Yang. Jaargang 37
(2001)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 496]
| |
Georges Eekhoud
| |
[pagina 497]
| |
bijgeloovigen eerbied en toegevende sympathie af. Zij hadden hem overigens valstrikken gespannen, waaraan hij ontglipte, zijn bescheidenheid ter eere. De geest van ontstentenis bracht dien gedeklasseerde nader tot die vogelvrijen. Om hun strijdlustig instinkt te vleien en te prikkelen, om in hun eigen oogen hun bestaan buiten de maatschappij te verrechtvaardigen, hun schalksche snaar te knijpen en te spannen, hun bloedvol spierstel op te zweepen naar roof, plunderingen en moorddadig geweld, vertelde hij hen, in de uren van bezinkingen wat hij gelezen had; zette Shakespeare om ten hunnen inzichte: Othello, Macbeth, Koning Lear, maar vooral de gedurige moorderijen van den oorlog, van de Twee Rozen, koningen en koninginnen uit de periode van boetedoening, roofdieren met gedurig rood-druppelende klauwen, getijgerd met schande en heldhaftigheid. Meer dan eens, bij 't eindigen van die lezingen, opgewekt door de luidruchtige goedkeuring, het lillen van die kampvechterslijven, den stroom van die als de natuur onverantwoordelijke zielen, scheen het hem, of zijn droom in werkelijkheid was opgeschoten. 't Is onder de jongsten van die runners, dat de duivenmelkers hun loopers aanwierven voor de wedstrijden 's Zondags. Het gebeurde Laurent, deel uit te maken van de ploeg, en, de lits van het zakje met de overwinnende duif tusschen de tanden geklemd, blootsvoets te drillen, de kuiten elastisch als die van een held uit de athletenschool. Hij ontdekte den fotograaf, door het gerecht belast het beeld van de moordenaars te vereeuwigen, na hun proces, en schafte zich een proef aan van gansch de kollektie. Hij verzonk met een bitteren lust in de bewondering van die reeks goedgekende schrikaanjagers van burgers, en vergeleek hen zonder voorbehoud, aan het brons, het marmer, het vleesch zelfs van roemrijke stervelingen. Bij gebrek aan de gulden letters welke de gedenkteekens van de burgerlijke er- | |
[pagina 498]
| |
kentelijkheid opluisteren, schitterde de naam van elk veroordeelde in witte letters op de borst van elke fotografie. Dit opschrift scheen tot zelfs het arm beeld van den verworpeling aan den paal te spijkeren en met het gloeiend ijzer te brandmerken. Op de achterzijde van de kaart stond de persoonsbeschrijving, den spotnaam, het geboorteoord, het nummer van het dossier en waarom de beschuldigde vervolgd werd. Laurent schepte genoegen in het bedrieglijke en het oogenverblindende van de wezenstrekken. Zekere gelaatstypen van saters hadden gepast aan den geëerbiedigsten onder de magistraten en aan de meest kuischen onder de jongelieden. Na de verkrachting van een winkeldochter door zes boeren van Poederlee ging hij dikwijls zitten in de herberg, vanwaar de kleppers uitgerukt waren om zich te voldoen. Hij hield van de baan, met vervallen uitzicht en haar raapakkers, haar kale boschjes, haar steile paden, haar zoom van schrale boomen, de schors afgerukt en doorkorven wellicht door dezelfden welke alles aanraakten en die, bij gelegenheid een minder lijdzaam slachtoffer moesten afbeulen. Dank zij zijn album van galgenberoemdheden, herkende hij een der helden van die schurkerij, in een schelm van achttien jaar, door het Assizenhof veroordeeld, daarna losgelaten door koninklijke begenadiging. Zoo de zeer gelijkende beeltenis van dien aan het gevang ontsnapte, een van die, tot dewelke Paridael hardnekkig terugkeerde, hem onthutst had door de bijna engelachtige argeloosheid van de trekken, hoe onschadelijker en voorkomender nog leek hem de cachotman in vleesch en beenen! Niets onheilspellends of verdachts in het uiterlijk van die ziel. Een boerken, roos en netjes gevleesd, zwierigen bouw, groote blauwe oogen, bleek en helder, de wangen zacht van wazig dons, den neus tamelijk dik, opgetrokken vleugels, een klein mondje, blond haar, fijn en plat, regelmatig gescheiden door een streep op zij - een weerspannige lok hangend over het oor, - gekleed met een | |
[pagina 499]
| |
vest en een broek in rosachtig geribd fluweel, geschoeid met koewachtersklompen, een rooden halsdoek als een koord om den hals geknoopt; de linkschheid van een koorknaap, betrapt op het stelen van appelen. Laurent betaalde hem een glas, en deed hem de verschillende tooneelen van de misdaad vertellen, de tegenstelling smakend van het aanstootelijk avontuur en het zachtzinnig uiterlijk van den uitvoerder. Die zachte en loome stem van boeteling, in den biechtstoel, deed hem bij wijlen kippenvleesch krijgen. De eigenaardige kwast trad, zonder schroom, zonder dat hem de keel toekneep, in de schunnigste bijzonderheden, alsof hij het beklag van een ander opzegde, en besloot in dier voege: - Het zonderlingst is, dat, toen het afgeloopen was, wij elkander niet meer durfden verlaten, de kameraden en ik. En toch, hun stem deed me pijn. Toen Willeke voorgesteld had ginder weer te keeren en de ongelukkige af te maken om haar voor altijd den bek te doen houden, ben ik gaan loopen, zoo hard mijn beenen mij dragen konden... Een hond huilde den dood: 't Is de spits van Lamme Taplaar, zei ik bij mezelve. In de verte, tusschen de boomen en over de vlakte, teekende de gloed van de stad een onmetelijken koepel van lichtende kerk op den duisteren hemel. En die gedachte van de te dichte stad deed in mij niet den minsten schrik voor gendarmen opkomen. Er viel een fijne regen. Mijn hoofd was gloeiend, de slapen klopten, ik hield in mijn neusgaten, in mijn lompen, ik droeg onder de nagels een geur van vleesch en slachting welke me deed kotsen als de walm van eten na een smulpartij. Ik sliep dien nacht zeer goed en droomde van die groote witte kerk in den nacht!Ga naar voetnoot(1) Het toeval van de geboorte, de opvoeding en de kleederdracht, evenzeer als het niet konsekwent zijn | |
[pagina 500]
| |
van de natuur, boden Paridoel de gelegenheid tot vergelijking van ontmoedigende filosofie. Voor een bouw schoot hij vol verontwaardiging toen hij plastische dekoratieve jongelingen zich zag rekken, wringen met de heupen, zich vooruitwerpen, om plaasteraars en metsersknapen te spelen bij het oprichten van een paleis voor den eenen of den anderen suffen pootjeslijder. De eigenaar sprak flegmatisch met den bouwmeester en den kruiperigen aannemer, zonder het minst acht te slaan op die werklieden welke plooiden en de tong lieten hangen onder den last. Maar evenzeer als de rijkaard dom en mank, den dood uitzweette, zich bespottelijk en gemeen voordeed, zoo leverden die arbeiders, zelfs gebroken en mishandeld, natuurlijkheid en moed op, pasten goed in hun ruwe lompen en ademden een stroom van genegenheid uit. En Laurent zag in zijn verbeelding dien metsersknaap opgevoed naar rijkelui's manier, gekleed in Engelsch masher of swell, getraind in de gezonde, evenredige vermoeienissen van het sport; en de superioriteit van den aldus veranderden pummel op de jonge Saint Fardier's en slungels van hun bloedarmoedige breekbare omgeving. Dikwijls kreeg hij den drolligen inval zijn beurs te ledigen in de handen van een leerjongen en hem te zeggen: : ‘Dommerik, leef, spaar uw krachten, onderhoud uw jeugd, bewaar uw schoon voorkomen; luierik, droom, bemin, lever u over!’ Van kindsbeen af bij de Dobouziez, verfoeide hij de ongezonde kunsten, de werken, te zwaar en te opslorpend, waarbij de werklieden slechts een gedeelte van hun lichaam in beweging brachten, de bezigheden welke een onveranderlijken wrong van de lenden of de schouders, steeds de eenderlijke inspanning, onverbiddelijk van dezelfde spieren eischten. Hij vervloekte de monsters-scheppende werkplaatsen, fabrieken, hoogovens, koolputten, waarin de jonge menschenheloten verslensen, ontbladeren, vergaan, En hij koesterde utopiën, droomde van een oprecht heidensche wedergeboorte, waarin, vrij en absoluut, de | |
[pagina 501]
| |
vereering van het naakte, de aanbidding van de gevoelde vormen en van het ontsluierd vleesch terug zou bloeien. Waarom kon hij zich niet omringen met van werken vrijgestelden, een hof van beelderige menschenfiguren. In plaats van beelden en schilderijen zou hij levende meesterstukken verzameld, of liever, uitgezocht hebben. En in zijn vervoering voor de lichamelijke schoonheid, zondigde hij tegen dit woord uit de Genesis: ‘Gij zult uw brood verdienen in 't zweet uws aanschijns’. Zedelijk verderf en lichamelijke misvorming hadden geen andere oorzaak. Darwin zijn wet bevestigde die van Jehovah. Dan, door een zonderlinge tegenstrijdigheid, erkende hij de gebiedende en tragische bekoring van dezen tijd. De tijdgenooten leverden een karakteristieke en psychische schoonheid op, zooniet even regelmatig, dan toch oneindig schilderachtiger en zelfs beelderiger dan die van verdwenen generatie's. Hij bracht dan de twee soorten schoonheden tot verzoening, vereenigde de naaktheid uit het verleden met de huidige kleedij, moderniseerde de oudheid, schiep Antinoussen in zeemanstrui, Venussen gekleed als sigarenmaaksters, Bacchanten als koffieboonraapsters en keersters, Herkulen als beenhouwersgasten en vischmijnwerkers. Mercurius was belichaamd in een runner met gewelfde lenden en lenige kuiten als het brons van Jan van Bologne ; Apollon trok het uniform aan van een ruiter bij de gidsen. Bacchus, de wijnproever, was vereenzelvigd met een onverbeterlijken toogligger. Een ploeg grondwerkers, zweetend tusschen de stutten; een schaar kasseiërs, de ellebogen uiteen, bonkig, gebogen over den boord van den weg, herinnerden hem rijen schijfwerpers, zich oefenend in het palestra, en sinds zijn terugkeer aan de Scheldeboorden, kon hij zich geen enkel halfverheven beeldwerk herinneren, waarvan de golving het krachtige gebarenspel van een natieploeg overtrof. 's Zondags en 's Maandags danste Paridael tot aan | |
[pagina 502]
| |
de uchtendsohemering op de bals in de kroegen van de voorgeborchten, gedramatiseerd door de botsingen tusschen kielen en uniformen, of in de musico's van het Schipperskwartier, waar runners en zeelieden trappelden. En welke dansen dan! Wat 'n loomheid, wat 'n gestamp, wat 'n duizelige bokkesprongen, begeleid door een triangel, een klarinet en een trekharmonica! Het krapuul, verlustigd door die dartelheden met nabootsende wrongen, vinnige sprongen, plompe schommelingen, zenuwachtig-makend en galvanisch getrappel met braaien en hielen. Een scheur in den blaasbalg van de harmonika veroorzaakt een erbarmelijke vlucht van de melodie en, bij elke aanraking van de doorboorde noot, ontsnapt de toon met den kwak van een stervende... Bij de poos, tusschen twee herhalingen in, terwijl de koppels rondwandelen en in de hand van den houder betalen wat ze verschuldigd zijn voor die wentelingen, verslaat de gieter van een zaaljongen het stof, door natte festoenen. Dan schieten de klarinetten weer in gang, de dansers stampen met de voeten en herbeginnen te trappelen. Vijftigjarige babbelkousen, de wangen in vuur, verwaardigen zich te huppelen met kalfaterleerjongens, glimmend van scheepsteer en pijnhars, de broek in de kousen gestoken, die zich gulzig wrijven tegen die weelderige matronen, gedekolleteerd, en gekleed met percalien en schotsch satijn. In de gaanderij, rondom, zitten de goed geluimde zeerobben, de levendige kajuitjongens, de naar broom en vischgal riekende visschers aan tafel te lampetten en doen de rondloopende vrouwen aan hun glas drinken, trekken hen tot zich en zetten hen despotisch op hun billen. De zeelieden komen er in aanraking met de schippers, de bazen van de beurten en hun kajuit-jongens, minder gebruind, minder gekloven, blozen- | |
[pagina 503]
| |
der, popachtiger, de ooren van het hoofd afstaand en doorboord met zilveren ringskens. In de warreling van het stof, het zweet en den als turf wrangen en zwarten tabak, vergaan de dansers hun vormen of duiken als wrakken op. Klakken, potsen, gepekte zuidwesters, gekrulde haarwrongen drijven aan de oppervlakte van een dichte wolk. Bij een opklaren, wanneer het binnenkomen of het weggaan van een koppel voor een oogenblik de plaats verlucht, ontwaart men ook de blauwe truien, gespannen als tricots, breed uitgehaalde onderlijven, ontbloote vleezige borsten, prangende broeken, een golving van achtersten en billen, een bollen van korte rokken, groote visscherslaarzen, goed gespannen kousen, die door de tamelijk losse maliën het rozige van een min of meer vaste kuit toonen. Het is een aanbotsen van naareengenegen hoofden; de lippen smakken, verlekkerd; de oogen vonken streelende schichten, men ziet verlangende glimlachen, gekittelde lachen, omhelzingen, tergende kniebuigingen...
(...) |
|