccio voor GoyaIk ben het beu tot de nachtploeg te behoren.
De duisternis heeft me bijgelovig gemaakt.
Is ze een vriend,
is ze een vijand,
ik ga ze evengoed uit de weg.
Met de preciesheid van vledermuizen gaan we elkaar
voorbij.
Ik ben onzeker en wantrouwig geworden.
Instinctief al raad ik
wie mij in het duister toelacht
en wie de wenkbrauwen fronst.
... Ik wil monter de zon begroeten.
Misschien knijp ik het eerste moment de ogen dicht.
Maar het went wel.
Er zou een vogel bestaan die zingt bij dageraad,-
de nachtegaal, of hoe heet hij ook weer...
Naar men zegt is het prettig luisteren.
Konstantin Pavlov
| |
[pagina 96]
| |
И си отива лятото, и си отива...И на лозите гроздовете натежават,
и предесенни паяжинки плават
в една далечност странно мълчалива.
И си отива лятото, и си отива -
оставило във плодовете своиге копнежи, -
и остър вятър почва да се нежи
на белешака във проскубаната грива.
И си отива лятото, и си отива...
И някак странно хоризонта се прелива със планините и със блоковете разорани,
и се събират в дъното му черни врани...
И си отива лятото, и си отива...
Слав Хр. КАРАСЛАВОВ.
| |
[pagina 97]
| |
En de zomer gaat voorbij, voorbij...In de wijngaard worden zwaar de druiven,
spinnewebben zweven door het vroege najaar
naar de verte, die geheimzinnig zwijgzaam is.
En de zomer gaat voorbij, voorbij...
zijn verlangens achterlatend in de vruchten, -
en een scherpe wind vertedert zich
over de sprietjes berggras in rafelende paardemanen.
En de zomer gaat voorbij, voorbij...
En op een vreemde manier vloeit de horizont
samen met de bergen en de geploegde akkers,
en aan de einder verzamelen zich de zwarte kraaien...
En de zomer gaat voorbij, voorbij...
Slav. Chr. Karaslavov
| |
[pagina 98]
| |
ХАЛЮЦИНАЦИЯ ОТ УМОРА.Походи.
Походи.
Походи.
Все по големия път.
Все срещу острия вятър.
Все към великата цел.
Суха приижда умората.
Слънцето -
черен паяк -
в черни лъчи те оплита.
Мозъка ти се запалва.
И непрекъснато чуваш
плискането на чешми.
Хвърляш си личните вещи.
(Тегнат ти даже писмата.)
Ще издържиш ли?
Дерзайте!...
В този миг
аз видях
моя другар от детинство.
Моя другар от детинство.
скришом изхвърли сърцето си -тежкото,
чисто сърце.
И се усмихна, мерзавецът.
Стана му леко
и хубаво.
И се затича напред.
Все по големия път.
Все срещу острия вятър.
Все към великата цел...
Ветре,
млъкни за минутка.
Впрете часовници!
Тихо!
Искам да чуя сърцето си.
Искам да чуя, че бие.
Иищо не искам друго.
Любомир ЛЕВЧЕВ.
| |
[pagina 99]
| |
Hallucinate van vermoeidheidMarcheren.
Marcheren.
Marcheren.
Aldoor langs de grote weg.
Aldoor in de snijdende wind.
Aldoor naar het grootse doel.
Komt de droge vermoeidheid.
De zon -
zwarte spin -
vangt je in haar zwarte stralen.
Je hersens staan in brand.
En voortdurend hoor je
klaterende waterstralen.
Je gooit al je spullen weg.
(Zelfs de brieven zijn je te zwaar.)
Hou je het vol?
Op dat ogenblik
zag ik
mijn vriend uit mijn jeugd.
Mijn vriend uit mijn jeugd
gooide heimelijk zijn hart weg -
zijn zware,
zuivere hart.
En hij glimlachte, de smeerlap.
Het werd hem licht
te moede.
En hij stormde vooruit.
Aldoor langs de grote weg.
Aldoor in de snijdende wind.
Aldoor naar het grote doel...
Wind,
zwijg een ogenblik.
Stop de uurwerken!
Stil!
Ik wil mijn hart horen.
Ik wil horen,
dat het klopt.
Anders wil ik niets.
Ljoebomir Levtsjev
| |
[pagina 100]
| |
ПОСВЕТЕНО НА МОЯ БАЩА.Все повече и повече за мъртвите говорит,
за мъртвите и с мъртвите, и аз не те разбирам.
Къде е Мала Азия с хининови дървета?
И Вардар, тежката река, която преминанаш песен.
като с лодка?
Кой беше бай Тома, рибар и твой приятел?
Като удавнищи те плават в твойта памет,
така ги виждам аз, и ти със тях говорит.
Започвам да си мисля, че стоя на леден блок
и топлите течения ме дърпат във морето,
а ти оставаш на брега,
говорит ми, но няма думи, само ръката ти, протегната към мен
и към небето.
Кръстьо СТАНИШЕВ.
| |
[pagina 101]
| |
Gewijd aan mijn vader
Jij praat steeds meer en meer over de doden,
over de doden en met de doden - ik begrijp je niet.
Waar is Klein-Azië dan met de chininebomen?
En de Vardar, de logge stroom, die je oversteekt met
een lied
als met een boot?
Wie was baj Toma, een visser en jouw vriend?
Als drenkelingen drijven ze door je geheugen,
zo zie ik ze, en jij praat met hen.
Ik begin te denken dat ik op een ijsberg sta,
warme stromen stuwen me in zee,
en jij blijft achter op de oever,
je praat met me, maar zonder woorden, alleen
je arm, uitgestrekt naar mij
en naar de hemel.
Krâstjo Stanisjev
| |
[pagina 102]
| |
ВъЗДУХ.1.
Задъхан, по теб познавам стръмините. Та аз съм бил забравил,
че дишам.
2.
Крилата? Въздух, ти си ги създал. Хоризонта лети по хълмовете
с плющене на пъдпъдък
3.
Омара.
Жетварчета коват бакърените ниви.
4.
Ветропоказателя стой високо.
Не можеш корена да извъртиш.
5.
Ухай ми на смола, бъди
тежко изпарение, отровен дим,
о, въздух, верен съм ти до последен дъх.
6.
От сблъсъка си с тебе се страхувам, макар че с ласки рошиш ми косата.
7.
Въздишка.
Но кислорода вече е в кръвта ми.
Димитър СТЕФАНОВ.
| |
[pagina 103]
| |
Lucht1
Hijgend herken ik jou aan de steilten.
Ik was warempel vergeten,
dat ik adem.
2
Vleugels? Lucht, jij hebt ze geschapen.
De horizon vliegt over de heuvels
met het gefluit van een kwartel.
3
Een luchtspiegeling.
Maaiertjes smeden de koperen akkers.
4
De windwijzer staat hoog.
Je kunt zijn wortel niet uitrukken.
5
Ik ruik de geur van pik; al ben je
een zware uitwaseming, een giftige rook,
lucht, ik ben je trouw tot mijn laatste ademtocht.
6
Ik ben beducht voor een treffen met jou,
ook al breng je strelend mijn haren in de war.
7
Een zucht.
Maar de zuurstof is al in mijn bloed.
| |
[pagina 104]
| |
А сабята: това е всъщност дългият език
на небитието сляпо.
То лиже тука непрекъснато солта.
Сол, каквато сме на всичко.
Сняйни пирамиди от сълзи на прах. Монументи на потопи.
И чувам в името високо на мъжа
псевдонима на жената.
А там на дъното на нашия живот дрънкат мидени черупки.
Но някой хвърля сол към женските очи,
докато получи бисер.
Николай КъНЧЕВ.
Dimitâr Stefanov
| |
[pagina 105]
| |
Het zwaard: dat is in feite de lange tong
van het blinde nietbestaan.
Het likt hier onophoudelijk het zout.
Zout, dat wij van alles zijn.
Schitterende pyramides uit tranen van stof.
Monumenten voor zondvloeden.
En ik hoor in de trotse naam van de man
de schuilnaam van de vrouw.
En daar, op de bodem van ons leven
klingelen oesterschelpjes.
Iemand gooit zout naar vrouweogen
tot het parels worden.
Nikolaj Kântsjev
| |
[pagina 106]
| |
Жив кларнет ли беше, смокът свиреше по припеци,
едни до други вече легнали с усоите:
подир житата, този жабуняк на сушата,
сред циганското лято плъэва жълтеницата.
И толкоз е красива на портрета
мъртвата, че втренчен, ти отказваш да си жив завинаги:
дъждът с вода подкарва вятърната мелница,
но тя, навехната, не си оставя мястото.
Неназовимото ли... То е мой съименник
и все пак се подписвам с биле по превръзките:
поезияга може да е всичко друго, но и гонене
на духове, конто в случая са болките.
Николай КъНЧЕВ.
| |
[pagina 107]
| |
Een levende klarinet, of een toornslang sissend
op zonverhitte plekken, met de adders zij aan zij:
het graan, dat groenwier van het droge, achterna,
sluipt de geelzucht het warme late najaar binnen.
En zo mooi is het dode meisje op de foto,
dat je, betoverd, voor altijd afziet van het leven:
de regen brengt de wieken van de molen aan het draaien,
maar zij, ontwricht, komt nooit meer van haar plaats.
Wat onzegbaar is?... Dat is mijn naamgenoot,
al onderteken ik steeds met kruiden op het windsel:
poezie kan alles zijn, ook het najagen
van geesten, die in dit geval dan pijnen zijn.
Nikolaj Kântsjev
|
|