Yang. Jaargang 24
(1988)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||
InleidingVan in de latere middeleeuwen en volop vanaf de renaissance beginnen de alchemisten hun traktaten te illustreren. Eerst wat schuchter en dilettantisch, later met steeds meer verbeeldingskracht en artisticiteit. Vooral in de 16e en 17e eeuw komen er pareltjes van alchemistische prentkunst op de boekenmarkt. Een late, wanhopige bloei, want een eeuw later is de alchemie danig aan het wegkwijnen en nog een eeuw later is zij dood verklaard door de nieuwe natuurkunde en bijna vergeten... Eén van die pareltjes is het geschrift waarvan we hier gedeelten in vertaling aanbieden. Het bevat (naast een titelplaat en het blazoen van de auteur) 15 zeer mooi uitgevoerde gravures, die elk een thema uit het alchemistische werk voorstellen. Bovendien is elk van deze gravures voorzien van een mooi stuk verklarende tekst, die op zichzelf zeer leesbaar, en daardoor vrij toegankelijk is voor de kennismaking met de alchemie. De identiteit van de auteur, die zich ‘Lambsprinck’ noemt, is niet bekend. Evenmin weten wij juist wanneer hij geleefd heeft en het traktaat van de Steen der Wijzen heeft geschreven. Men weet dat Lambsprincks traktaat eerst in het Duits werd geschreven, en dat het - voor het werd gedrukt - al bestond als geïllustreerd manuscript. Lucas Jenning gaf de tekst, met de illustraties, uit in 1625 in een verzamelwerk Museum Hermeticum. In datzelfde jaar gaf Jenning ook een Duitse versie uit. Ook de volgende uitgever van het Museum Hermeticum in 1677, Hermann à Sande, nam het traktaat van Lambsprinck op. En het is deze Latijnse uitgave in het Museum Hermeticum van 1677 die voor onze vertaling werd gebruikt. De graficus tenslotte, die verantwoordelijk is voor de prachtige gravures, is waarschijnlijk Mathieu Merian, die ook de 50 gravures van de Atalanta Fugiens zou hebben gemaakt, en die de werken van Robert Fludd illustreerde. Maar absolute zekerheid bestaat er daaromtrent niet. Vooraleer ik overga tot beschouwingen over elk van de prenten en teksten afzonderlijk, wil ik u vragen om de afbeeldingen eerst eens globaal door te nemen in de volgorde waarin zij staan afgedrukt. U zal dan merken dat in de eerste tien afbeeldingen dieren voorkomen en in de laatste 5 enkel menselijke gestalten. Dit verdeelt de reeks duidelijk in twee helften. De eerste helft is dan nog eens onderverdeeld in waterdieren (afb. 1), landdieren (afb. 2, 4 & 5), en ‘lucht’-dieren of vogels (afb. 7 & 8). Deze drie soorten zijn van elkaar gescheiden door draken. Op afbeelding 2 vecht een man in harnas tegen een draak. Dit tafereel vormt de overgang tussen vissen en landdieren. Afbeelding 6, die de landdieren scheidt van de luchtdieren, laat een ourobouros zien, een gevleugelde draak die in zijn eigen staart bijt. De sequens van de vogels wordt | |||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||
![]() | |||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||
afgesloten door het beeld van de koning die de draak en de vis in zijn macht heeft. Deze koning sluit in feite de eerste ‘animale’ helft van de reeks af en leidt de tweede helft in, die bevolkt is met menselijke figuren. Hij is een cruciale figuur in de hele reeks. Ik heb, uitgaande van deze indeling, getracht de 15 afbeeldingen op een zinvolle manier in een patroon uit te leggen. Het resultaat daarvan is op de vorige bladzijde te zien (fig. 1). Het was mogelijk in dit patroon verschillende ‘lagen’ aan te brengen, analoog aan de 4 elementen plus de quinta essentia. Men onderscheidt inderdaad water (vissen), aarde (landdieren), lucht (vogels en koning), vuur (ingeleid door de brandende salamander) en quinta essentia (ingeleid door de zieke koning die staat voor de bereiding van de tinctuur). De gang doorheen het patroon, van beneden naar boven, geeft de opeenvolging van de verschillende processen die leiden tot de Steen der Wijzen, het uiteindelijke doel van het alchemistische werk. De onderste helft, waarin de dieren overwegen, staat voor het ‘kleine werk’, waarin de Witte Steen wordt bereid. De bovenste helft, met de koning, zijn zoon en de engelraadsman, staat voor het ‘grote werk’ en de bereiding van de Rode Steen. Ik zal elk van deze stadia meer in detail toelichten aan de hand van de afzonderlijke prenten. | |||||||||||||||||||||||
De vier elementenEerst iets over de vier elementen en over de volgorde waarin ze in Lambsprincks traktaat voorkomen. De ‘klassieke’ manier van voorstellen, zoals deze bijvoorbeeld in de Turba Philosophorum (de oudst bekende Latijnse alchemistische tekst) voorkomt, is een hiërarchische indeling volgens de ‘dichtheid’ van de materie. Vuur, dat heet is en droog, is het vluchtigste element, en staat daarom bovenaan. Lucht is heet en vochtig, is ijl, maar zwaarder dan vuur. Daarna komt water, vochtig en koud, niet ijl, maar vloeibaar. Tenslotte komt aarde, koud en droog, het vast element. Psychologisch geduid, zoals dat vooral in de latere alchemie onder invloed van de Rozenkruisers-beweging voorkomt, staat de aarde voor het fysieke, de lichamelijke processen; water voor de emotionele en lucht voor de mentale processen, die zich samen in de ‘ziel’ afspelen; en vuur voor de intuïtieve en spirituele processen van de ‘geest’. Ook Lambsprinck gebruikt de elementen in deze zin. De ‘quintessence’ is geen vijfde element naast de vier andere. Het is een element dat gevormd wordt door de samenhang van de vier gewone elementen; het is een samenbundeling van de essenties ervan, de essentie van deze essenties. In deze zin wordt het tot een streven om de eenheid van de materie doorheen deze vier niveaus te benadrukken en vast te leggen. Want de alchemie streeft niet naar vergeestelijking, los van de materie; maar juist naar een veredeling van die materie, naar een sublieme vorm van eenheid van alle natuurrijken. De quintessence is uiteindelijk de ‘Steen der Wijzen’. Lambsprincks indeling wijkt enigszins af van de klassieke: hij laat het proces niet aanvangen bij de aarde, maar bij het water. Dit gaat terug op een nog oudere vorm van denken. In de vroegste mythologieën is het water de oer-toestand, de oer-chaos waaruit al het andere is ontstaan. Dat is niet enkel zo in de bijbel, maar ook in de scheppingsverhalen van Babylonië en Egypte. In vele van de scheppingsmythen wordt de voorwereldlijke chaos voorgesteld als een eindeloze oceaan die zich overal uitstrekt. En in deze chaos wordt orde geboren, onder de vorm van land: de oer-heuvel in Egypte; de berg Meroe in Indië, en noem maar op. Bovendien worden de wateren van elkaar gescheiden door de lucht: een deel beneden (de zee) en een deel boven (het uitspansel). Hier hebben de wateren de betekenis van het onbewuste, datgene wat de mens met zijn bewustzijnsvermogens niet meer vermag te peilen. Boven is het geestelijke, kosmische onbewuste, datgene wat het verstand en de intuïtieve vermogens te boven gaat. Onder is de oceaan van het instinctieve onbewuste: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||
daar waar onze sensitiviteit zich verliest in die stroom van autonome lichaamsprocessen die ons biologisch evenwicht regelen en die onder de waarnemingsdrempel liggen. Tussen deze twee uitgestrektheden leven wij, in zoverre we ons van onszelf als afzonderlijke wezens (als IK) bewust zijn. De zee is het medium waarin de mens verdrinkt, ten onder gaat en zijn individualiteit verliest. Het bewustzijn dat zich tot een zee verwijdt, verliest elk persoonlijk karakter. Vele van de verhalen over avontuurlijke zeereizen zijn zinnebeeldige tochten van het menselijke bewustzijn langsheen de rand van zijn mogelijkheden. Het is in dit wereldbeeld dat men het gebruik van de vier elementen in het traktaat van Lambsprinck moet verstaan. | |||||||||||||||||||||||
Het dubbele karakter van MercuriusMen kan stellen dat de alchemie zich steeds op twee vlakken tegelijk heeft bewogen: enerzijds het experiment en het praktische werk in het laboratorium; anderzijds het overdenken van de aard van de stof en het duiden via ‘invoelen’ van de verschillende ervaringen met het werk. Men kan de alchemie dan ook op twee manieren benaderen. De eerste is de ‘extraverte’ zienswijze die de alchemie ziet als de primitieve voorloper van de moderne chemie. Degenen die zo kijken ontcijferen de duistere recepten uit de oude traktaten en slagen er zelfs in daar herkenbare formules in terug te vinden. Wat ze niet kunnen ontcijferen of te mystiek vinden zijn ze geneigd ter zijde te schuiven of als ‘gekkenpraat’ af te doen. De tweede visie is de ‘introverte zienswijze’. De alchemist, die in deze zin werkzaam was, ging niet zozeer op zoek naar reacties tussen stoffen, maar hij peilde zijn eigen reacties op wat er gebeurde en schreef dat op. Hij ging uit van een heel bijzonder kenvermogen dat op ‘sympathie’ berust. Sympathie, niet opgevat in de gebruikelijke betekenis van genegenheid, maar in de etymologische betekenis van ‘gevoelsgemeenschap’, zoals Henri Bergson het woord gebruikte. Er bestaat een innig en direkt contact tussen de dingen en onszelf, via het instinct, meer bepaald via het autonome zenuwstelsel. Want deze biologische computer moet in staat zijn om op ieder ogenblik ons organisme aan te passen aan veranderingen in zijn omgeving. En dit aanpassen gebeurt instinctief, door een direct aanvoelen dat ons grotendeels ontgaat. Want het verstand, dat de dingen wil begrijpen door ze op een afstand te houden, is niet in staat deze fijne levensprocessen te bevatten. Het onderscheid tussen instinct en verstand formuleert Bergson in zijn werk L'évolution créatrice, als volgt: ‘Er zijn dingen die alleen het intellect in staat is te zoeken, maar die deze uit zichzelf nooit zal vinden. Deze dingen zouden door het instinct alleen worden gevonden; maar het instinct zal ze nooit zoeken. De ware methode om tot de kern van het leven door te dringen, zou dus bestaan in een synthese van het intellect en het instinct. Uit zulk een synthese zou de intuïtie voortkomen; d.w.z. het instinct, dat belangloos, van zichzelf bewust zou zijn gevonden, en dat in staat zou zijn over zijn object na te denken en dit tot in het oneindige te verwijden.’ Hier werd op een mooie manier geformuleerd, wat men mijns inziens onder de principes ‘zwavel’ en ‘mercur’ dient te verstaan. De zwavel is het begripsvermogen van het intellect: het fixeren van een object met de aandacht, en het beschouwen van het object met een doelgerichtheid. Zwavel is dus het principe van concentratie. De mercur is het invoelend vermogen, dat op sympathie in de zin van gevoelsgemeenschap berust. Het is een direct contact, een voelen van het zijn, of van de aard van de essentie van iets. Deze functie is instinctief en daardoor grotendeels onbewust. Sympathie is naar buiten gericht, het is ‘uit-staand’ gevoel, het isoleert niets. Als men alchemistische teksten leest treedt er makkelijk verwarring op wanneer het over ‘mercurius’ gaat. Men bedoelt er namelijk twee verschil- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||
lende zaken mee, die echter nauw aan elkaar verwant zijn. Het ene is het zojuist aangehaalde instinctieve invoelingsvermogen, dat ik verder ‘mercur’ zal noemen. Het andere is de functie van de ‘intuïtie’ die ik ter onderscheid ‘kwikzilver’ noem. Deze intuïtie is, als ik Bergson blijf volgen, een synthese tussen het intellect, dat weet wat het zoekt, en het instinct, dat in staat is direct te ervaren. Het kwikzilver is dan een toestand van intuïtieve helderheid, waarin een gebied van de amorfe instinctieve ervaring, de mercur, wordt ‘verlicht’ door de vaste kern van doelgerichte vasthoudende concentratie, de zwavel. Dat kwikzilver is in wezen één, maar het heeft een dubbele natuur, die wordt uitgedrukt in de begrippen ‘zwavel en mercur’, ‘sol en luna’, ‘man en vrouw’, ‘vuur en water’, en ‘geest en ziel’. Het kwikzilver is tweeslachtig, omdat het dient te bestaan uit een bepaalde ‘waarnemingsgevoeligheid’ (mercur) én uit een vaste kern van begrip (zwavel), waarin en waarrond het waargenomene, de ‘inspiratie’ wordt gecentreerd, vastgehouden en tot een bepaalde vorm gebracht. Zonder zo'n vaste kern van begrip, waarin de aandacht gefocust wordt, vervluchtigt de intuïtieve helderheid en is ze verder van geen nut. Dit principe van het opvangen van ‘inspiratie’ en het vastleggen ervan in een vast idee is het principe van de vorming van de ‘Steen der Wijzen’. Zo vormen ‘mercur’ en ‘zwavel’ de basisbestanddelen van het ‘kwikzilver’. We zullen deze theorie vaak toegepast zien in Lambsprincks traktaat. Het instinct is werkzaam op meerdere niveau's van ervaring, net zoals het autonome zenuwstelsel meerdere centra heeft, die over het hele lichaam verdeeld zijn. Er is een instinct voor zelfbehoud, voortplanting, spijsvertering, hartslag, ademhaling, maar ook voor de hogere psychische functies, zoals taalautomatismen, het aanvoelen van de betekenis van indrukken, de abstracte begripsvorming, enz... Deze functies kunnen uitgroeien tot ervaringsniveaus van helder intuïtief bewustzijn, die elk op zich een aparte kwaliteit bezitten. Het doorlopen van al deze functies, van laag naar hoog, komt overeen met de veredeling van de metalen van lood tot goud, en met het opwekken en gaandeweg sublimeren van het kwikzilver, zoals we zullen zien. Kwikzilver kan men omschrijven als die staat van helderheid, die we ‘inspiratie’ noemen. Het is een directe, spontane en totale reactie op een indruk. We ervaren deze toestand met een bijzondere smaak en dat inspireert tot het maken van een gedicht, een tekening of iets anders. De alchemist moet dat vermogen om inspiratie op te roepen leren sturen. Hij moet uit zijn ervaringen met dat vermogen een innerlijk criterium van ‘echtheid’ opbouwen, een filosofische Steen, waaraan hij de waarde van nieuwe inzichten kan toetsen. Zo zal hij ook leren dat er niveaus van inspiratie bestaan, die alle even intens zijn, maar die een andere kwaliteit bezitten, omdat ze aansluiten op een andere kwaliteit van het leven. Het moet zelfs, aan de hand van de studie van alchemie, mogelijk zijn om een ‘typologie van de inspiratie’ op te stellen, zoals Gaston Bachelard dat heeft gedaan voor de poëzie, gebruik makend van de 4-elementenleer. Vooraleer ik dit inleidend stuk afsluit, wil ik nog iets kwijt over het symbool voor kwikzilver-mercurius. Het symbool bestaat uit een maan die naar boven wijst, symbool voor het ontvankelijke beginsel, dat gericht is op het ‘hogere’. Dit is de mercur. Onder de maan staat een zon. Dit is de zwavel, het fixerende beginsel van het begrip: het ‘lichtpunt’. Onder de zon staat een kruis, symbool voor de materie en de 4 elementen. Zo werkt in het symbool voor Mercurius, de boodschapper tussen mensen en goden, tussen ‘geest en stof’, het kwikzilver (mercur-maan + zwavel-zon) in op de materie (kruis). Of, zoals Hermes zegt in de Smaragden Tafelen:![]() ‘Wat beneden is, is gelijk aan wat boven is, en wat boven is, is gelijk aan wat beneden is, opdat de wonderen van het Ene zich voltrekken’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
1. De zee is het lichaam. Er zijn twee vissen: de Geest en de Ziel
De wijzen zeggen dat er in den beginne Twee vissen zijn in onze zee, Geheel ontdaan van vlees en beenderen. Men moet ze in hun eigen water koken. Uit hen zal een onmetelijke zee gemaakt worden... De twee vissen zijn slechts één, dat is waar, Nochtans zijn ze twee, en niettemin een enkel ding, Lichaam, Geest en Ziel... Kook deze drie tesamen Opdat de zee zeer groot zal zijn... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||
De oceaan waarin de vissen zwemmen is de oerchaos, de toestand waarin de wereld verkeert voor de schepping van het land en de scheiding tussen de 4 elementen aarde en lucht, vuur en water. Voor het bewustzijn is de oceaan de plaats waarin het verdrinkt en ondergedompeld wordt in het onderbewuste. Dit is het gebied waar de gewone gewaarwordingen overgaan in de louter instinctieve reflexen, die in ons fysieke leven zo'n grote rol spelen zonder dat we ons daarvan bewust zijn. Dit verfijnde voel- en reageerapparaat is in staat tot een veel dieper en inniger contact met de materie dan de gewone zintuigen dat kunnen; want deze laatste scheppen steeds een afstand tussen het subject en het object en isoleren dit uit zijn omgeving. Het autonome zenuwstelsel daarentegen, past het subject juist zo fijn mogelijk aan zijn milieu aan. De oceaan, de ‘Mare Nostrum’, wordt ook wel ‘ons vruchtwater’ genoemd. Het is in dit gebied van uiterst primitieve, maar zeer innige en zeer directe belevingen, zo dicht bij de grondstoffen zelf, dat men de prima materia moet zoeken. Enkel de vis vormt een levende kern van bewustzijn in deze eindeloze zee. Er is dus ergens één klein punt van bewustzijn aanwezig, maar het is zeer moeilijk te vinden, even moeilijk als het vangen van het onooglijke visje de ‘echeneïs remora’ in de wereldzeëen. Deze ‘echeneïs remora’ is een visje dat door Plinius beschreven wordt en dat de alchemisten steeds als voorbeeld nemen. Het is in staat om zeilschepen op volle snelheid plots te doen stoppen in volle zee. Het heeft dus een sterk fixerend en magnetisch vermogen: het trekt ook goud en zilver aan. Behalve over zijn fixerend vermogen beschikt de vis ook over zijn ogen. De vis heeft geen oogleden, dus sluit nooit de ogen. De ‘vissenogen’ zijn symbolen voor ‘vonken van inzicht’, die opgloeien in het duistere rijk van het onderbewustzijn. Uit een aantal van deze vonken wordt het goud bereid. De vis vertegenwoordigt het eerste stadium van de manifestatie van het ‘kwikzilver’; dat wil ik duiden als een toestand van intuïtieve helderheid die zich openbaart in het gebied van de diepste instincten, die instaan voor het behoud van het leven. Het is dus volgens de alchemisten mogelijk om een kleine kern van sensitiviteit binnen een bepaald ervaringsgebied, uit te breiden tot een toestand van helder bewustzijn van dat hele gebied. Zo zal, als men de vissen (zwavel en mercur) in hun eigen water kookt, een onmetelijke zee - van helder bewustzijn in het gebied van de vitale instincten - gemaakt worden. In de Keltische traditie komt een vis voor die heel goed aansluit bij ons onderwerp en die de bedoeling van Lambsprincks eerste figuur goed illustreert. Deze vis is de ‘Salmon of Wisdom’. Daarover vertelt Robert Graves het volgende merkwaardige verhaal: ‘Aan Fionn, een leerling-druïde, werd door zijn meester gevraagd een zalm te vangen in een diepe kreek en hem klaar te maken en te koken, echter zonder er zelf van te proeven. Maar terwijl Fionn de vis omdraaide in de pan, verbrandde hij zijn duim. Hij likte hem af en bezat vanaf dat moment de gave van inspiratie. De zalm was een “salmon of knowledge”, die gevoed was met de noten van de negen hazelaars van de poëtische kunst. Deze hazelaars, die tegelijk bloeien en vruchten dragen (dus tegelijk schoonheid en wijsheid hebben) hangen over een heilige kreek, waarin de zalm zwemt. De zalmen hadden evenveel heldere kreken (=vissenogen!) op hun rug als ze noten hadden gegeten. Alle kennis van de kunsten en wetenschappen was verbonden met het eten van deze noten.’ De zalm werd beschouwd als een der oudste dieren ter wereld en wordt in menige Ierse legende als orakel geraadpleegd.
Het mag dan al mogelijk zijn enig licht te werpen in de duistere gebieden van de diepere instincten; het gevolg is echter dat men een slapende draak wakker maakt (fig. p. 16). Deze draak is de bewaker van dat instinctieve gebied. Een draak bewaakt een drakenschat, nl. de prima materia, het materiaal waarmee de alchemist moet werken en dat hij moet veredelen. Ook de draak zelf is kostbaar, want volgens de alchemistische traditie wordt in de kop van de draak de ‘draconites’ gevormd. Dat is een witte draken- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
2. Verrotting
De wijze zegt dat er in het woud een wild beest is, Helemaal omgeven door een zwarte kleur. Als iemand het de kop afhakt, Dan werpt het alle zwartheid van zich af En neemt de meest schitterende witte kleur aan... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||
steen die vergiften opspoort en alle giftige beten geneest. Men moet de draak de kop afhakken terwijl hij slaapt, maar toch moet hij voldoende wakker zijn, want de steen wordt alleen edel als een beetje van de ziel van de draak erin blijft zitten, en dat is ‘de haat van het monster terwijl het zichzelf voelt sterven’. Het zwarte Beest, het stadium van de putrefactio, of verrotting, wordt beheerst door Saturnus, het ‘zwarte lood’. Saturnus is de god van de dood en is de buitenste van de zichtbare planeten van ons zonnestelsel. Hij is daardoor de poortwachter van de ‘onderwereld’. In de mythologie wordt verteld dat Saturnus al de kinderen die zijn gemalin Rhea hem schonk, direkt na hun geboorte opat, uit vrees dat een van hen hem zou onttronen. Deze kinderen zijn de andere planeten, of de metalen. Maar bij de laatste, Jupiter, liet Rhea Saturnus een grote steen inslikken in de plaats van het kind. Saturnus spuwde daarop niet alleen de steen, maar ook de andere planeten uit. Deze mythe werd door de alchemisten handig gebruikt om het vrijkomen van hun materiaal uit de greep van de ‘oerchaos’ uit te drukken. Ik probeer dit even in psychologisch jargon te verduidelijken. Een pasgeboren kind staat met al zijn functies volledig open voor al de indrukken uit de omgeving die op hem inwerken. Deze zijn zo levend en zo direct voor hem, dat er nauwelijks onderscheid bestaat tussen hemzelf en zijn omgeving. Naarmate het kind opgroeit en ouder wordt moet het allerlei frustraties ondergaan. Deze zijn zo talrijk dat ze niet tijdig verwerkt kunnen worden. Daardoor sluit zijn ‘directe gevoeligheid’ zich af, uit angst voor meer pijn en frustraties. Dit ‘afsluiten’ is een proces dat zich grotendeels op het instinctieve vlak afspeelt, in die functies van het autonome zenuwstelsel waar ik het al over gehad heb. Als het kind dan de volwassenheid bereikt heeft, is er een ‘latente stress’ ontstaan die onder de waarnemingsdrempel ligt, maar die een grote invloed heeft op zijn gedragingen. De volwassene zit doorgaans ‘dicht’ voor de fijnere gewaarwordingen en indrukken die anders een bron van vreugde en inspiratie zouden kunnen zijn. Ze glijden als het ware langs hem af. Of: ze worden opgegeten door het monster in hem, nog voor hij er zich bewust van kan worden. Het is dit monster, deze draak van latente stress dat de alchemist in zichzelf moet verslaan, zodat al het krampachtig opgeslagen materiaal van rijke ervaringen vrijkomt als een enorme bron van vitaliteit en libido. Dan komen de andere metalen vrij en kan hij weer openstaat voor de directe en intense waarneming van ‘eerste indrukken’ op al die gebieden waar de verschillende metalen symbolisch voor staan. In de zwarte draak, het lood, zit een witte steen verborgen: Dit steunt op een eenvoudige waarneming. Aan de buitenkant is lood dof en zwart van kleur door de oxydatie. Als je door lood snijdt blinkt het aan de binnenkant. Zo zeggen de alchemisten dat in het zwarte zware lood het kwikzilver, de inspiratie, zit opgesloten en dat het erop aankomt het eruit te bevrijden. De draak vormt een overgang tussen water en land, d.w.z. hij is de poort, of de bewaker van de poort tussen het instinctieve onderbewuste en het bewuste. Eens de intuïtieve vermogens zijn ontwaakt, moet men leren ze vast te houden, te ontwikkelen en op te voeren tot hun hoogste vorm van volmaaktheid. Hert en eenhoorn zijn beide schichtige dieren en moeilijk te vangen (fig. p. 18). Het hert is geen gewoon hert. Het is het witte hert dat is toegewijd aan Diana, de maagdelijke godin van de jacht. Diana's wagen wordt getrokken door vier witte herten met gouden horens. Van deze godin gaat het verhaal dat zij gewoon was naakt te baden in een vijver temidden van een heilig woud. Een zekere Acteon trachtte haar te bespieden, maar werd ontdekt. Diana toverde hem om in een hert en hij werd door zijn eigen kudde honden aangevallen en verscheurd. Plinius vertelt dat Alexander de Grote eens een wit hert ving en het een gouden halsketting omhing. Dit verhaal had grote weerklank in de middeleeuwen, want op verscheidene plaatsen in Engeland, Frankrijk en Duitsland werd zogenaamd een hert met een gouden hals- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
3. In het Lichaam (het woud) zijn de Ziel (het hert) en de Geest (de eenhoorn).
Er zijn twee dieren in dit woud...: Een groot en stevig hert... en een eenhoorn. De twee zijn volkomen verborgen in het woud. Maar gelukkig zal heten de man Die ze zal vangen in een net en ze zal grijpen... Nu is het passend dat... hij hen in het bos voert En hen samenbrengt, opdat zij samen verenigd blijven... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||
ketting gevangen. De eenhoorn wordt door Plinius beschreven als een furieus ontembaar beest, met de kop van een hert, olifantenpoten en de staart van een wilde beer. Uit zijn voorhoofd groeit één hoorn, die even lang is als de eenhoorn zelf en die zo stevig is als een zwaard. In de Physiologus wordt verteld dat dit woeste ontembare dier zo mak wordt als een lammetje als een reine maagd gaat zitten op de plek waar de eenhoorn gewoonlijk graast. Het dier, onweerstaanbaar aangetrokken door de zuiverheid van de maagd, legt zijn kop en hoorn in haar schoot en valt in slaap. Dan kunnen de jagers komen en de eenhoorn doden. Door dit verhaal werd de eenhoorn opgenomen in de christelijke iconografie als het symbool voor de verlosser. Het woeste dier is de naijverige wrede god van het oude testament die zich nestelt in de schoot van de reine maagd Maria, en daarna uit haar als Christus geboren wordt. Uit het voorgaande blijkt dat zowel het hert als de eenhoorn in verband staan met de maagdelijke zuiverheid. Het zijn beide samen symbolen voor Mercurius in zijn zuivere, zeer vluchtige vorm. De zuivere intuïtie, de onbezoedelde eerste indruk, die, als hij wordt vastgehouden en neergeslagen, een zeer krachtige bron van inspiratie is; maar die in dit stadium nog zeer vluchtig is en moeilijk te vatten. Binnen deze intuïtie vertegenwoordigen hert en eenhoorn twee tegengestelde tendensen. Het hert vlucht weg en moet door de jagers achtervolgd worden. De eenhoorn wordt daarentegen aangelokt door de maagd en dan gevangen. Daarom staat het hert voor de ziel, de mercur en de eenhoorn voor de geest, de zwavel. De vertakte horens van het witte hert symboliseren de wijd uitstaande gevoeligheid, de centrifugale tendens, het vluchtige. De hoorn van de eenhoorn symboliseert de éénpuntige concentratie van de geest, de centripetale tendens, het fixerende. Samen vormen zij de twee functies die nodig zijn om tot sublieme inzichten te komen: het samenwerken tussen gevoel en ‘geest’. Mercurius is nu in hoge mate gesublimeerd en nog zeer vluchtig. Het zal er nu op aan komen het op een juiste wijze te laten neerslaan om het vast te houden. De eenhoorn, tenslotte, verbergt aan de basis van zijn hoorn de rode steen, zoals blijkt uit een passage uit Eschenbachs ‘Parcifal’ (geciteerd in Jung, Psychology & Alchemy, p. 471):
We caught the beast called Unicorn
That knows and loves a maiden best
And falls asleep upon her breast;
We took from underneath his horn
The splendid male carbuncle stone
Sparkling against the white skull-bone.
In de alchemistische symboliek maakt men onderscheid tussen de ‘groene leeuw’ en de ‘rode leeuw’ (fig. p. 20). De ‘groene leeuw’ is een ‘universeel oplosmiddel’ waarmee alle stoffen kunnen worden teruggebracht tot de basiselementen waaruit ze zijn samengesteld. Hij wordt soms afgebeeld terwijl hij de zon verzwelgt; want ook goud verteert hij en lost hij op. De ‘groene leeuw’ blijkt een vluchtige stof te zijn, koud en vochtig. Daaruit wordt de ‘mercur’ bereid. De ‘rode leeuw’ is een ‘reinigend vuur’, dat al het onedele verbrandt, zodat enkel het waardevolle overblijft. De ‘rode leeuw’ is een vurig zwavel, heet en droog. Uit hem wordt de steen of het elixir bereid. We zien hier opnieuw de ‘mercur-zwavel theorie’ opduiken. De leeuwin is dan de mercur en de leeuw de zwavel. Michaël Maier (in Atalanta Fugiens embl. XVI) heeft, geïnspireerd door Lambsprincks vierde prent, de leeuwin vleugels gegeven, en de leeuw niet. De leeuw belet door zijn geweldige kracht (fixatie van zwavel) dat de leeuwin (vluchtige mercur) kan wegvliegen en hem met zich meesleuren. De leeuwin, zegt hij, komt uit een ‘diepe vallei, aan de voet van de berg die aan Venus is gewijd, en waar enkel gevleugelde leeuwinnen leven.’ Dit verwijst duidelijk naar de groene leeuw, want groen is de kleur van koper dat blootgesteld is aan de lucht, het Venusmetaal. De leeuw komt dan van de top van diezelfde berg en moet in de vallei worden geleid om zich te verenigen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
4. Het is het hoogste wonder om uit twee leeuwen er één te maken
Getrouw leren de wijzen Dat er twee krachtige leeuwen rondwandelen, De ene mannelijk, de andere vrouwelijk, In een duistere en afschrikwekkende vallei, En dat zij zich verbergen, en dat het tot de kunst behoort Hen te vangen..., hen door sluwheid in een valstrik te lokken, Hen te leiden en te onderwerpen... (Want de Geest en de Ziel moeten samengevoegd worden En teruggebracht naar hun lichaam.) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||
met de leeuwin. Waarom zijn die leeuwen zo afschrikwekkend? Eenvoudig door hun eigenschappen: de groene leeuw lost alles op en de rode verbrandt al wat onedel is. Met andere woorden: de prima materia, of het ‘psychische materiaal’ waarmee gewerkt wordt, wordt aan een rigoureuze zuivering onderworpen. Al wat de ‘toets’ niet doorstaat wordt weggeworpen. Een materiaal dat na de ontbinding niet meer de kracht heeft te regenereren, bewijst daarmee geen eigen aard te bezitten. Een materiaal dat in het vuur opbrandt is niet edel en bestendig genoeg om een ‘metaal’ te zijn. Er is een oud gezegde daarover: ‘Al wat brant en vort niet!’. Wat is dan, in psychologische termen, de aard van die toets? Daarvoor is het nodig de gangbare symbolische betekenissen die de leeuw heeft nader te bekijken. In het algemeen beschouwd, staat de leeuw voor een grote, zelfs onoverwinnelijke kracht. Dit is de reden waarom zoveel koningshuizen hem in hun banier voeren. De leeuw is ook waakzaam. Men vertelt van hem dat hij slaapt met open ogen en waakzaam is met zijn ogen dicht. Daarom plaatst men leeuwenbeelden als symbolische wakers bij de poorten. De kracht van de leeuw is ook een hartstochtelijke wilskracht. Als koning der dieren boezemt de leeuw ontzag in: angst voor zijn kracht, maar ook waardering voor zijn zin voor rechtvaardigheid, of eerder: oprechtheid. De leeuw ontsteekt in woede wanneer hij onoprechtheid opmerkt. Volgens Plinius laat de leeuw degene van zijn slachtoffers leven die zich voor hem aan de voeten werpen, maar volgens een Engelse traditie spaart hij enkel het edele. De negatieve zijde van zijn kracht is een tyrannie die het gevolg is van zelf-verblinding: verblind door zijn ideaal onderdrukt de leeuw de anderen. De leeuw en de leeuwin samen hebben ook een diepe sensuele en sexuele betekenis. De leeuwin is allesbehalve het symbool voor sexuele trouw. Het is de kracht van de leeuw die haar bij hem doet blijven. Zij belichamen als paar de hartstochtelijke warme, sensuele, en zelfs incestueuze liefde. Want soms wordt gesteld dat de leeuw en de leeuwin broer en zuster zijn. Met de leeuwen zitten we in het gebied van de hartstochten, het gemoedsleven, de wil en de verlangens. De groene en de rode leeuw vertegenwoordigen dan een zuivering en het ‘op orde stellen’ van het gemoedsleven. Al wat de adept wil, verlangt, haat, liefheeft, enz... wordt aan een rigoureus zelfonderzoek onderworpen tegenover het criterium van de innerlijke oprechtheid. Het resultaat moet zijn dat ‘uit twee leeuwen er één gemaakt wordt’. Deze wordt voorgesteld als een leeuw met één kop en twee lichamen (mercur en zwavel). Uit de geopende muil van deze hermafrodiet ontspringt de ‘fons mercurialis’: de bron met levenswater. Dit betekent dat op het vlak van het gemoedsleven de hartstochten (leeuwin) en de wil (leeuw) met elkaar in balans zijn gebracht en gesublimeerd tot een zuiver verlangen en een oprecht streven naar ‘veredeling’.
Michaël Maier heeft, geïnspireerd door Lambsprincks tekening, een op fig. p. 22 zeer gelijkend embleem opgenomen in zijn werk Atalanta Fugiens (embl. XLVII). Het epigram daarbij luidt als volgt:
De Wolf komt van de plaats waar de zon opkomt,
Maar van waar de zon in de zee zinkt,
Komt de Hond, in uiterste razernij:
De ene bijt de andere, de andere bijt terug
In een vreselijke woede,...
Zij zijn de stenen die elkaar toebehoren,
Die weggegeven worden voor niets,
Overal, aan allen, altijd:
Moge gij hen begrijpen.
De twee stenen die voor niets weggeven worden zijn de rode en de witte steen. De rode steen, de wolf, rijst op in het oosten en gaat onderin het westen. De wolf, die toegewijd was aan Apollo, staat dus voor de zon, of de zwavel. In de alchemie is de grijze wolf ook het symbool voor antimonium: een mythische stof die alles zuivert en doet oplossen. De witte steen, de hond, die opkomt in het westen en in het oosten ondergaat, is dan de maan. De hond was toegewijd aan Diana of Selene, de witte maangodin. Zo is de hond, die zachter van aard is dan de wolf, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
5. Doodmaken en witwaken, en doordringen van het lichaam Verenigd met de Ziel en de Geest
De wolf komt uit het Oosten, de hond uit het Westen... Zowel de ene als de andere hebben één enkele oorsprong... Ze zijn vol van haat...en beroven elkaar van het leven. En er ontstaat uit hen een zeer groot vergif. Maar als zij dan opnieuw tot leven komen Leveren zij uit zichzelf de opperste medicijn... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||
het zinnebeeld voor de mercur. Opnieuw wordt hier een ‘coniunctio oppositorum’, een samenvoeging van tegendelen, uitgebeeld. Weer zijn het zwavel en kwik die verenigd moeten worden. Maar de manier waarop is nu wel zeer gewelddadig: door elkaar uit te moorden komen zij opnieuw tot leven en leveren dan een ‘opperste medicijn’. Maier zegt in zijn discours op embleem XLVII: ‘Het verschil tussen zwavel en kwik is gering, want zij komen uit elkander voort. Mercur produceert zwavel, en zwavel zuivert de mercur.’ De dubbelzinnigheid ligt weer in de dubbele betekenis van mercur-kwikzilver, dat een symbool is voor intuïtieve helderheid, die echter van een dubbele aard is: mercur, ontvankelijkheid én zwavel, begrip. De hond heeft als symbool de betekenis van een trouwe en moedige bewaker van de kudde, van erve en goed. Hij is trouw aan zijn meester, maar de vijand van al wat hem vreemd is. Om zijn trouw wordt hij geprezen, om zijn slaafsheid en onderkruiperigheid wordt hij veracht. Bovendien is de hond, die in het openbaar copuleert, symbool voor verachtelijke sexuele promiscuïteit. De hond, kortom, is een ingeburgerd verschijnsel in de menselijk gemeenschap; eens een wilde diersoort die zich aan het leven van een hem in wezen vreemde cultuur heeft aangepast. De wolf is het symbool voor vraatzucht, die, zoals Plinius zegt, zelfs aarde eet als hij honger heeft. Met ongekende aggressiviteit vreet hij alles wat op zijn weg komt. De wolf betekent ook sexuele vraatzucht: geen vrouw is veilig voor hem. Maar hetzelfde werd ook van de vrouwen gezegd: het zijn wolven die de man trachten te verslinden. Is de hond de bewaker van de cultuur, dan is de wolf daar de regelrechte, niets ontziende bedreiging van. Hond en wolf horen beide thuis in het rijk van de aandriften. Deze ervaringsdrang ligt nog veel dieper dan de hartstochten van het leeuwenpaar. Het zijn zeer fundamentele aandriften, die de basis vormen van de manier waarop iemand in de samenleving functioneert. De hond symboliseert de manier waarop iemand zich aanpast aan zijn omgeving: moedig en trouw misschien, maar ook slaafs onderworpen aan de gestelde normen. De wolf is de opstandige aard van iemands ‘ware natuur’: zijn ware echte zelf in een instinctieve vorm. De wolf in iemand is in staat hem te zuiveren van jarenlange lafhartigheid en zelfbedrog, maar is ook een zelfvernietigende drang. Er moet een evenwicht zijn tussen deze twee krachten: de aangepaste levenswijze van de hond, en de ‘ware gevoelsaard’ van de wolf. Herman Hesse heeft dit meesterlijk uitgesponnen in de figuur van Harry Haller, de Steppewolf.
De ouroboros, de slang of de draak die zichzelf in de staart bijt (fig. p. 24), symboliseert in het algemeen een in zichzelf besloten proces, waarvan het einde opnieuw het begin betekent van de cyclus. De draak eet dus zichzelf op, hij verdwijnt daarmee, maar hij voedt ook zichzelf met zichzelf, en daardoor groeit hij weer. De ouroboros wordt ook geïnterpreteerd als een cyclus in het alchemistische werk. Symbolisch wordt dit een ‘jaar’ genoemd, maar de duur daarvan is in werkelijkheid veel langer. Het doorlopen van zo'n cyclus is één omwenteling van het rad, de ROTA. Er zijn vaak meerdere omwentelingen nodig vooraleer het gestelde doel wordt bereikt. De cyclus begint met de prima materia en eindigt met de prima materia, maar nu in een meer veredelde vorm. De ouroboros is een oer-oud symbool. In Egypte was het de slangendemon Apopis, die zich omheen de aarde cirkelde. Hetzelfde doet de Leviathan uit de Joods-Christelijke traditie: het is het monster dat de kosmische wateren in bedwang houdt, maar dat ook rampen kan veroorzaken. In de leerstellingen van de gnostiek cirkelt de Leviathan omheen de sferen van de aarde en de 7 planeten, waarvan de buitenste sfeer die van Saturnus is. Hij sluit daarmee de hele materiële wereld in, die onder invloed staat van de 7 archonten of de 7 planeetgeesten. In deze zin betekent de ouroboros dus ook de eenheid van alle materie. Het is in deze vorm dat hij voor de eerste keer opduikt in een alchemistisch handschrift | |||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
6. Het is waarlijk een groot wonder...
Dat de giftige Draak de hoogste medicijn in zich draagt. Een schrikaanjagende draak bewoont het woud, Giftig tot aan de hoogste graad... Plots verteert hij zijn gif, Want hij verslindt zijn eigen giftige staart En vandaar vloeit er een kostbare balsem uit hem... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||
(Codex Marcianus, 10e, 11e eeuw). Binnenin staat de inscriptie: ‘en to pan’, ‘alles (is) één’. Bij Lambsprinck is de Ouroboros het symbool voor ‘Mercurius, op de juiste wijze neergeslagen of gesublimeerd, terug opgelost in zijn eigen water, en dan opnieuw gestold’. Het is dus het symbool voor de gezuiverde en veredelde materie, in tegenstelling tot de woeste draak uit de tweede voorstelling, die het losbreken van de vitale krachten uit de materie weergaf. De woeste draak en de ouroboros hebben met elkaar te maken: zij vormen begin en einde van een cyclus waarin de materie, het element aarde, bewerkt wordt. Alle dieren uit de 3de, 4de en 5de voorstelling zijn landdieren. Men kan stellen dat alles wat gebeurt van de 2de tot en met de 5de voorstelling, plaatsvindt in de furie die het gevolg is van het gevecht met de woeste draak. Dit proces komt in de ouroboros tot rust. De vitale krachten uit het instinctieve gebied die vrijkomen in het gevecht met de draak, hebben voor een bijzondere toestand van intuïtieve helderheid gezorgd, die zich uitte op 3 niveaus: het mentale (hert en eenhoorn), het gemoedsleven (leeuwenpaar), en de aandriften (hond en wolf). Het kwikzilver ‘openbaarde’ zich dus eerst in zijn meest vluchtige vorm (mentaal) en werd dan gaandeweg neergeslagen en substantiëler gemaakt in de lagere functies (gemoedsleven en aandriften). Het betekende tegelijk het openstellen en het zuiveren van de functies waarop ons bewustzijn ‘vat’ heeft: een veredeling van de ‘materie’ van hoog tot laag. Als men de 3de en de 5de voorstelling van plaats verwisselt, krijgt men een logisch beeld te zien van een veredelingsproces in opklimmende aard. De orde wordt dan:
Men krijgt als het ware een schema van het menselijk lichaam en zijn verschillende psychische functies te zien. Het alchemistisch werk is dan een stelselmatig werk van openmaken en zuiveren van een ‘innerlijke ruimte’. Het vertrekpunt ligt in iets wat in de mens zelf - of in de ‘natuur’, zoals de alchemisten zeggen - ligt opgeslagen. Het edele ligt in de matierie zelf besloten en dient er door het alchemistische werk aan onttrokken te worden. De adept heeft dus in deze ‘drakencyclus’ een grote dosis vitaliteit losgemaakt uit zijn ‘materie’. Hij heeft daarmee zijn ‘lagere aard’ gezuiverd en op een sublieme wijze kunnen aanschouwen. Het gevolg is dat zijn psychische functies nu niet langer beheerst worden door de zware druk van de suggestie die door de hem omringende wereld op hem wordt uitgeoefend. Zijn innerlijk leven is als het ware tot rust gekomen en hij heeft een zekere mate van zelfstandigheid bereikt ten opzichte van die wereld. Hij heeft ‘ruimte’ gemaakt in zijn belevingswereld. Hij is nu klaar om de zuiver ‘intuïtieve krachten’ van het luchtgebied te ondergaan.
Hermes is de legendarische stamvader van alle esoterische (d.i. hermetische) kennis die aan de mensheid werd geschonken. In het oude Egypte verscheen hij als Thot, die de mensen het hiërogliefenschrift bracht. Hij was de weger van de zielen bij het ‘dodengericht van Osiris’ en de bewaarder van geheimen. Hermes Trismegistos is in het Corpus Hermeticum degene die kennis ontvangt van ‘hogere geestelijke entiteiten’ en tevens degene die deze kennis verder doorgeeft in dialogen met zijn leerlingen of getrouwen. De Hermes van de Grieken werd Mercurius bij de Romeinen. Mercurius is de gevleugelde god, die de boodschapper is tussen goden en mensen. Hermes is dus een ‘geestelijk principe’ dat de hogere metafysische werelden met de lagere materiële wereld verbindt. Het is niet de ‘kennis van de goden’ zelf, maar wel een verbinding er naartoe, vanuit de lagere regionen opwaarts. Dit wordt ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
7. Men spreekt over twee vogels in het woud,
Terwijl men er slechts één enkele moet begrijpen. In het woud vindt men een nest Waarin Hermes zijn kinderen heeft. De ene spant zich altijd in om te vliegen, De andere is er tevreden mee om in het nest te blijven... De laagste weerhoudt de hoogste op zo'n manier Dat ze allebei gedwongen zijn om samen in het nest te blijven... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||
symboliseerd in de staf van Hermes (caduceus) waarrond zich twee slangen van onderen af naar boven kronkelen. Het Hermetisme is dus een filosofie, of eerder een techniek, die de verbinding tot stand moet brengen tussen de ‘goddelijke wereld’ (wereld der oorzaken) en de ‘menselijke wereld’ (wereld der gevolgen). Vandaar dat we Hermes vaak voorgesteld zien in de gedaante van een vogel. In Egypte werd Thot als een Ibis uitgebeeld. In de alchemie is het de ‘Hermes Bird’ of de vogel van Hermes. Het is de vogel die opvliegt naar de regionen van de goddelijke inspiratie en deze weer omlaag brengt naar de ontvankelijke geest van de adept die er zijn voordeel mee doet. In de Islamitische Soefi-traditie is het ‘gesprek met de vogels’ iets zeer bijzonders. Het staat in verband met een heel subtiel gebruik van klanken, ritmes, metaforen en symbolen in de poëzie. Gewone woorden kunnen daardoor een heel diepzinnige en meervoudige betekenis krijgen die een diepe indruk nalaten op de psyche. Iets dat anders onvatbaar blijft, komt dan met de woorden mee. Hermes-Mercurius is hier niet enkel meer het metaal kwikzilver, de planeet Mercurius, of een symbool voor intuïtieve helderheid. Hij is hier de brenger van de boodschap van de ‘goden’, d.w.z. van authentieke creatieve krachten. De ouroboros uit de 6de voorstelling gaf aan dat de lagere lichamelijke en zintuigelijke functies tot rust zijn gebracht, en dat de adept beheersing over deze heeft verkregen. In de legende is Siegfried in staat de taal van de vogels te begrijpen, nadat hij een draak heeft gedood. In de 7de voorstelling (p. 26) wordt dit verzinnebeeld door de slak aan de voet van de boom. Tegenover het subtiele spel dat zich in het element lucht, in de regionen van de ‘geest’, afspeelt, verhouden de gewone functies van het element aarde zich als een slak die langzaam over de aarde voortkruipt. Aarde en lucht zijn in de 4-elementenleer trouwens tegenstellingen (evenals vuur en water). Het nest van Hermes bevindt zich hoog in de kruin van de levensboom; ook de ‘boom van de filosofen’ genoemd. In dat nest heeft de ‘Hermes bird’ twee jongen: één die kan vliegen en één met afgeknotte vleugels die noodwendig in het nest moet blijven. Deze twee vogels, ‘die slechts één zijn’, zijn het Hermogene. Dit betekent: ‘uit Hermes geboren’. De opvliegende vogel is wederom de vluchtige mercur, dat opstijgt (of uitgezonden wordt) om inspiratie te halen. De vogel die in het nest blijft is de zwavel, het fixerende beginsel, dat ervoor zorgt dat de creatieve krachten ook inderdaad terugkeren in de ‘schoot van het nest’. Ook hier vormen de twee vogels samen het beginsel van het kwikzilver, dat zich ontplooit in de regionen van het element lucht. Samen zorgen ze voor een intense geestelijke spanning, een ‘filosofisch ei’, een atmosfeer waarin het ‘gesprek met de vogels’ mogelijk wordt. In deze fase leert de adept zijn intuïtieve vermogens bewust instellen en sturen. De vliegende en de zittende vogel uit de voorstelling vormen een ‘separatio’. De twee vechtende vogels uit de 8ste voorstelling (p. 28) vormen de daarop volgende ‘coniunctio’: de hereniging en ultieme éénmaking die aan de vervaardiging van de Steen der Wijzen vooraf gaat en die het eerste deel of het ‘kleine werk’ afsluit. Om goed te begrijpen wat het betekent dat de witte vogel de rode verteert en dat de rode tenslotte boven op de witte plaatsneemt, is het nodig iets te verduidelijken over een stukje gnostische erfenis in de alchemie. Volgens de gnostische leerstellingen is de mens met zijn lichaam, ziel en geest, in elkaar gesleuteld door een stel archonten, bedriegelijke nep-goden die de hele waarneembare wereld gemaakt hebben en die beweren dat zij de enige en hoogste goden zijn. Deze archonten, die de demonen zijn van de 7 planeten (en soms ook van de 12 sterrebeelden), hebben elk een fysieke of psychische functie van de mens onder hun beheer. Samen hebben zij een ‘golem’ gemaakt: een soort robot, een ‘man van klei of aarde’. Maar zij slagen er niet in hem tot leven te wekken. Daarvoor moeten ze de ware ‘Heer van het Licht’ (de ‘agatodaimon’, d.i. ‘de goede demon’) ertoe verleiden een sprankel werkelijk licht in de golem te laten neerdalen. Met | |||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
8. Er zijn twee nobele en kostbare vogels,
Het Lichaam en de Geest, de ene verteert de andere. Men vindt in Indië een zeer aangenaam woud Waarin twee vogels verenigd zijn: De ene heeft een witte kleur, de andere is rood. Ze doden elkaar..., de ene verteert de andere. Allebei worden ze nochtans veranderd in witte duiven. Uit de nieuwe duif wordt een Fenix geboren, Die de zwartheid, de stank en de dood heeft afgestoten, Opdat hij zo een nieuw leven kan hernemen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||
een of andere list slagen ze daarin en ze sluiten het beginsel van het licht op in de golem die ze gemaakt hebben. Deze begint te leven en te bewegen en zich voort te planten. Zo is de mensheid volgens gnostieke overleveringen ontstaan. Wil de mens dan ‘verlost’ worden uit de kluisters van de ‘7 demonen van de materie’, dan moet hij leren in zichzelf het onderscheid te zien tussen de golem, het instrument, en dat kleine onkreukbare stukje eigenheid, dat hij deelt met de agatodaimon. Dat onverwoestbare stukje bewustzijn is het éénmakende zaadje, het Filosofische Goud, maar ook de Vogel van Hermes, of de ‘Zoon van de Vogel’, de ‘Filius Philosophorum’. De vogel van Hermes is een éénheidsbeginsel, dat voorgesteld wordt als de bevruchte kern in het midden van het ei, dat zal uitgroeien tot de vogel zelf. Het is echter typisch voor het alchemistische denken, dat dit niet de afkeer van de wereld en de strenge ascese aanhangt, om verlossing na te streven, maar er integendeel naar streeft eerst het eenheidsbeginsel in de adept te laten uitgroeien tot een ‘nieuwe innerlijke mens’ of ‘filius philosophorum’, en van daaruit de materie te veredelen. Dat wil zeggen: eerst de eigen robot en daarna ook het stukje wereld waarop de adept invloed heeft. Deze situatie zien we in de 8ste voorstelling weergegeven: het geestelijke beginsel is de rode vogel. Deze is nu actief en geeft leiding. De witte vogel, het lichaam of de golem, ligt ondergeschikt en is een fijn volmaakt instrument in de ‘handen’ van het geestelijke beginsel. Men kan het ook anders zeggen: de inspiratie stuurt de handen en de zintuigen van de kunstenaar, die zich opstelt als een ontvankelijk instrument voor de scheppende krachten in hem. De kunstenaar veredelt met zijn werk niet enkel de materie waar hij meer werkt, maar ook zichzelf als mens, de materie waaruit hij zelf is samengesteld. De witte duiven zijn symbolen van zuiverheid en vergeestelijking. De fenix, waarin ze overgaan, is het symbool voor de onverwoestbaarheid van de scheppende kracht. Telkens weer ontrukt het creatieve beginsel zich aan het scheppingsprodukt waarin het tot uitdrukking is gebracht, neergeslagen, en dus doodgemaakt. Het hernieuwt en verjongt zich steeds opnieuw in de adept die ‘het pad van de natuur’ bewandelt en in staat is het creatieve beginsel in hem te volgen.
Met de ‘heer der wouden’ (p. 30) komen we aan het einde van een reeks prenten die dieren voorstellen. Op de 10de prent komt weliswaar nog de salamander voor, maar deze heeft dan ook een bijzondere betekenis. Al de dieren (uitgezonderd de vissen) worden gesitueerd in een woud. Bovendien werd al vanaf de 3de prent gesteld dat het woud staat voor het lichaam. In het woud, in het lichaam dus, grijpen bepaalde fysiologische en psychische processen plaats die gesymboliseerd worden door de verschillende dieren. Dat de dieren telkens met zijn tweeën zijn wijst uiteraard op het dualistische karakter van deze processen. De tweeledigheid werd uitgedrukt door de termen ‘ziel’ en ‘geest’, of ‘mercur’ en ‘zwavel’. Maar in feite is er sprake van een triniteit: lichaam ziel en geest. Het lichaam is echter in het eerste deel van het werk een factor die enkel passief op de achtergrond aanwezig is. Het is de zee of het woud, waarin iets gebeurt. Het lichaam is nog niet actief betrokken bij het veredelingsproces. Dat gebeurt pas later. In plaat 8 wordt er al op gezinspeeld: de witte vogel wordt daar als het lichaam gezien. Op plaat 9 zijn de verschillende operaties die in het ‘woud’ moeten plaatsgrijpen tot een goed einde gebracht. De heer van de wouden heeft op zijn troon plaatsgenomen. ‘Niemand is in geboorte hoger dan ik’, vertelt de koning, maar ook: ‘Ik was in het begin van een lage afkomst, voor ik gekozen werd en bevestigd in zo'n verheven staat... En omdat uit het slechtste het beste werd gemaakt, en verheven werd... tot de koninklijke staat, heeft Hermes mij de naam van “heer der wouden” toegekend’. Hier is iemand geschetst, die tenvolle een toestand van individualiteit heeft bereikt. Hij is meester over het woud, dus over het lichaam en de verschillende functies ervan; hij is meester over | |||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
9. De heer van de wouden heeft bezit genomen van zijn koninkrijk,
En vanuit het laagste niveau is hij opgeklommen tot het hoogste. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||
zichzelf. Dit stadium wordt de eerste graad van de tinctuur genoemd. Het is het sluitstuk van ‘het kleine werk’. De steen die gevormd werd, is het resultaat van een diepgaande individuele innerlijke arbeid. Hij zal nu in de verdere procesfases van ‘projectie’ en ‘vermeerdering’ naar buiten toe op grotere schaal zijn kracht en integriteit moeten bewijzen en vergroten. De diepte van de weerklank, die zijn werk heeft in de wereld, zal een toetssteen zijn voor het bereikte resultaat. Tot nu toe was de adept in staat tot ‘begrijpen’ en tot ontvankelijk zijn voor inspiratie uit een bijzondere bron. Daar kon hij uitdrukking aan geven in een persoonlijk stuk werk. In wezen is dit nog een passief gebeuren: een reactie op een bijzondere stimulus. Anders wordt het als hij actief gaat optreden en met zijn kennis gebeurtenissen en situaties gaat beïnvloeden. Dit soort handelen is niet alleen maar uitdrukking geven aan iets: het is, door aan oorzaken te werken, gevolgen bepalen. Het is ‘besturen’, zoals het een koning betaamt. Merk nog op dat de koning de draak tot voetensteun en de vis tot armleuning heeft. Deze stadia heeft hij overwonnen. De trap naar zijn troon telt 7 treden: één voor elk van de 7 metalen. De onderste trede is natuurlijk lood, de bovenste goud. In de opgang naar boven is stap voor stap de veredeling gebeurd van de prima materia. De troon zelf is opgesteld in een kubusvormig gebouwtje: symbool van de materie, van de ‘kubieke steen’ die tot de ‘hoogste graad van volmaaktheid’ is gebracht.
De salamander leeft, volgens de klassieke opvattingen, in het element vuur en hij voedt er zich mee (fig. p. 32). Omdat de salamander dus tegen het vuur bestand is, is hij het symbool voor onbrandbare zwavel; de steen die gefixeerd is in het rode stadium. Maar de salamander is zo goed tegen het vuur bestand omdat hij zelf zéér koud is. Men vertelt verder nog over hem dat hij eeuwenlang opgesloten kan blijven midden in een steen. Als men deze steen breekt of smelt, komt de salamander opnieuw tot leven en vlucht weg. De salamander is het vuurprincipe, de zwavel, dat zit opgesloten in de berg in de ‘schoot der aarde’, in de ertsen van de verschillende metalen. Die zwavel wordt door de arbeid van de metallurgist eruit vrijgemaakt. De zwavel, het ‘innerlijk vuur’ wordt gesublimeerd en het doorloopt de stadia van de verschillende metalen, van lood tot en met goud. Overigens wordt hier een vreemd energetisch proces beschreven, dat moeilijk exact te duiden valt. Over de ‘heerschappij van het filosofische vuur’ zijn de alchemisten altijd erg vaag. Het lijkt veel op de beschrijvingen die men vindt in de Tantristische vuur-yoga's. Daar zegt men dat een vurige slang (de kundalini-slang) zit opgerold onderaan de ruggegraat van de mens (cf. het hol van de salamander, diep in de berg). Door bepaalde oefeningen kan deze slang zich ontrollen en omhoogkronkelen langsheen de ruggegraat. De kundalini-slang splitst zich in twee onderscheiden energiestromen, de ‘ida’ en de ‘pingala’, die elkaar kruisen op de punten waar etherische psychische centra (chakra's) zich bevinden, die ze dan activeren en zuiveren. Deze twee stromen, die men ook in de twee slangen rond de staf van Hermes heeft willen zien, verenigen zich tenslotte in het hoogste psychische centrum, in het midden van het hoofd, of boven het hoofd. Daar wordt dan een soort opperste extase bereikt, waarna de stroom terug afdaalt langs de ruggegraat: de slang, of salamander vlucht terug naar zijn hol. Maar Lambsprinck vertelt juist dat men de salamander belet terug te keren. Men doodt hem, en blokkeert zo de etherische krachtsstroom op zijn hoogste punt. Een toestand van blijvend ‘verlicht’ zijn lijkt daarmee te zijn bereikt. Ik beweer niet dat de alchemisten Tantristische yoga-technieken kenden en in toepassing brachten. Ik zie alleen een parallel in de symboliek.
We zijn nu duidelijk in een nieuw gedeelte aangeland: alle rollen worden verder door menselijke | |||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
10. De Vermeerdering
De salamander wordt uit het vuur geboren Waarin hij zijn voedsel vindt en waarin hij leeft. Vandaar spoedt hij zich naar zijn hol, En tijdens deze tocht wordt hij gevangen en met slagen overladen Zodat hij sterft en het leven laat wegvloeien met zijn bloed... Hij verkrijgt met zijn bloed een eeuwig leven En kan in geen enkele dood meer ten onder gaan na deze. Zo is zijn bloed de kostbaarste medicijn op aarde, En men vindt geen die het evenaart, Want zijn bloed drijft elke ziekte uit In alle metalen, en in de lichamen van dieren en mensen... De wijzen zijn daardoor gekomen aan de hemelse gift Die men de Steen der Wijzen noemt, Waaraan de krachten van de hele wereld onderworpen zijn... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||
figuren gespeeld (fig. p. 34). De vader, die we wel mogen gelijkstellen met de heer der wouden, heeft nu plots een zoon. Vader en zoon vormen de tegenstelling lichaam-geest (of: zout-zwavel). Een derde figuur maakt het drietal compleet: het is de ‘mercurius senex’, de oude man mercurius, die hier wordt afgebeeld met een phrygische muts (symbool voor divinatievermogen, zoals de sybille) en met engelenvleugels. De zoon, de volgroeide ‘philius philosophorum’ staat in het midden en wordt in twee richtingen getrokken. De vader, die hier staat voor het lichaam, tracht de zoon, de geest, ‘van wie hij van ganser harte houdt’, aan zich te binden. De mercurius senex staat aan de rechterkant van de zoon en tracht hem ertoe te overhalen om zijn vader te verlaten en zich door hem te laten scheiden en onderrichten. De zoon, de geest, staat hier in tweestrijd met zichzelf. Hij kan het geestelijke groeiproces hier vroegtijdig stopzetten en zich concentreren op succes en het uitoefenen van macht. Hij is nu meester over het lichaam en zal eens zijn vader opvolgen. Maar het ultieme doel van al het werk dat is geschied is hem nog niet bekend. Daarvoor moet hij de hand van de vader loslaten en zich laten leiden door de leidsman. Vader, zoon en leidsman doen hier natuurlijk sterk denken aan de christelijke drie-eenheid vaderzoon-geest. Toch zijn de functies bij Lambsprincks triniteit anders verdeeld. De oude koning is het lichaam; maar nu niet meer, als in het eerste deel, ergens op de achtergrond, maar actief als een eenheid functionerend. Het hoogste stadium uit het ‘kleine werk’, de oude koning, wordt nu weer tot het laagste en meest passieve deel, als men dat zo kan stellen: nl. het lichaam dat de veranderingen zal moeten ondergaan en pijn en lijden doorstaan. De zoon (geest) besluit om zijn vader (lichaam) te verlaten en met de leidsman (ziel) mee te gaan. Deze leidt hem op een hoge berg en laat hem de grootste wonderen zien (fig. p. 35). Deze situatie is vergelijkbaar met de aanvang van de Poimandrés, het eerste boek van het Corpus Hermeticum, een verzameling laat-Griekse teksten die aan Hermes Trismegistos worden toegeschreven. Dit corpus stond in hoog aanzien; niet enkel bij de alchemisten, maar ook bij kerkvaders en vooral bij de neo-platonisten uit de Renaissance. Ik citeer: Op een keer mediteerde ik over het zijnde. Mijn gedachten waren tot op een grote hoogte gestegen, terwijl de zinnen van mijn lichaam volkomen waren ingesluimerd, zoals gebeurt bij iemand die, na een zware maaltijd, of door lichamelijke vermoeidheid, door een diepe slaap wordt overvallen. En het kwam mij voor dat ik een geweldig wezen zag, van onbepaalde omvang, dat mij bij mijn naam noemde en tot mij sprak: ‘wat wilt ge horen en zien, en wat zijt ge van plan te leren en te weten?’ Ik antwoordde: ‘Wie zijt gij?’ En hij sprak: ‘Ik ben Poimandrés, de mens-herder, het authentieke weten (o tés authentias nous). Ik weet wat ge begeert en ik ben overal met u.’ Ik antwoordde: ‘Ik wens over de wezenlijke dingen te worden onderricht, hun aard te begrijpen en God te kennen.’ En hij zei: ‘Houd in uw bewustzijn goed vast wat ge wilt weten en ik zal u onderrichten’. Gelijk met deze woorden veranderde hij van aanschijn en terstond, in een oogwenk, werd alles voor mij geopend. En ik zag een oneindig visioen... Het citaat spreekt eigenlijk voor zichzelf. De vaderkoning is het lichaam dat is ingeslapen, passief gemaakt. De zoon is Hermes, het schouwende en geconcentreerde denken, het bewustzijn dat mediteert op een thema, een ‘zaad-gedachte’. En de leidsman is Poimandrés, die tegelijk een soort universele waker is over het menselijke bewustzijn (mens-herder), én het authentieke weten, de bron van ware kennis die in ieder mens aanwezig heet te zijn en die ultieme inzichten openbaart aan het vragende bewustzijn. Dit doet mij onwillekeurig denken aan de Indische Brahman, de al-geest, die gelijk gesteld wordt aan Atman (adem, atoom), het hoogste zelf van een mens, en die zetelt in de lotus van het hart. Wat behelst het visioen? In de Poimeandrés is het de schepping van de werelden van licht en duisternis. In Lambsprincks traktaat is het een ultieme | |||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
11. De Vader en de Zoon zijn verenigd door de hand van de leidsman,
Men moet hieronder verstaan, het Lichaam, de Geest en de Ziel. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
12. Een andere berg uit Indië verschijnt in de vaas.
Het is deze welke de Geest en de Ziel, De zoon en de leidsman, hebben beklommen. De leidsman heeft in deze woorden tot de zoon gesproken: Ik ben gekomen om u naar alle plaatsen te leiden Op de hoogste top van de hoogste berg, Opdat gij alle wetenschappen van de wereld zoudt leren... De zoon gehoorzaamde de leidsman en hij klom met hem. Hij schouwde de hemelse troon Die van een onmetelijke luister was En nadat zij al deze zaken gezien hadden Herinnerde hij zich zuchtend zijn vader, En hij kreeg medelijden met de grote smart van de vader. Daarom besloot hij terug te keren in het binnenste van deze. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||
‘coniunctio oppositorum’; want vanop de top van hun berg zien de zoon en de leidsman zowel de zon als de maan, het licht van de dag, samen met het duister van de nacht. Maar die toestand van intensieve concentratie en meditatie kan slechts een beperkte tijd worden volgehouden. Als de geest niet tijdig tot het lichaam terug kan keren, sterft dit. Het lichaam roept zijn ‘levensgeesten’ weer tot zich.
Het thema van de laatste drie prenten (13, 14 & 15) is in de eerste plaats het logische gevolg van wat eraan voorafging. In de 12de voorstelling was de ‘geest’ uit het ‘lichaam’ getreden om in een diepe trance een visioen te aanschouwen. Dit is een vaak terugkerend thema in de alchemie. In de 13de prent keert de geest terug in het lichaam, in de 14de ondergaat het lichaam het effect van deze hereniging, en in de 15de voorstelling wordt de zoon opnieuw ‘herboren’, waarmee de uiteindelijke harmonie tussen lichaam, ziel en geest wordt bereikt. Wat intrigeert in de 13de voorstelling (p. 37) is natuurlijk de vreemde manier waarop de vader reageert als hij zijn zoon terugziet: hij eet hem op. Men zou kunnen denken aan Saturnus die zijn kinderen opeet. Maar het opeten of ‘incorporeren’ van een held, om hem dan opnieuw in een stralender vorm, herboren te laten worden, is een meer voorkomend thema. Een van de bekendste voorbeelden uit de alchemie is het eerste visioen van Arisleus. Daarin komt Arisleus bij de ‘rex marinus’, de ‘koning van de zee’ terecht. In diens rijk gedijt er niets, is er geen voortplanting, want het ‘gelijke paart er met het gelijke’. De koning moet, op aanraden van een ‘raad van filosofen’, zijn zoon Thabritius laten paren met zijn dochter Beya: broer met zus. Deze incestueuze liefdesdaad is zo intens, dat Thabritius (volgens de versie van het ‘Rosarium’) helemaal in de baarmoeder van Beya (de zee, de mercur) verdwijnt. Nadien wordt hij terug uit haar herboren. Volgens een andere versie wordt Thabritius door zijn vader opgegeten, uit bestraffing voor de incestueuze coniunctio. Lambsprincks voorstelling is op deze versie gebaseerd. Alleen heeft hij de vleselijke coniunctio vervangen door een coniunctio in een geestelijk visioen. Een andere versie van zo'n incorporatie treft men aan in het verhaal van Cerridwen en Gwion, uit de Mabinogion, een Keltische verhalenbundel. Cerridwen, de vrouw van een aanzienlijk edelman, had een mooie dochter en een lelijke zoon. Om zijn lelijkheid te compenseren wou ze hem heel intelligent maken. Daarom ging ze in haar toverketel een sopje van ‘inspiratie en kennis’ brouwen, gedurende een jaar en een dag. Kleine Gwion, van lage afkomst, moest op het vuur passen. Tegen het einde van de cyclus spatten drie druppels uit de ketel op zijn hand. Hij likte het af en merkte dat hij alles wist over verleden en toekomst. Cerridwen merkte dat spoedig, en wou Gwion doden. Hij veranderde zich snel in een haas, zij echter in een hazewind (aarde). Hij dook als een vis een rivier in, zij werd een otter (water). Hij vloog op als een vogel, zij achtervolgde hem als een havik (lucht). Tenslotte werd hij een graankorrel tussen andere graankorrels op de vloer van een schuur. Zij nam de gedaante aan van een kip en at hem op. Nadat ze weer een vrouw geworden was, merkte Cerridwen dat ze zwanger was van Gwion. Ze baarde hem, zag welk een prachtig kind hij was, en doodde hem niet. Gwion zou tot een legendarisch dichter uitgroeien. Men ziet hier hetzelfde thema in een iets ander vorm: buitenbeentje, dat een ongeoorloofde daad heeft verricht, wordt terug in de ‘schoot van het oude bestel’ opgeslokt en herboren in een gedaante die een vruchtbare en aanvaardbare synthese vormt. Men zou de oude koning, of Cerridwen en haar lelijke zoon, ook kunnen opvatten als de oude traditie die opgeleefd en onvruchtbaar is geworden. De zoon van de koning, of de kleine Gwion, ontrukt zich aan de beknelling daarvan en gaat nieuwe ervaringen opdoen. Daarbij overtreedt hij strenge taboes die van zulk een intensiteit zijn dat zij te vergelijken zijn met incestueuze sexualiteit. Daarna keert de ‘verloren zoon’ weer terug ‘in de schoot’ van zijn vader. Hij keert in de oude traditie | |||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
13.
Toen de Vader zijn naderende Zoon had gezien Riep hij met luide stem: O Zoon, tijdens uw afwezigheid was ik als dood... Nu gij aanwezig zijt herleef ik... De Vader greep hem bij zijn handen En verzwolg hem met buitenmatige vreugde... Vervolgens zweette de Vader buitenmatig. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||
terug, maar hernieuwt ze nu van binnen uit, zodat ze weer vruchtbaar wordt en verdergezet kan worden. Zo wordt een synthese bereikt: want om een traditie verder te zetten moet men ze, paradoxaal genoeg, telkens weer injecteren en doen opleven vanuit een volkomen nieuwe invalshoek. Al het materiaal, waarmee men zou kunnen werken, zit immers in de ‘schoot’ van de traditie vervat. De terugkeer van de zoon in de vader, of van de geest in het lichaam, heeft een zeer ingrijpend effect op het lichaam. Als we de tocht van de zoon met de leidsman naar de top van de berg en het visioen van de ultieme ‘coniunctio oppositorum’ mogen zien als een initiatie in de ‘hoogste en tegelijk diepste geheimen die de natuur in zich draagt’, dan is het zweten van de vader de neerslag en de inwerking van een geestelijke gebeurtenis op een lichaam. Deze inwerking is alles-doordringend, het maakt het lichaam van de vader zacht, en verandert het helemaal in helder water (tinctuur) (fig. p. 39). De vader, of het zieke lichaam, is nog steeds Saturnus, wiens restanten aan zwarte onreinheden weggewassen moeten worden. Als een ingrijpende verandering zich voordoet op een hoger psychisch niveau, is het fysieke lichaam het laatste en het traagste wat daarop reageert. Dat weet men bijvoorbeeld in de homeopathie: men tracht er het genezen van de ziektes van het lichaam te koppelen aan of zelfs vooraf te doen gaan van veranderingen op het psychische vlak. In principe zou een volkomen beheersing van het lichaam vanuit het psychische vlak mogelijk zijn. Het beeld dat Lambsprinck gebruikt stamt mogelijk uit de ‘Duenech allegorie’, die in alchemistische kringen welbekend was. Samengevat gaat deze als volgt: Hertog Duenech werd door de andere vorsten geminacht wegens zijn diepgaande melancholie (saturnus) en zijn gruwelijk optreden (mars). Hij besloot te sterven of te genezen en ontbood de arts Pharut. Deze beloofde dat hij via een langdurig en moeilijk genezingsproces in staat zou zijn de zwarte gal, die de melancholie veroorzaakte, te verdrijven en het bloed met de overige uitmuntende temperamenten de overhand te doen krijgen. De dokter laat Duenech in een bed plaatsnemen, dat hij luchtdicht afsluit en waaronder hij stoom blaast, zodat de hertog hevig gaat zweten. De gal lost op in Duenechs lichaam en bevlekt de lakens geheel. Een dergelijke behandeling wordt nog een tweede keer herhaald, waarbij Duenech verscheidene keren van kleur verandert en het bewustzijn verliest. De behandeling gaat door tot het verhemelte (‘paleis’) van de hertog volkomen wit is geworden. Dan doet Pharut de oude vorst herleven in een derde bad met water en olie, gemengd met zwavel. Door de zwarte gal, die de melancholie veroorzaakt, uit te drijven, komen de vitale krachten van het lichaam in hun volle sterkte en jeugd terug. Het doordringende karakter van zulk een reiniging wordt elders nog op ingrijpender manieren beschreven: het vlees van de koning wordt van de botten verwijderd en wit gekookt; of het vlees en de botten worden met elkaar vermalen. Maar het eindigt altijd goed: de koning wordt verjongd en in volle kracht herboren. De melancholie moet hier gezien worden als de restanten van de oude persoonlijkheid, de ‘verharde trekken’ in iemand, die zijn algehele innerlijke transmutatie hinderen of zelfs verhinderen.
Wat is nu het resultaat van het hele ‘Grote Werk’? In onze diepste instinctieve lagen, daar waar het leven in ons zich organisch ‘versmelt’ met de wereld rondom, wordt de Prima Materia gevonden (afb. 1 & 2). Dit is een krachtige stroom vitaliteit die zich door de bijzondere bewerkingen die de alchemist uitvoert, omzet in ‘kwikzilver’, een helder bewustzijn, die hem als een ‘straal’ vol inspiratie een inzicht geeft in de materie waaruit hijzelf en de wereld is samengesteld. Dit principe van het openen van een centrum van ‘gewaarzijn’ en ‘helder bewustzijn’ wordt verscheidene malen herhaald. Het kwikzilver wordt gesublimeerd in het mentale gebied (afb. 3) en slaat neer en opent het gemoedsleven (afb. 4) en de aandriften (afb. 5). Daarmee is één deel van het werk rond (afb. 6). De ‘lagere aard’ van de adept is gezuiverd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
14. Hier zweet de Vader zeer hevig
Uit hem vloeit de Olie en de ware Tinctuur van de Wijzen. Hier zweet de Vader omwille van de Zoon. Hij bidt tot God om opnieuw zijn Zoon uit het lichaam te leiden... Terwijl hij sliep Zond God uit de hemel een regen Op de aarde doorheen de schitterende sterren. Deze regen was vruchtdragend en zilverkleurig. Hij doorweekte het lichaam van de Vader en maakte het zacht... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||
![]()
15. Hier zijn de Vader en de Zoon gekoppeld in één enkele, Om voor eeuwig samen te blijven.
De Vader en de Zoon zijn gezeten op één enkele troon. En het aanschijn van de oude meester Vertoont zich in het midden, Gekleed in een bloedkleurige mantel... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
en tegelijk heeft hij er inzicht in en beheersing over gekregen. Deze beheersing over zijn wils-, gevoels-, en verstandsleven heeft de alchemist nodig om de volgende stap te zetten: het ontwikkelen van een gevoeligheid en richtingsvermogen op het zuivere intuïtieve gebied, het luchtgebied. Ook hier verwijdt het kwikzilver zich tot een ‘zee van bewustzijn’. (afb. 7 & 8) Als de Hermetische Filosoof ook dit vermogen beheerst, wordt hem de titel ‘koning van het woud’ toegekend door Hermes. (afb. 9) Hij heeft dan een volkomen beheersing verkregen over zichzelf en de elementen water, aarde en lucht. Dit is het einde van het eerste deel: het ‘Kleine Werk’ is volbracht, de Witte Steen is bereid. Het Grote Werk speelt zich af in het gebied van het vuur (afb. 10). Vuur vernietigt de materie en om beheersing over het vuur te verkrijgen moet het lichaam, het ‘materiële deel’ tijdelijk passief gemaakt worden, ‘schijndood’ zelfs. In de kracht van het element vuur ontstaat een nieuwe ‘innerlijke mens’, een ‘zoon van de filosofen’ en er wordt een ander vuurwezen, een ‘geestelijke leidsman’ zichtbaar (afb. 11). Deze leidt de ‘zoon der filosofen’ naar een initiatie in de ultieme ‘coniunctio oppositorum’, het allerhoogste inzicht (afb. 12). De zoon brengt dan weer zijn ervaringen over op het ‘lagere deel’. Het lichaam (afb. 13) dat daardoor volkomen gereinigd en getransformeerd wordt (afb. 14). Uiteindelijk zitten de vader, de zoon en de leidsman; dus het lichaam, de geest en de ziel samen als volkomen gelijkwaardige partners op de troon (afb. 15) en betreuren hun ‘rijk’, samen het symbool voor mercurius vormend (p. 40): De Rode Steen is bereid. ![]() Overbodig te zeggen dat het grote werk niet kan plaatsgrijpen als het kleine werk niet eerst tot een goed einde is gebracht. Het kleine werk is het werk van een individu aan zichzelf. Het grote is werk op een grotere schaal; dat de belangen en ‘enge’ interesses van een enkeling te boven gaat. Het individu wordt ingeschakeld in een ruimer ‘net van inspiratie’, wat men misschien met de naam ‘genialiteit’ aan zou kunnen duiden. De ‘Prima Materia’ waarover het al de hele tijd gaat, heeft te maken met het ‘authentieke weten’, de ‘nous’ in ons. Het zich instellen op ‘inspiratie’ is een proces dat geleerd kan worden. Men kan het echter nergens leren. Men moet het zichzelf leren. Doorheen het ontwikkelen van een oeuvre of een ‘levenswerk’ moet de ‘levenskunstenaar’ zelf de juiste kanalen openen in zichzelf en zich niet laten meeslepen door de lok van de roem of de uitdaging van de goden (dit zijn in dit geval de ‘grote beroemdheden’) Want wie zich meet in grootheid met de muzen verandert in een krassende raaf! | |||||||||||||||||||||||
Beknopte bibliografie
|
|