plaats op de hoek van een bankstel. Naast hem stond een grote vierkante bloembak. De bloemen waren door cactussen vervangen, die in keien geplant waren. Michiel was te vroeg of Claire was te laat.
Voor hem bevond zich een laag salontafeltje en een metalen stoel.
Daar zou Claire zitten, veronderstelde hij.
Dezelfde kelner van het soep-conflict kwam naar Michiel.
‘Nog eens onze verontschuldigingen mijnheer. Ik hoop dat U het met juffrouw Claire hebt kunnen bijleggen.’ Hij wachtte op een antwoord dat niet kwam en ging verder: ‘Wat zal ik mijnheer brengen?’
‘Wacht U nog een ogenblikje alstublieft. Ik krijg gezelschap,’ zei Michiel, naar de lege stoel wijzend.
‘Jazeker, mijnheer.’
De kelner schonk pastis in en presenteerde ze aan twee heren van middelbare leeftijd die op de barkrukken hadden plaatsgenomen. Michiel keek van z'n horloge weg, richting ingang. Op hetzelfde ogenblik kwam Claire binnen. Ze was in 't wit uitgedost.
Ze had een croque-monsieur in de hand en stevende naar Michiel.
‘Neem alvast dit,’ zei ze, ‘voor je flauwvalt van de honger.’
Michiel zag de twee puntjes die zich in haar shirt aftekenden. Ze heeft toch ‘iets’ te weinig, dacht hij. Klein maar fijn ... misschien?
Zwierig maar afstandelijk nam ze plaats aan het tafeltje, dicht bij hem.
‘Zo hoeven we niet te schreeuwen.’
‘Hebben we elkaar dan iets te vertellen?’ vroeg hij.
‘Zwijg en eet,’ sneerde ze, op het schaaltje tikkend.
Hij zweeg en at.
‘Wil je bier of iets anders?’
‘Merk?’
‘Koningsbrau, een gewoon biertje.’
‘Goed,’ gromde hij, met de mond vol. Ze haalde het zelf.
Michiel nam een grote slok en veegde de mond af.
Claire aapte hem na: ‘Het leven is toch aangenaam, nietwaar?’
‘Nietwaar,’ diende ze zich zelf van antwoord.
Michiel was verwonderd over haar woordenspel; hij vroeg: ‘Leef je soms tegen je zin?’
‘Nee hoor, alleen - ik verwacht er niet zo veel van. Jij soms?’
‘'t Gaat wel,’ antwoordde hij naast de kwestie.
‘A, a ... eerlijk zijn met jezelf.’
‘Dat ben ik!’ zei hij. ‘Ik stel me maar zelden zo'n gewichtige vragen.’
‘Ben je godsdienstig, Michiel?’
‘Nee, wel zo opgevoed ... later alles overboord gegooid, tot het laatste. Ik kan me geen opperste macht indenken die zoveel ellende in de wereld zou toelaten - ik geloof niet meer.’
‘Je gelooft toch altijd in iets,’ repliceerde ze.
‘Niet waar. Dat beweren de gevestigde kerken ... om sterker te staan, om leden te werven.’
Hij dronk: ‘Apropos, geloof jij?’
‘Ja, geloven wel. Ofschoon ik niet de praktijk beoefen.’
‘Een schaap zonder herder,’ spotte Michiel.
Ze nipte aan het glas, zo hoefde ze niet vriendelijk te glimlachen.
Ze keek naar het lege bordje. ‘Nog een toast?’
‘Nee.’
‘Ben je getrouwd?’ vroeg ze opeens.
‘Ja. Eén dochtertje.’
Hij diepte een foto uit z'n portefeuille op: ‘Kim.’
‘Hoe oud ben je, Michiel?’
‘Tweeëndertig,’ zei hij, ‘Kim is drie.’
‘Hoe oud ben jij, Claire?’
‘Raad eens,’ vroeg ze.
‘Zesentwintig,’ zei Michiel voorzichtig.
‘Doe er maar twee bij,’ raadde ze aan.
‘En je ouders ... ik veronderstel dat je niet getrouwd bent.’
‘Ongetrouwd, ja ... ouders heb ik niet meer.’
‘Sorry’