De sluiers van de verbeelding
Te Mullem stelt de 44-jarige schilder Pierre Vlerick tentoon in het Kasteelke. Deze kunstenaar is net als Jan Burssens leraar aan de Academie te Gent, studeerde aldaar en aan de Grande Chaumière te Parijs. Zijn invloed is duidelijk merkbaar in het werk van jongeren als Roobjee, Micheline De Potter, Nadine Van Lierde. Wij zijn ver van de zakelijknuchtere kijk van de schilders die hun omgeving, met name de meest banale omgeving, op doek brengen en op die wijze trachten het bestaan van dingen als klinken, fietsen, auto's, ijskasten te herwaarderen, te redden uit een anonimiteit die ontzielend werkt. Vlerick bedrijft daarentegen zowat de politiek van de ivoren toren, van de kunstenaar die een bevoorrechte plaats inneemt en zijn zelfstandigheid, zijn kwetsbaarheid hult in de sluiers der verbeelding. Het verwondert geenszins te lezen dat hij bijzonder getroffen werd door Bonnard. Ook voor deze Fransman was schilderen in hoofdzaak een weergeven van indrukken opgedaan in een geest van verwondering. Wat op het eerste gezicht een gesloten wereld lijkt, is niets anders dan de meest gewone omgeving, maar dan in haar aangenaamste vormen. Vlerick schildert bloemen, een tuin, de vrouw. Indien deze gegevens niet onmiddellijk herkenbaar zijn, dan komt dat door het feit dat de schilder de dichter op de duur te sterk wordt en zich laat drijven op het zuiver zintuiglijk genot van de kleur en de vervaging van alle omtrekken. De schilder wordt een dromer, een schepper van vormen die alleen de hoofdzaak overhoudt, de ontroering. In dat opzicht beleven wij de triomf van de lyriek, een weinig te verweekt misschien, doch dat is een kwestie van temperament.
Het doek ‘Else Lasker-Schuler’ van 1966 leeft nog geheel in de pasteltinten die zo eigen zijn aan Vlerick: geel, roze, oranje, groen. De eigenlijke vorm blijft onvatbaar. Hier kan de toeschouwer alleen zijn verbeelding laten drijven op het spel van zachtkleurige eilanden, zwevende wattige kernen, verticale grillige sporen, cirkeltjes als kralen van een snoer, en de horizontale kloekheid van een gele balk. In een recent werk behoudt Vlerick die eigenaardige tuinen der verbeelding, maar in de rechterhelft daagt een vastere vorm op, een monolithische gestalte, die dan toch onthutst. Misschien wijst dit op een langzame opheffing van de uitzonderingstoestand.
Adolf Merckx
H.L.N., 8.6.1967