Yang. Jaargang 17
(1981)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 104]
| |
De onbekeken maanHeb geen illuzies.
Denk niet:
ik zal vanavond nog eens
fijn gaan vrijen met mijn vrouw
of naar de maan gaan kijken.
Want als je,
blij van frisse lentekleuren langs de weg,
vol verwachting het portier hebt dichtgeklapt,
en langs de bloeiende forsythia bent gestapt,
blijkt:
dat Lies door een hond is gebeten,
dat Jan het vertikt te eten,
dat Leen haar huiswerk niet kan.
Fijn samen zijn daar komt niets van.
Als de hond is afgeblaft,
Jan met echtelijk vertoon wat eten heet is bijgebracht,
ook aan de schoolplicht is voldaan,
heeft weerzin zich gelegd op je naïeve waan.
Aan de hemel schijnt weliswaar een maan,
maar ze blijft onbekeken staan.
En vrijen, och,
kan dat niet weer morgen nog?
| |
Als een warm dierDan lig je als een warm dier
ineen gehuld tussen de slopen,
zo zelfgenoegzaam, zo in zichzelf gesloten
als een slapend dier kan zijn.
Lees straks in deze woorden geen verwijt.
Integendeel, ik vind het fijn
dat we nog zo kunnen zijn,
dat natuur in ons nog sterker blijkt
dan ons verwaande weten,
dat we ons nog redden kunnen
uit moeizaam tobben door dit fraaie spel.
Wat tellen beelden van het leven
meer dan leven zelf,
wat meer dan zachtheid, tederheid
en zich geborgen voelen,
als het lichaam naar zichzelf toe gaat?
Je slaap is zo zelfingenomen
als die van een slapend dier.
Je straalt dezelfde, rijke warmte uit.
Ik zal geen woord meer spreken.
Ik wil je aaien
en van je warmte stelen.
Bruno Bartels
Uit de bundel ‘De onbekeken maan’ |
|