| |
| |
| |
| |
| |
| |
Pieter de Buysser
Een excursie met professor B.
Het begon laat te worden. Kwart voor zeven 's ochtends. Zoals iedere woensdag zou hij ook vandaag om zes uur 's avonds college geven. Hij oefende zijn lipspieren. ‘AxioME MAthématique méTAphysique BARRÉE...’ en opnieuw! Die ‘barrée’ gaf hij aan het eind van elk riedeltje de kracht van een finaal schot, steeds weer. Hij deed de deur van zijn badkamer dicht. Het ontbijt genoot hij stevig, in grote brokken werkte hij zijn baguette naar binnen.
Hij dronk zijn mok koffie in vier teugen leeg en beende om halfacht door de smalle gang die tot aan het plafond met boeken was volgestouwd naar zijn werkkamer. Jacques Lacan, hij zal het worden vandaag. Le maître. Strategie: de meester met lof overladen tot hij er week van werd, en dan genadeloos toeslaan. Een waarheidscategorie, zo had professor B. ontdekt: zo werkt dat. Wat heeft Lacan begrepen, wat heeft Lacan niet begrepen: B. nam twee vellen papier en bracht al lezend orde op zaken. Inderdaad correct: het ik is een leeg foedraal, een formeel holster voor telkens een ander wapen. Maar de notie van het tragische, bedacht hij, die vulde Lacan toch anders in. Ik zou het minder wild in de wanhoop doen. Dat vormde een probleem, een wijsgerig vraagstuk: Lacan is hier niet fout, hij is hier evenmin juist, het is een kwestie van anders aanvoelen, een accentverschil. Het was amper kwart over negen en B. rook al zijn kans om een derde vel tevoorschijn te halen, het vel dat al klaar lag met als kop mon projet personnel à moi. In de voorgedrukte voetnoot: ce que je tente de faire circuler dans le monde. Hij schreef dat het van het grootste belang is dat we het tragische tot de orde van het evenementiële rekenen. ‘Dat is een kwes- | |
| |
tie van moed,’ schreef hij, ‘de moed om de noden van onze tijd met al onze vermogens aan te pakken. De eenentwintigste eeuw wacht op een dergelijk project. Zij verdient dat.’ Wat gaat de tijd snel. Professor B. keek blij verrast naar zijn klok: halftwaalf, tijd voor de drie kwartiertjes toneel. Hij nam zijn map met aantekeningen. Tijd voor kunst. Hij gooide enthousiast een paar spitse oneliners op het papier. De kunst, de kunst, wat een waarheid brengt zij aan! En hij keek vertederd naar het blad waarop zich in enkele tientallen minuten een scènetje had voltrokken. Poëzie, dramatische poëzie, steunend op
haar onvolmaaktheden! Hij had nog drieëntwintig minuten om deze scène te stutten met vier fijnmazige bedenkingen in de subtekst, die het geheel van het stuk, en in extenso het geheel van zijn kunstopvatting, en in extenso het geheel van zijn alomvattende ontologie zouden staven. Voilà. Kwart voor één. Tijd om de post door te nemen en zich te begeven naar de studio van V., zijn geliefde die nu hopelijk languit in bad lag en minuscule luchtbelletjes langs haar benen naar boven liet drijven. De post bracht niet veel verrassingen. Het gebeurde de laatste tijd gelukkig meer en meer dat hij werd uitgenodigd in het buitenland. Amerika. Maar ook Noorwegen, Denemarken, Duitsland en Japan. Zo'n post was er vandaag niet bij. Vervelende dissertaties van studenten die bij hem een werk maakten over het werk van collega's. Dat het nog te weinig gebeurde dat zijn oeuvre het onderwerp van een dissertatie werd dreef hem in het verleden al eens tot strategische publicaties. De ordening van zijn werken enigszins analoog laten lopen aan die van Hegel, dat was niet toevallig, slechts weinig jonge onderzoekers hadden daar werk van gemaakt. Dat had hij nog tegoed, daar was hij zeker van. Wat nu niet komt, komt later. Het was een heldere dag. In zijn hoofd en in de lucht. Een parallellie die hem opnieuw uitnodigde na te denken over de innige, paradoxale verbondenheid van het ene en het vele. Een verbondenheid die beiden opheft. Waar is het ene paar vleugels van een kolibrie in volle vlucht? Moeten we daar niet eens een dissertatie over schrijven, in plaats van over wat Derrida nu weer te melden heeft over zijn vriendschap met Levinas? De taxi bracht hem tot in het vijftiende arrondissement. Rue des Volontaires. Een statig immeuble. Hij kende de digicode van buiten, stoof de trap op, klopte aan. V. keek door het spionnetje, droogde haar haren terwijl ze haar minnaar recht in de ogen keek en zei langzaam ‘oui, qui est-ce?’.
‘L'amour qui vous apporte un homme’. Ze liet hem binnen. Hij keek haar fier en guitig aan, of ze zijn grapje begrepen had? Dat had ze. V was een intelligente vrouw. Ze doceerde wiskunde aan een van de meest gerenommeerde lycées van Parijs, en intussen bereidde ze haar doctoraatsthesis voor. Aanvankelijk wilde ze het daarin hebben over de invloed van Cantor op de hedendaagse wijsbe- | |
| |
geerte, en zodoende was ze bij B. aanbeland. Het was intussen bijna een jaar geleden dat ze hem een hele avond lang kon interviewen over zijn werk en de invloed van Cantor. Hij had geduldig en professioneel geantwoord. Maar hij had iets anders op het oog. Geen afleiding, geen futiele vlucht, maar een ontologische gebeurtenis die een van de vier pijlers van zijn filosofische systeem moest worden. Iets wat hem nu, op deze woensdagmiddag in maart, nog steeds bij haar deed aankloppen. Zij heeft als steeds opengedaan. Ze stonden dicht bij elkaar in de minuscule ‘cuisine américaine’ van haar studio. Hij sprak in mooie, lange zinnen, sprak ze gespierd en beslist uit, en telkens wanneer het leek of hij zou afronden, knoopte hij er nog een bijzin aan vast. Zij deed dan uitdagend alsof ze de les was vergeten waarin hij had betoogd dat de onvoorwaardelijke, meervoudige gave het evenement bij uitstek van de liefde was. Als vanouds corrigeerde hij haar dan, daartoe zachtjes door haar aangespoord. Tot ze hem gebood met zijn waarheid voor de dag te komen. Hij repliceerde dat in de waarheid van de liefde spermaklieren en spiersamentrekkingen hun specifieke plaats genieten. Ze fluisterde dat ze dat wel wist, en dat wat haar betrof het moment van het evenement mocht aanbreken, in zijn onherleidbare ontologische dimensies. Hij flierefluiterde dat hij dat niet alleen kon, dat die gebeurtenis zich tussen hen zou voltrekken... of niet. ‘Het verlangen naar de waarheid,’ zei ze dan, ‘wordt gewekt door de ontkenning
van de waarheid.’ Daar hield hij van, daar wou hij wel meer van weten, en hij liet het warme lepeltje van zijn thee een
tocht maken door haar hals. ‘Ik ben wiskunde gaan studeren omdat ik er zo van hou bedwelmd te worden door fabels en ficties, en ik heb jou tot minnaar gekozen, juist omdat je niet meer altijd kan beminnen. Mijn lieve grote beer.’ Hij had daar niet meteen een repliek op, en liet zijn broek zakken. Terwijl ze enkele beslissende minuten later haar hand op de onderkant van zijn rug duwde en hij kordate bekkenbewegingen maakte, besefte hij eens te meer dat een mens de waarheid kon ontlopen, maar dat het zaak was je voor waarheden open te stellen, de juiste voorwaarden te scheppen, en dat - zo had hij tevreden vastgesteld - hadden zij beiden effectief gedaan. Zonder in de greep geweest te zijn van lust, noch van sentimenten, constitueerden zij beiden een pijler van zijn filosofisch systeem. Nadat het evenement van de liefde was aangekomen kamde hij zijn haar. Zij zei dat ze ervandoor moest. Ze namen samen een taxi.
Het lokaal van de cellules bevond zich op slechts enkele honderden meters van het lyceum waar V. lesgaf. In de Rue Saint Jacques kusten ze elkaar tot afscheid, zonder belofte.
| |
| |
In een prachtig, ruim vijfkamerappartement in het hart van de rive gauche bevond zich het hoofdkwartier van de cellules. Hij had daar een meeting om politieke actie voor te bereiden. Ze waren er allemaal. Vijftien hoog opgeleide, erudiete en geëngageerde jongelingen. B. werd op applaus verwelkomd. Hij zette zich aan de kop van de tafel en grapte de regering de Seine in. Na de regering ook de syndicalisten, en dan meteen iedereen die zich links noemde. Zij waren radicalen. Zij deden niet mee met de sociaal-democratische consensus. B. herhaalde in bewoordingen die als nieuw klonken, dat zij zochten naar een theoretisch alternatief, en dat zij bereid waren om ook in hun acties te getuigen van hun radicaliteit. Die acties konden variëren, zo herhaalde hij, van aanwezigheid op een van de vele wekelijkse Parijse stakingsposten, lezersbrieven schrijven naar de krant van het verraad Libération, en lange, erg lange kleinletterige analyses schrijven in het krantje dat ze gratis uitdeelden aan fabriekspoorten, scholen en studentenrestaurants. Eerste agendapunt van de vergadering was het geval J. Tot voor kort een kameraad. Maar enkele maanden geleden had hij wel een erg onwetenschappelijke, onpoëtische, apolitieke en liefdeloze studie gepubliceerd over het effect van hun acties sinds de jaren zestig: invloed op de materiële condities van het doelpubliek: 0,04%. Invloed op het gemoed en het stemgedrag van het doelpubliek ten gunste van rechts en extreem rechts: 89%. Die kameraad werd gelukkig via via gepromoveerd naar een universiteit in Bordeaux. Je kon de waarheid van een positivistische wetenschap zoals de statistiek niet zonder meer laten prevaleren boven de waarheid van de noodwendige politieke revolutie. Daar diende de filosofie voor, voor het in goede banen leiden van de coëxistentie van de verschillende waarheden. Dat mocht intussen toch al wel als gekend worden verondersteld: de
publicatie van zijn hoofdwerk L'Être et l'Événement dateerde al van 1988. Ze hadden wel wat anders te doen bij de cellules dan zich met dat soort fundamentalisch verraad bezig te houden.
Tweede agendapunt was de financiële gezondheid van hun organisatie. Dat was in orde. De werking van de cellules werd als onderdeel van de universiteit gesubsidieerd door de staat, en dat wensten ze zo te behouden. Ze genoot ook de financiële steun van enkele mecenassen die de strijd die zij gevoerd hadden in de jaren zestig niet meer voluit konden voortzetten omdat ze door hun beroepsbezigheden geen gaatje meer vrij hadden in hun agenda.
Nadat punt voor punt besproken was, herhaalde B. wat iedereen van hem wilde horen. Ieder van ons moet, in het groot en in het klein, in woord en in daad, de voorwaarden scheppen voor het waarheidsevenement van de politieke revolutie. Applaus. Er werd vastberaden handen geschud, en B. nam niet de lift, maar de trap.
| |
| |
Het was kwart over vier. Hij had nog exact 1 uur en 45 minuten voor hij zijn college moest geven. Hij zette zich achter in de hoek van een café op de Place de la Sorbonne. Daar zou hij een uurtje de notulen doornemen van het colloquium dat afgelopen weekend gehouden werd. Het onderwerp was ‘De situering van de religieuze ervaring in de linkertemporaalkwab’. Neurochirurgen hadden er voor het eerst de resultaten bekend gemaakt van een nieuw onderzoeksdomein: de hersenprocessen van de religieuze ervaring. Boeiende materie. De positivistische wetenschap bracht daar een evenementiële waarheidscategorie naar boven, en dat was een doorbraak in het Zijn. Hij maakte enige aantekeningen om deze bevindingen een plaats te geven in het geheel van zijn systeem. Hoewel daar snel mee klaar, was hij toch weer bijna beetgenomen door de tijd.
Nog een half uurtje. Hij besloot maar al op te stappen. Hij wachtte liever nog een kwartier achter de deur om bewust te laat te komen, dan om ongecontroleerd te laat te komen. Hij marcheerde door de Rue des Écoles, richting Jussieu. Plots weerklonk wild getoeter en gegil. Achter hem kwam razendsnel een witte bestelwagen aangereden, de linkerwielen op het trottoir, de rechter op de straat. Net op tijd week B. uit. Hij moest daarvoor uitzonderlijk veel kracht zetten op zijn linkervoet. Die bevond zich in de goot, op de ijzeren rooster van een vergeetputje. Een jammerlijk, helaas onvoorzienbaar geval van metaalmoeheid, in combinatie met de zware drukverhoging door het plotse manoeuvre van professor B., brak één van de vier staven middendoor. Zijn voet zakte door de rooster. Hij zat klem. Niets aan te doen. Het deed geen pijn, maar die voet kreeg hij niet meer uit dat vergeetputje.
En daar stond hij. Stil. De voorbijgangers deden wat van hen verwacht werd en gingen voorbij. Hij gebaarde om hulp. Een heer kwam dichterbij, probeerde hem te helpen, merkte dat B. muurvast zat en ging ervandoor met de belofte dat hij de hulpdienst zou bellen. Professor B. wachtte af. Steunde op één been, hield zich recht. Dit kende hij, dit was dus het onverwachte. ‘Haha, haha haha!’ lachte hij luid. Want hij wist: dit was het komische. Hij stond alleen, waar het trottoir in de straat overging, terwijl auto's langs hem heen raasden en voetgangers en rollerskaters hem voorbijstaken. ‘HA HA HA!’ lachte hij nog luider, want hij voelde toch de noodzaak om het teken te communiceren. Maar niemand lachte. Dat irriteerde hem een beetje. Het verbaasde hem dat niemand inzag dat dit dus tot de orde van het komische behoorde. Nochtans, ‘Dit is een schoolvoorbeeld van het komische!’ riep hij. Een meisje beet in haar panino, keek hem empathisch aan en liep door. Hij steunde nu al een minuut of twee op zijn rechterbeen en dat begon te wegen. Hij kon gaan zitten maar dat zou geen zicht zijn. Aan de overkant van de straat stond een kleine, dikke
| |
| |
zigeunerin. Om haar hoofd een wirwar van slingers en kleurige sjaals. Haar gezicht vuil, haar ogen fonkelend. Ze stak over en kwam een viertal meter voor hem staan. Ze bekeek hem. Hij merkte haar op en knikte. Ze knikte terug. Hij gaf haar een omslachtig teken met schouders, knieën en gelaatsspieren waarvan hij meende te weten dat het een komisch teken was, dat het bewustzijn van het belabberde van zijn situatie weergaf alsook zijn principiële sympathie. Ze keek hem met een alles ontzettende liefde aan. Haar ogen op hem gefixeerd telde ze nog steeds werktuiglijk de muntstukken die in haar hand lagen als graankorrels voor een kip. Ze kwam dichterbij. Hij sprak haar aan, spits en gewiekst. Zij zweeg. Ze kwam uit een land waar slechts heel weinig is van wat er daar in Parijs was. Dat wist hij goed, hij lachte en begon weer te classificeren. Zij zweeg. Hij bracht deze gebeurtenis onder op de haar geëigende plaats, en weldra zou de filosoof weer voort kunnen. Slechts om de filosofie weer voort te duwen, dat sprak voor zich. Zij zweeg en keek hem aan. Haar ogen waren groot, groot als mineralen. Een verre sirene kwam door het verkeer dichterbij; daar was de brandweer. Professor B. vertelde de zigeunerin op toegankelijke wijze over onrecht, noodlot en vrijheid. Zij keek hem aan, haar ogen werden groter, alsof ze tot over zijn gestalte zouden groeien en hij zo in haar kon stappen. De brandweer parkeerde aan de kant, vier mannen stapten uit, met een slijpschijf in de aanslag. Ze vroegen de voorbijgangers afstand te houden. Op dat moment ging ze naar hem toe, professor B. sprak nog gevat voort en ze legde haar handen rond zijn hals. Ze kuste hem op de mond. Hij wist niet hoe te reageren, hij kon ook niet veel doen, want zijn voet zat volledig klem. Ze stond op haar tippen, en hij boog zonder erbij na te denken zacht voorover, ze bleef hem kussen. Hij zweeg. De brandweermannen lachten naar elkaar. De voorbijgangers lachten, ze werden
aangespoord het verkeer niet op te houden. Een brandweerman kwam op hen af, vroeg of het zo wel ging. Zij bleef kussen. De brandweerman sprak vriendelijk, met moeite zijn lach beheersend, dat hij en zijn collega's eraan wilden beginnen, dus dat als ze eventjes...
Maar B. werd innig op de mond gekust, zelfs niet alleen op de mond, want zij gingen werkelijk over tot tongendraaien. De brandweer bevrijdde de voet van professor B. met de slijpschijf, en toen dat gelukt was werd alles netjes opgeruimd en reed de brandweer weg. Ze bleven staan. De voorbijgangers sloegen geen acht meer op hen, en ook toen het donker werd stonden ze er nog. De hele nacht kusten ze ter plaatse. Wanneer de stad wakker werd, stonden ze beiden op dezelfde plaats, in dezelfde houding, te kussen. Zo was het ook de volgende dag, en alle daaropvolgende.
| |
| |
Nog steeds staan ze daar. In een andere tijd.
Haar tong draait als een parelsnoer in zijn mond, en rijgt, voor onze tijd, één na één het beste van professor B. aaneen.
|
|