De tuinen van Pierre Vlerick
In een enorme zaal van de Sint-Pietersabdij te Gent bloeien de tuinen van Pierre Vlerick. Zij bloeien en bloeden. Het hele atelier baadt in hun gloed. Er zijn er in fleurige gelen, groenen en oranjen, zonnige tuinen waar men zich verliest in vele doorschijnende lichtlagen. Er zijn er andere in bloederige rozen en violetten, in troebele en troeblerende koortskleuren. En er zijn tuinen die dit alles tegelijk zijn, waar het lumineuze en de rotheid door elkaar vloeien: paradijzen en folterkamers samen.
Dit door elkaar vloeien is karakteristiek voor al wat Vlerick schildert. Het is een wereld waar elke demarkatie en elke vastheid in ontbreken, waar geen enkele begrenzing, geen zwaarte, geen enkel omlijnd vlak in bestaat, waarin de kleuren al hun fluiditeit bewaren. Het oog tast er in rond zonder weerstand te ontmoeten, bedrinkt zich aan al die vloeibaarheid. De algemene indruk, die hiervan het gevolg is, is zeer complex: er is verrukking bij, onzekerheid, een beetje walging, maar de euphorie overheerst. Men denkt aan impressionistische tuinen, en als er behoefte is aan een etiket zal men hier inderdaad het gemakkelijkst van ‘abstrakt impressionisme’ spreken. Maar hoe dicht dit werk ook bij de natuur staat, hoet het ook in de intimiteiten ervan doordringt, Vlerick schildert in de eerste plaats tuinen van de geest. De weelderige kleuren van rottende bloemen, van ontbinding en van zonsondergangen evokeren de luister van de dood en de smartelijke wellust van het leven. Zij zijn een roes, maar wat een geraffineerde roes en uitgeschilderd onder welke kontrole.
Het enige reusachtige doek plaatst Vlerick naast het andere, te vlug eigenlijk, maar het schemert al en hij wil alles nog in het laatste daghcht tonen. Spoedig zijn we langs alle zijden door tuinen omsingeld, zij vormen een wijde boog bij het venster en hun luminositeit is zo groot dat het langer licht blijft.
Marc Callewaert