Yang. Jaargang 17(1981)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [Gedichten] A thing of beauty (is a pony) Is het een indiaans donderpaard dat ginds verloren liep, wat draaft door de morgennevel geweven tussen prikkeldraad en stijlen? Een zoon van Sleipnir, het ros van Wodan? Een afstammeling van een drakenhit? Of de felle tarpan die keizer Woe bij zijn dood wou zadelen om ten hemel op te stijgen? Nu klampt mijn hart aan het prille licht onmenselijk verrukt: ik kan zulk wezen niet omschrijven. Toch bengelt later in de middagzon ook bij dit kleine facsimile der goden de piemel schaamteloos en even ver uit zijn huls als van de Brabander onder ooft aan de overkant vergeten. [pagina 113] [p. 113] Logika Ik vertel mijn neefje over het bestaan van vreemde vogels, te weten: de grote en de kleine piemelpakker. 's Avonds durft hij niet meer achter het huis in het gras gaan plassen. Kom, zeg ik, ik ga met je mee. Nee, roept hij, nee. Ik heb een kleine piemel, jij vast een grote. Die piemelpakkers komen zeker alle twee! Gent, mijn vaderstad (1980) Als een vrouw die jaren zorgeloos pantoffels plat trapt, scheve rokken draagt, nooit gewassen haar slordig huis besmeurt, dan wakker wordt en naar de kapper rent, maskara gaat smeren, een protese koopt, weer kirt om haar lief op te jutten, zo stond sedert gisteren mijn vaderstad op uit de stank van zijn kattepis, kanalen, sloopt ijverig leeggebrande bouwval-ogen, gevuld met rattestront en platgeleefd kapok, graaft gaten in zichzelf, schaaft zijn wangen en poedert zijn schaamdelen... Maar na zo lang betrouw ik het niet meer: ik blijf liever elders wonen. Achilles Gautier Vorige Volgende