| |
| |
| |
Ricardo Piglia
Vertaling: Trijne Vermunt
Verbrand geld
Ingesloten, omsingeld, tientallen revolvers en mitrailleurs gericht op alle openingen en mogelijke uitwegen, om hen heen het suizen van schoten terwijl de uren verstrijken, weigeren de drie (of vier) gangsters zich over te geven en kiezen voor een vertwijfelde verdediging. Ze worden beschoten vanaf verschillende fronten. Vanaf de dakterrassen wordt het ene raam van het appartement onder vuur genomen, vanaf de begane grond het andere en vanuit een aangrenzend appartement de voordeur van nummer 9.
Het wordt een strijd op leven en dood. Het appartement is volledig omsingeld en als het moet zal honger de belegering overnemen, hoewel de politie het water niet heeft afgesloten (de elektriciteit evenmin) om de andere bewoners niet te duperen. Het vuurgevecht gaat met onderbrekingen door en in de portieken van de huizen staan de omstanders te schuilen voor de aanhoudende motregen en worden door tv-journalisten geïnterviewd.
‘Zelfmoordenaars zijn het, je ziet dat ze zich niet willen laten pakken.’
‘Ik begrijp ze wel. Wie heeft gezeten wil niet nog eens opgesloten leven.’
‘Het geld ligt daar binnen en ze gaan onderhandelen.’
Veronderstellingen en vraagtekens wisselen elkaar af. Ondertussen duurt de belegering voort. Het huizenblok is omsingeld, niemand kan het gebied in of uit, dranghekken schermen de wijk af als een eiland. Iedereen heeft de recente beelden van de oorlog in Vietnam in zijn hoofd. Maar dit keer speelt de strijd zich af in een woning in de stad en handelt het omsingelde peloton als
| |
| |
een groep oud-strijders die zich uitgerust hebben met oorlogstuig en bereid zijn tot het bittere eind hun vrijheid te verdedigen.
De politie schat dat de misdadigers tussen vrijdag 22.00 uur en zaterdagochtend 02.00 uur meer dan vijfhonderd schoten afgevuurd hebben, om te laten zien dat ze over een waar arsenaal beschikken. Om de paar minuten klinkt het ratelen van het ultrasnelle PAM-machinepistool, gevolgd of voorafgegaan door andere schoten, door knallen van .45 kaliber, lugers wellicht, uiterst efficiënte oorlogswapens.
Op een bepaald moment hoorde men zelfs een van de gangsters schreeuwen dat hij wel eens zou laten zien wat ze allemaal wel niet hadden. Er volgde een vuurregen afkomstig van een mitrailleurpistool, twaalf schoten, uit de knallen konden de smerissen opmaken dat het om kogels van groot kaliber ging.
De kogelregens van de criminelen volgden elkaar zeer snel op, hetgeen de korpschef van de Zona Norte van de provincie Buenos Aires, commissaris Silva, deed concluderen dat ze Halcón-machinegeweren gebruikten, ongetwijfeld gestolen van het Argentijnse leger. We mogen niet vergeten dat (zo wordt beweerd) een van de bendeleden onderofficier bij het leger is geweest, en dat verklaart het feit dat zij beschikken over zulke krachtige wapens die de politie in bedwang hebben gehouden.
Het is verbazingwekkend dat deze levensgevaarlijke overvallers een dergelijk arsenaal in handen hebben en de politie vraagt zich af hoe ze dat het land in hebben gekregen en hoe ze zich in de stad van de ene naar de andere plek verplaatst hebben met zulke wapens en duizenden projectielen bij zich.
Iets anders dat aantoont hoe vastberaden de gangsters waren, is dat men, vanuit een raam in appartement 8 dat op een ventilatie- en lichtkoker uitkomt, appartement 9 met behulp van gaspistolen vol traangas liet stromen, zonder dat de misdadigers naar buiten kwamen zoals men mocht verwachten. Vanaf dat moment wordt verondersteld dat ze ook over gasmaskers beschikken, waardoor ze deze methode, die bijna altijd werkt, hebben kunnen weerstaan. Zo niet, dan moeten we het toeschrijven aan een ongekende dapperheid van de Argentijnen die standhielden in de hel van gas en de bevelen om zich over te geven en hun leven te redden negeerden.
Ze hopen nergens op, ze willen alleen weerstand bieden.
‘Kom ons maar halen!’
Moed, bedacht de journalist van El Mundo, verscholen in een hoek die uitkeek op de ingang van het belegerde gebouw, terwijl hij de flitslamp vastschroefde om een paar nachtelijke foto's te maken van het slagveld, is recht evenredig aan de wil om te sterven. De politie handelt altijd in de overtuiging
| |
| |
dat gangsters zijn zoals zij, met andere woorden, dat bij gangsters hetzelfde instabiele evenwicht heerst tussen vastberadenheid en behoedzaamheid als bij een gewone man die ze een uniform aantrekken dat de autoriteit vertegenwoordigt, die ze een dodelijk wapen geven en de macht het te gebruiken. Maar het verschil is gigantisch, het is het verschil tussen vechten om te overwinnen en vechten om niet verslagen te worden.
Toen hij enkele foto's had genomen, trok hij zich terug in zijn hoek en leunend op een bank krabbelde hij, bijgelicht door het schijnsel van de straatlantaarn, snelle aantekeningen in zijn notitieboekje.
Het was onbegrijpelijk hoe de gangsters, zich schuilhoudend in het appartement, erin geslaagd waren de grote hoeveelheid gas die binnenstroomde te verdragen, terwijl degenen die zich op de noordelijke hoek bevonden, waarvandaan de poging de overvallers te overweldigen werd uitgevoerd, het niet uithielden in de gaswolk die de wind de straat op blies. Sommige deskundigen denken dat de Argentijnse gangsters (zelfgemaakte) gasmaskers hebben, en een enkeling zegt zelfs Dorda gezien te hebben, die gemaskerd met zuurstofslangen en een bril, die zijn gezicht gedeeltelijk bedekken, als een monsterlijk insect een eeuwigdurend moment uit het raam leunde en een kogelregen afvuurde voor hij begon te schreeuwen met een stem die vanuit de diepten van de oceaan leek te komen.
Kom ons maar halen, sukkels, waar wachten jullie op!’
Zelfs de jonge journalist van El Mundo slaagde erin, bijna toevallig, als in een momentopname, een glimp op te vangen van de gangster met een ingewikkeld gasmasker op zijn gezicht.
In werkelijkheid worden ze duizelig door het gebrek aan zuurstof, alsof ze hoogteziek zijn, alsof de schaarste aan zuivere lucht de irrigatie van het brein belemmert en onverwachte acties verhevigt. Blonde Gaucho leunde zojuist, halfnaakt, uit het raam en probeerde al schietend alle lichtpunten op straat en de lampen van de schijnwerpers en de zoeklichten van de politiewagens uit te doven, hij hangt uit het raam, alsof het enige wat hem interesseert het inademen van een beetje frisse lucht is.
Het gas heeft in werkelijkheid de neiging op te stijgen naar het plafond en onder in de woning, laag bij de vloer, kunnen ze zonder al te veel problemen rondkruipen en ademen. Om de lucht te verwarmen en het traangas te laten opstijgen had Hummel de matrassen van het bed op de glazen tafel gelegd en in brand gestoken. De vlammen gaven de plek een hels aanzien en de rook steeg op en maakte het plafond en de muren zwart. Op hun buik op de grond konden ze rustig ademhalen, de vervuilde lucht bovenin, als een wolk, op een meter hoogte, boven hun hoofden. Zo konden ze heel de nacht, zonder al te
| |
| |
veel problemen, de aanvallen met gas doorstaan, die steeds sporadischer werden naarmate de politieagenten inzagen dat de tactiek geen resultaat opleverde.
Iedereen leek te beseffen dat het gas het verzet van de misdadigers niet gebroken had, maar de schurken juist ophitste. Hun gescheld was duidelijk hoorbaar te midden van het geknal van kogels en onophoudelijk ratelen van de mitrailleurs. Het weerstandsvermogen van de gangsters werd door deskundigen van de politie ook toegeschreven aan het bestaan van gunstige luchtstromen in het appartement die, door de twee ramen die elk uitkwamen op een binnenplaats, een soort geventileerde corridor vormen die de lucht ververst en de straat op drijft waardoor het effect van het gas, in werkelijkheid, voelbaar wordt voor de agenten en omstanders die buiten opgesteld staan.
Op een bepaald moment besloot men granaten te gebruiken, maar men vreesde voor de omwonenden die nog altijd in het gebouw gevangenzaten, want veel appartementen die zich in de vuurlinie van de misdadigers bevonden, hadden niet geëvacueerd kunnen worden, en heel de nacht slaakten de bewoners vanuit aangrenzende ramen hartverscheurende kreten en riepen ze om hulp, want te midden van het geweld van het vuurgevecht leken zij, ingesloten met hun kinderen, plat op de vloer zonder zich te verroeren opdat de politie een reddingsoperatie zou uitvoeren, nagenoeg dezelfde risico's te lopen als de misdadigers.
In zekere zin - zei Silva, die er afgepeigerd uitzag, het litteken wit, nog witter op de ijzige huid van zijn gezicht - worden alle bewoners van het pand door de gangsters gegijzeld. En dat beperkt onze bewegingen. We moeten zorgvuldig bedenken wat we moeten doen om geen onschuldige levens in gevaar te brengen. Dat verklaart - verklaarde hij - dat deze zuiveringsactie langer duurt dan nodig is om vier misdadigers te arresteren.
Later die nacht proberen de gangsters nog eens vanuit het appartement de omloop op te gaan, waarvandaan ze naar de straat en de omliggende dakterrassen schieten, zoekend naar een uitweg. Na de hevige schietpartij volgt een periode van relatieve rust.
‘Nooit gedacht dat we in dit hol zouden eindigen, opgesloten als een stel honden.’
Van wie was die stem? Ze hadden een ontvanger weggezet en een telegrafist van de inlichtingendienst volgde, met koptelefoon op, wat er zich binnen het belegerde appartement afspeelde. Maar vaak viel het geluid weg, of het werd onderbroken en overspoeld door een verwarrende reeks signalen afkomstig uit het hele gebouw: een krankzinnige, gekwelde hoop gejammer en gescheld waarmee de verbeelding van Roque Pérez (de telegrafist) speelde en
| |
| |
op hol sloeg. Het was het geschreeuw van zielen, verloren in de angsten van de hel, verdoold in het concentrische stelsel van Dantes Hel, ze waren immers al dood, zij waren het die, door te praten, hun stemmen lieten horen vanaf de andere kant van het leven, de verdoemden, de uitzichtlozen; tot wat voor een gekras vervormen ze hun stemmen? vroeg de radiotelegrafist zich af die, als hij zich concentreerde, een scherp gekraak kon onderscheiden, schoten en geschreeuw en ook woorden in een verloren taal. Een hond was opgesloten achtergebleven in de slaapkamer van het appartement ernaast en blafte onophoudelijk. Een oerwoud vol geluiden op twee centimeter van de trommelvliezen en erdoorheen klonk, als een vezel van krankzinnigheid, het onmiskenbare, zwakke, schelle geluid van de klarinet van een dansorkest, dat in een van de appartementen op de radio speelde, ergens buiten bereik. En tegelijkertijd het geluid van de stemmen, reutelend geroezemoes of woorden weggevaagd in het rumoer van de nacht.
Degene die de gesprekken hoort, Roque Pérez, de radiotelegrafist van de politie, met een koptelefoon op en zijn vingers draaiend aan de knoppen die de toonhoogte regelden, de viezigheid wegveegden die de stemmen omgaf, zoekend naar een zuivere, heldere ontvangst van de gesprekken, diep weggestopt in het geluiddichte kamertje vlak bij de trap, met knoppen om het geluid te zuiveren, deed er lang over om op de verstrooide stemmen die uit het belegerde appartement komen af te stemmen en ze op te nemen. Er zijn twee microfoons geplaatst, maar uit een van de twee, blijkbaar beschadigd door de kogels, klinkt klarinetmuziek alsof de microfoon in verbinding staat met een radio ergens in de stad. Pérez probeerde de stemmen thuis te brengen, te achterhalen wie wie was, met hoevelen ze waren, men hoopt (had Silva hem gezegd) dat er één verslapt, gaat twijfelen en zich over wil geven, ze hopen dat de gangsters snel een of andere stommiteit begaan en dat een van hen bewerkt kan worden zodat ze hem gerechtelijke voordelen kunnen aanbieden en hem zover krijgen dat hij de groep verraadt en zich overgeeft. Er is er een die hij ‘Nummer Eén’ noemt, die onophoudelijk praat, in zichzelf, prevelend, bijna in de microfoon, hij moet aan de zijkant zitten, dicht bij de radiator, de verborgen microfoon vlak naast hem, en Roque Pérez weet niet wie het is, hij noemt hem Eén (het is Dorda).
‘Ikzelf was,’ zegt Eén nu, ‘de laatste jaren, toen ik in Cañuelas woonde, ik had voorwaardelijk, maar ik was al wel weg uit huis, ik woonde op het bouwterrein, begonnen putters te verzamelen, ik stopte ze in een kooi, en elke ochtend liet ik er een vrij. Ik dacht zouden die vogels merken dat als het licht wordt er eentje vrijkomt, ik dacht zouden die vogeltjes in hun ogen, net speldenknoppen, plaats hebben om herinneringen te bewaren. Ik dacht dat put- | |
| |
tertje zingt, het wordt nacht, 's ochtends komt een hand binnen en laat het los, de ander, het is maar een idee, het broertje, zeg dat die opleeft, dat die het merkt, en denkt nu ga ik de hele dag fluiten, dan wordt het nacht, ga ik slapen, en als de zon er is, dan komt een hand en die zet me buiten, die laat me wegvliegen.’
Er volgde een lange pauze of een storing. ‘Zo zijn wij mensen als we opgesloten zitten, we hebben altijd hoop dat er iets goeds gebeurt als de zon opkomt.’
‘En dat is niet altijd zo.’
‘Nee, dat is niet altijd zo... klopt. Jij? Ik heb al. Mazzel, hè, dat er is, ik was hartstikke lam toen ik het kocht, in de haven, toen we vertrokken, van de smokkelaar die ons bracht, anderhalve kilo had hij, eersteklas spul, ik dacht, beter te veel dan te weinig.’
Ze praatten in het wilde weg, over de putters, weggevlogen, vrij. Dat interesseerde hem voorlopig niet, hij (Roque Pérez) wilde niet de betekenis opvangen maar het geluid, de verschillende stemmen, de tonen, de ademhaling, om elk van hen te identificeren.
‘Wie weet, misschien komt Malito wel als de zon opkomt, Gaucho, en haalt ons hier weg.’
Twee is dus niet Raaf, noteert Roque Pérez. Raaf is Drie of Een. En die net sprak is Twee (Twee is Hummel Brignone).
‘Een marmeren plaat op het graf van mijn vader zaliger, ik moest de putters verkopen om die plaat te betalen, hij lag in de grond, zonder iets, wat ijzerdraad eromheen, mijn ouwe moeder heeft de plaat gebracht, we hadden er een stukje grond, op het pad naar beneden van de spoordijk van het station, waar het einde van de begraafplaats is, in Cañuelas, dat is het droevigste wat er bestaat, wanneer er bijna geen graven meer zijn en er al hutten staan van mensen die er gaan wonen, tussen de doden.’
Ze ijlen, denkt Roque Pérez. Een hoop drugs, een hoop coke, ouwe cokesnuivers. Ze snuiven, slikken van alles, zo houdt iedereen het vol, zegt Roque Pérez, ze doen stoer omdat ze stoned zijn, van de whisky, van de amfetamine. Hij heeft medicijnen gestudeerd, Pérez, maar is bij de politie gegaan omdat hij geïnteresseerd was in radiotelefonie, hij was zendamateur en werd afluister- en opnametechnicus en nu woont hij weggestopt in dit kamertje, terwijl hij telefoongesprekken ontwart, zinloze dialogen om onbelangrijke smokkelaars, corrupte agenten, onkreukbare politici op te sporen, onbeduidende zaken, maar nu, sinds vrijdagnacht, was zijn grote kans daar. De geheime uitzending, live, van wat er zich afspeelde in flat nummer 9, belegerd door de politie van
| |
| |
Montevideo. Stemmen, gekerm, gekraak, met tussenpozen hulpgeroep, losse kreten.
(...)
De tactische essentie van Malito's bende, de tragische luister ervan (zou Renzi later schrijven in zijn verslag van de gebeurtenissen voor de krant El Mundo), steunt op de zekerheid dat elke, in deze onmogelijke omstandigheden behaalde overwinning hun weerstandsvermogen verhoogt, hen sneller en sterker maakt. Daarom volgde wat volgde, de tragische ceremonie die iedereen die er die nacht bij was nooit meer zal vergeten.
Eerst kwam er witte rook naar buiten, door het raampje van de badkamer dat zich hoog in de gemeenschappelijke muur als een oog opende. Een kleine, witte rookkolom, tegen het wit van de nevel.
‘Geld verbranden hoort niet, het is een zonde. È peccato,’ zei Dorda, met een briefje van duizend in zijn hand, in het badkamertje waar hij de amfetamine slikte, met een Ronson-aansteker die hij een krankzinnige afhandig had gemaakt, hij steekt het aan en laat het branden, kijkt in de spiegel en lacht. In de deuropening staat Hummel, die naar hem kijkt en zwijgt.
‘En dan te bedenken dat bijvoorbeeld een nachtwaker - nachtwakers gaan er altijd aan, ze kennen ze goed, je komt er altijd wel een tegen, ben je de loods al binnen, via het klapraam, verschijnt zo'n kerel die kijkt alsof hij spoken ziet - voor zo'n briefje twee weken moet werken... en een bankbediende doet er, al naargelang zijn anciënniteit, misschien wel een maand over om zo'n biljet te verdienen, en in ruil daarvoor mag hij zijn hele leven de centen van een ander tellen.’
Bij hen is het omgekeerd, ze tellen stapels en stapels eigen geld. De acteminepillen smaken opgelost, fijngemalen en opgelost in een flesje calcigenol, als een soort melk, anders. De poen lag in het badkamertje, de wasbak dient om in te stoken. Hummel lacht. Dorda lacht ook, maar is in zijn binnenste bevreesd dat de ander het niet pikt.
Op een gegeven moment werd bekend dat de misdadigers vijf miljoen peso's aan het verbranden waren, die ze overhadden van de overval op de bank van San Fernando waarbij ze er, zoals bekend, met zeven miljoen vandoor waren gegaan.
Ze begonnen briefjes van duizend aan te steken en uit het raam te gooien. Via het raampje boven de keukendeur slaagden ze erin het verbrande geld de hoek om te laten dwarrelen. De brandende biljetten waren net lichtgevende vlinders.
| |
| |
Een verontwaardigd geroezemoes steeg op uit de menigte.
‘Ze verbranden het.’
‘Ze zijn het geld aan het verbranden.’
Als het geld het enige was dat de moorden rechtvaardigde en als ze wat ze gedaan hebben alleen om het geld hebben gedaan, en ze verbranden het nu, dan wil dat zeggen dat ze moraal noch motieven hebben, dat ze zomaar handelen en doden, uit leedvermaak, uit louter boosaardigheid, het zijn geboren moordenaars, hardvochtige, onmenselijke criminelen. De verontwaardigde burgers die het tafereel gadesloegen slaakten kreten van afgrijzen en haat, als tijdens een middeleeuwse hekkensabbat (aldus de kranten), ze konden niet aanzien hoe voor hun ogen zo'n vijfhonderdduizend dollar in rook opging tijdens een schouwspel dat stad en land met afschuw vervulde en dat welgeteld vijftien eeuwige minuten duurde, zo lang doet zo'n enorme hoeveelheid geld erover om in vlammen op te gaan, die biljetten die buiten de wil van de auto-riteiten om werden vernietigd boven een plaat die in Uruguay patona wordt genoemd en die men gebruikt om de kolen onder de braadroosters van barbecues op te rakelen. Op een patona-blik verbrandden ze al het geld en de politieagenten bleven onbeweeglijk staan, met stomheid geslagen, want wat kon je doen tegen criminelen die tot een dergelijke absurditeit in staat waren. De mensen, verontwaardigd, dachten onmiddellijk aan de behoeftigen, aan de armen, aan de bewoners van het Uruguayaanse platteland die in armoedige omstandigheden leven en aan de weeskinderen, wier toekomst met dat geld verzekerd zou zijn geweest.
Met het redden van een enkel weeskind zouden zij hun levens gerechtvaardigd hebben, die idioten, zei een mevrouw, maar ze zijn verdorven, ze zijn gewetenloos, het zijn beesten, zeiden de ooggetuigen tegen de journalisten, en de televisie legde het vast en zond vervolgens de hele dag door de herhaling van het ritueel uit, dat tv-journalist Jorge Foister bestempelde als een daad van kannibalisme.
‘Geld verbranden is een daad van kannibalisme.’
Als ze het geld hadden weggegeven, als ze het uit het raam hadden gegooid naar de mensen die zich op straat verzameld hadden, als ze met de politie waren overeengekomen het geld aan een goed doel te schenken, dan was wat hen betreft alles anders geweest.
‘Als ze nu bijvoorbeeld die miljoenen hadden weggeschonken om de omstandigheden te verbeteren in de gevangenissen waarin ze zelf zullen worden opgesloten.’
Maar iedereen besefte dat deze daad een verklaring van totale oorlog was, van een rechtstreeks en geregeld gevecht tegen de maatschappij.
| |
| |
‘Ze moeten ze tegen de muur zetten en ophangen.’
‘Ze moeten ze doorzeven met kogels en dan een langzame dood laten sterven.’
Het idee ontstond dat geld onschuldig is; zelfs als het verkregen is door dood en misdaad, moet het geld niet als schuldige worden gezien, maar eerder als iets neutraals, een symbool dat werkt al naargelang de betekenis die eenieder eraan wil toekennen.
En ook het idee dat het verbrande geld een voorbeeld was van moorddadige krankzinnigheid. Alleen krankzinnige moordenaars en beesten zonder moraal kunnen zo cynisch en zo crimineel zijn dat ze vijfhonderdduizend dollar verbranden. Die daad was (volgens de kranten) erger dan de misdaden die ze hadden begaan, want het was een nihilistische daad en een voorbeeld van puur terrorisme.
In uitlatingen in het tijdschrift Marcha wees de Uruguayaanse filosoof Washington Andrada er evenwel op dat hij deze verschrikkelijke daad, een soort onschuldige potlatch, uitgevoerd in een maatschappij die dat ritueel niet meer kent, zag als een op zichzelf beschouwd absolute en willekeurige daad, een gebaar van pure verspilling en pure verkwisting, dat in andere maatschappijen wordt opgevat als een offer dat de goden aangeboden wordt, omdat alleen het meest waardevolle genoeg is om geofferd te worden, en bij ons is niets waardevoller dan geld, aldus professor Andrada en onverwijld werd hij door de rechter gedagvaard.
De manier waarop ze het geld verbrandden is een zuiver bewijs van hun slechtheid en genialiteit, want ze verbrandden het geld zo dat de briefjes van honderd die ze achtereenvolgens in brand staken, het een na het ander, te zien waren, de briefjes van honderd verbrandden als vlinders wier vleugels zijn geraakt door de vlammen van een kaars en die, als gemaakt van vuur, nog een seconde met hun vleugels slaan en een eeuwigdurend ogenblik door de lucht fladderen voor ze opvlammen en verzengen.
En na al die eindeloze minuten waarin ze de briefjes als vuurvogels zagen branden, restte er een berg as, een berg waarin de maatschappelijke waarden begraven lagen (verklaarde een van de ooggetuigen op televisie), een beeldschone zuil van blauwe as die uit het raam neerdwarrelde als de motregen van verkalkte resten van de doden, die boven de oceaan worden uitgestrooid of boven bergen of bossen, maar nooit boven de smerige straten van de stad, nooit moet as boven de stenen van het betonnen woud zweven.
Onmiddellijk na het einde van die daad, die iedereen verlamde, leek de politie te reageren en ze zette een genadeloze aanval in, alsof de nihilisten (zoals ze nu door de kranten genoemd werden) in de tijd waarin ze hun blinde daad
| |
| |
hadden gepleegd, willoos geworden waren en verblind, en ze nu rijp waren voor de slacht.
Uit: Plata quemada, Ricardo Piglia, Editorial Anagrama, Barcelona, 2000, p. 156-175.
|
|